ECLI:NL:GHSGR:2006:AX8692

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/135
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.A. Schuering
  • C.G. Beyer-Lazonder
  • T.L. Tan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens grovelijk veronachtzamen van arbeidsverplichtingen

In deze zaak gaat het om het ontslag op staande voet van [werknemer], een internationaal chauffeur bij Neele Trucking B.V. [werknemer] werd op 31 oktober 2001 ontslagen na een incident waarbij de lading van zijn vrachtwagen tijdens het rijden op de openbare weg viel. Dit gebeurde nadat hij op 29 oktober 2001 de opdracht had gekregen om goederen te laden voor levering in Duitsland. Tijdens de rit in de Botlektunnel scharnierde de vrachtwagencombinatie, waardoor een deel van de lading op de weg viel. De politie stelde vast dat de lading niet goed was gezekerd, wat leidde tot het ontslag van [werknemer] op staande voet.

In eerste aanleg vorderde [werknemer] betaling van een bedrag van € 3.196,57 aan hoofdsom en andere kosten, terwijl Neele in reconventie een schadevergoeding van € 2.856,45 eiste. De rechtbank oordeelde dat Neele in haar bewijs geslaagd was en wees de vorderingen van [werknemer] af. [werknemer] ging in hoger beroep, waarbij hij zijn vordering verminderde met € 340,00.

Het hof beoordeelde of de laadinstructie die aan [werknemer] was gegeven redelijk uitvoerbaar was en of zijn handelen op 29 oktober 2001 zodanig verwijtbaar was dat dit een dringende reden voor ontslag op staande voet rechtvaardigde. Het hof concludeerde dat de laadinstructie redelijk uitvoerbaar was en dat [werknemer] door de lading niet te zekeren een onaanvaardbaar risico had genomen. Dit werd aangemerkt als grovelijk veronachtzamen van zijn verplichtingen als werknemer, wat leidde tot de bevestiging van het ontslag op staande voet.

Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank en veroordeelde [werknemer] in de kosten van het principaal hoger beroep. De zaak benadrukt het belang van goede ladingzekering en de verantwoordelijkheden van chauffeurs in het kader van hun arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

Uitspraak: 12 mei 2006
Rolnummer: 04/135
Rolnummer rechtbank: 397810/CV EXPL/02-4717
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats]
appellant in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. P.S. Kamminga,
tegen
NEELE TRUCKING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde in het principaal beroep,
appelante in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: Neele,
procureur: mr. H.J.A. Knijff.
Het geding
Bij exploot van 9 december 2003 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 26 september 2002, 21 november 2002, 20 februari 2003 en 11 september 2003 door de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven, tevens akte vermindering van eis (met een productie), heeft [werknemer] één grief tegen het tussenvonnis van 21 november 2002 en drie grieven tegen het eindvonnis van 11 september 2003 opgeworpen, die door Neele bij memorie van antwoord, tevens inhoudende incidenteel appèl (eveneens met een productie) bevattende één grief tegen het tussenvonnis van 26 september 2002 en één grief tegen het eindvonnis van 11 september 2003, zijn bestreden. [werknemer] heeft een akte in principaal appèl, tevens memorie van antwoord in incidenteel appèl genomen, waarbij de twee door Neele in het incidenteel appèl opgeworpen grieven zijn bestreden. Neele heeft een antwoordakte genomen. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
In principaal en incidenteel appèl
1. Onder 2 van het tussenvonnis van 26 september 2002 en 2.2 van het tussenvonnis van 21 november 2002 heeft de rechtbank een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 [werknemer] is op 28 maart 2001 bij Neele als internationaal chauffeur in dienst getreden. [werknemer] verdiende gemiddeld € 2.856,45 bruto per maand, inclusief 8% vakantietoeslag.
2.2 Op 29 oktober 2001 had [werknemer] de opdracht gekregen bij een aantal klanten goederen te laden om die vervolgens bij bedrijven in Duitsland af te leveren. Tijdens de rit is, in de Botlektunnel, de vrachtwagencombinatie gaan scharen waardoor (een deel van) de lading op het wegdek is gevallen.
2.3 [werknemer] is op 31 oktober 2001 op staande voet ontslagen.
2.4 Van het ongeval heeft de politie Rotterdam-Rijnmond het proces-verbaal onder nummer 2001207094-1 en gedateerd 21 november 2001 opgemaakt. Daarin staat:
- als opmerkingen verbalisant:
“(…) Door onbekende oorzaak begon de voortbewogen oplegger te slingeren. Als gevolg hiervan begon de lading in het achterste deel van de oplegger te schuiven naar de rechterzijkant van de oplegger. Hierdoor raakte de huifconstructie van de oplegger ontzet en viel de lading door het zeildoek op de rijbaan. De verschoven lading bestond uit 11 kratten met katrollen, waarvan er 8 op de rijbaan waren gevallen. De kratten stonden 2 hoog geladen en waren niet op de laadvloer vastgezet. Een gedeelte van de op de rijbaan gevallen katrollen waren dusdanig zwaar dat deze met een kraan van de rijbaan getilt moesten worden. (…)”
- als verklaring van [werknemer]:
“(…) De lading bestond uit 11 kratten met katrollen, welke 2 hoog waren geladen. Ik had de kratten gestuwd met lege pallets. Ik had de kratten niet vastgezet. (…)”
2.5 [werknemer] heeft in eerste aanleg, in conventie en na eiswijziging, gevorderd Neele bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van € 3.196,57 aan hoofdsom, een bedrag van € 340,00 voor een door hem betaald schikkingsvoorstel van het Openbaar Ministerie en een bedrag van € 976,67 aan buitengerechtelijke kosten, met rente en kosten. Neele heeft in eerste aanleg, in reconventie, gevorderd [werknemer] te veroordelen tot betaling van € 2.856,45 ter zake van een gefixeerde schadevergoeding gelijk aan één maand loon, met rente en kosten.
2.6 Bij tussenvonnis van 20 februari 2003 heeft de rechtbank Neele toegelaten te bewijzen dat de door haar aan [werknemer] gegeven instructie (om een viertal partijen te laden met als aanduiding dat partij 1 (14.814 kilos) zes meter laadruimte in beslag neemt en op de resterende laadruimte de overige partijen geladen moesten worden) redelijkerwijs uitvoerbaar was.
2.7 Bij eindvonnis van 11 september 2003 heeft de rechtbank Neele geslaagd geacht in het haar opgedragen bewijs, de vordering in conventie afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen.
2.8 In hoger beroep heeft [werknemer] zijn vordering verminderd met een bedrag van € 340,00.
3.1 Met Grief I in principaal appèl komt [werknemer] op tegen het oordeel van de kantonrechter bij tussenvonnis van 21 november 2002 in rov 2.4 “dat indien tussen partijen komt vast te staan dat [werknemer] in strijd met redelijkerwijs uitvoerbare instructies heeft gehandeld en hij derhalve is gaan rijden terwijl hij wist dat de combinatie in strijd met de instructies was beladen, deze handelwijze zodanig verwijtbaar is, dat aangenomen zal worden dat er op grond hiervan sprake is van een dringende reden.”
In de toelichting op deze grief voert [werknemer] aan dat het negeren van een uitvoerbare laadinstructie door de werknemer niet zonder meer een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert.
3.2 Grief II in principaal appèl betreft het oordeel van de kantonrechter dat Neele is geslaagd in het haar opgedragen bewijs dat de gegeven laadinstructie redelijkerwijs uitvoerbaar was.
3.3 Grief III in principaal appèl richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter bij eindvonnis van 11 september 2003 rov 2. dat [werknemer] “door op de openbare weg te gaan rijden met de trailer die, met name vanwege de wijze waarop de kratten waren beladen en niet waren vastgezet, mede gezien de constructie van de trailer, zodanig onjuist en gevaarlijk beladen was, hierdoor een onaanvaardbaar risico heeft genomen dat de combinatie daardoor zou gaan scharen en de lading van de trailer zou vallen, met alle voorzienbare ernstige gevolgen voor Neele Trucking en de overige weggebruikers van dien.”
3.4 Grief IV in principaal appèl betreft de veroordeling in reconventie van [werknemer] tot betaling van een schadevergoeding aan Neele.
3.5 Grief I in incidenteel appèl richt zich tegen hetgeen de kantonrechter bij tussenvonnis van 26 september 2002 rov 5 heeft overwogen, te weten:
“Neele Trucking kan slechts aan het ontslag op staande voet ten grondslag leggen, hetgeen zij als reden heeft meegedeeld aan [werknemer] tijdens het gesprek op 31 oktober 2001. In dit verband komt betekenis toe aan de stelling van [werknemer] dat hem op 31 oktober 2001 niet meer is meegedeeld dan het voorval op 2 april 2001 en het incident op 29 oktober 2001. Indien Neele Trucking blijft bij haar standpunt dat aan [werknemer] is meegedeeld dat ook andere incidenten reden voor het ontslag op staande voet vormen, zal zij dit dienen te bewijzen.”
alsmede hetgeen bij tussenvonnis van 21 november 2002 rov 2.4 is overwogen, te weten:
“Voor de vraag of er sprake is van een dringende reden is slechts het incident op 29 oktober 2001 van belang. De overige incidenten die Neele Trucking heeft genoemd bieden geen grond of steun om een dringende reden aan te nemen. Neele Trucking heeft niet gesteld dat [werknemer] ten aanzien van deze voorvallen ernstige verwijten kan worden gemaakt. Dit is evenmin gebleken. Immers, niet valt in te zien dat een chauffeur die beroepsmatig dagelijks aan het verkeer deelneemt en vervolgens geringe schade veroorzaakt dan wel een lichte verkeersovertreding begaat, ten aanzien hiervan ernstige verwijten kan worden gemaakt.”
3.6 Grief II in incidenteel appèl komt op tegen de volgende overweging van de kantonrechter in zijn eindvonnis van 11 september 2003:
“De kantonrechter gaat daarbij uit van de juistheid van de verklaring van de drie getuigen dat de 560 zakken van partij 1 geplaatst konden worden op 12 pallets en zodoende zes meter lengte van de trailer in beslag namen, waardoor ook de overige partijen te plaatsen waren op de resterende laadruimte van de trailer.”
4. Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 7:678 lid 2 onder k BW zal een dringende reden voor ontslag op staande voet aanwezig geacht kunnen worden, wanneer de werknemer op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de arbeids-overeenkomst hem oplegt.
5.1 Allereerst is aan de orde of de door Neele aan [werknemer] gegeven laadinstructie redelijk uitvoerbaar was.
5.2 De laadinstructie is in eerste aanleg overgelegd als productie 13 bij akte van 19 december 2002. Daarin staat onder meer:
“1) 560 ZAKKEN OP PALLETS 14840 KG (EX 20ftCONTAINER) (6 LAADMETER)
2) 4 KISTEN 528 KG / 2,475 CBM
3) 3 KISTEN 2730 KG / 2,210 CBM
4) 11 KISTEN 7684KG/ 6,51 CBM.”
5.3 De gebruikte trailer is een tautliner met schuifzeilen: er zijn geen zijborden; de laadruimte is 2,42 m breed, 2,70 m hoog en 13,60 m lang; het maximale laadgewicht is 26 ton.
5.4 In eerste aanleg zijn D.A. Verhagen, J.A. Kruit en R. van Haperen als getuigen gehoord. Zij hebben allen verklaard dat de laadinstructie redelijk uitvoerbaar was.
[werknemer] heeft dit bestreden en ter onderbouwing van zijn standpunt bij memorie van grieven een brief d.d. 2 december 2003 overgelegd van Transport en Logistiek Nederland (TLN), die is ondertekend door A.G.H. Smit. In deze brief geeft Smit antwoorden op een aantal door de advocaat van [werknemer] aan hem gestelde vragen.
Neele heeft vervolgens eerdergenoemde D.A. Verhagen gevraagd een reactie te geven op de brief van TLN. Bij faxbericht d.d. 17 augustus 2004 (overgelegd als productie 1 bij memorie van antwoord) heeft Verhagen dit gedaan. In zijn reactie gaat Verhagen uit van recentelijk door hem ontvangen gegevens betreffende de eerste partij: “De partij blijkt volgens uw nieuwe informatie te zijn gestuwd op pallets met een afmeting van 120 x 107 x 50 cm (l x b x h). Op elke pallet zitten 20 zakken. (…) 2 hoog stapeling (…) De in beslag genomen trailerlengte door deze partij is ongeveer 7.70 meter (14 pallets in de vloer 2 breed = 7 x 107) ervan uitgaande dat er 3 cm stuwverlies per pallet ontstaat.” Vervolgens concludeert Verhagen dat alle vier te laden partijen in de trailer passen (“Als namelijk de eerste partij 7.70 inneemt, en de 2e nog steeds 1 meter, blijft 4.90 meter over voor partij 3 en 4. Dit is een volume van 4,90 x 2,42 x 2,70 = 32,017 cbm terwijl partij 3 en 4 slechts 8,720 cbm aan ruimte innemen”) en op een goede en veilige manier kunnen worden vervoerd. Bij akte stelt [werknemer] vervolgens dat van een uitvoerbare laadinstructie geen sprake was, gezien het feit dat de eerste partij 7,7 meter lengte in beslag nam. Het hof is van oordeel dat [werknemer] daarmee - gezien de laadruimte die de overige drie partijen innamen - onvoldoende gemotiveerd bestrijdt dat de door Neele aan [werknemer] gegeven laadinstructie redelijk uitvoerbaar was. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de laadinstructie redelijk uitvoerbaar was.
5.5 Dit brengt mee dat grief II in principaal appèl faalt en grief II in incidenteel appèl in zoverre slaagt, dat de eerste partij niet 6 meter maar 7.70 meter lengte van de trailer in beslag heeft genomen.
6.1 In geschil is voorts of de handelwijze van [werknemer] op 29 oktober 2001 zodanig verwijtbaar is dat sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
6.2 Tegenover de politie heeft [werknemer] verklaard dat de partij bestaande uit 11 kratten met katrollen twee hoog was geladen en dat de kratten niet op de laadvloer waren vastgezet, maar waren gestuwd met lege pallets.
6.3 Neele heeft onbetwist gesteld dat een internationaal chauffeur als [werknemer] dient te beschikken over een vakdiploma en dat hem tijdens de chauffeursopleiding wordt bijgebracht dat een goede ladingzekering een absolute noodzaak is voor een goed en veilig weggedrag.
6.4 [werknemer] valt te verwijten dat hij deze partij (met een totaalgewicht van 7.684 kg) niet heeft gezekerd/vastgesjord, mede gezien de constructie van de oplegger. TLN schrijft in de door [werknemer] overgelegde brief van 2 december 2003: “[werknemer] (heeft) vooral gekozen … voor het opsluiten van lading. Op zich is dat een geschikte methode, maar het voertuig moet er wel geschikt voor zijn. Op een schuifzeilentrailer kan lading naar voren middels pallets goed opgesloten worden. Naar de zijkanten en naar achteren zijn echter aanvullende maatregelen nodig (b.v. spanbanden). Het zeil en de achterwand van schuifzeilentrailers is bij de meeste voertuigen niet voldoende sterk om de optreden krachten op te kunnen vangen”. Indien [werknemer] op het laadadres niet beschikte over het benodigde sjormateriaal, had hij hierover contact moeten opnemen met Neele. Uit de in eerste aanleg afgelegde verklaringen van getuigen J.A. Kruit en R. van Haperen blijkt dat [werknemer] dit niet heeft gedaan. [werknemer] is op 29 oktober 2001 met de combinatie de openbare weg opgegaan, terwijl bovenvermelde lading niet was gezekerd. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [werknemer] door zo te handelen een onaanvaardbaar risico heeft genomen dat schade hieruit zou voortvloeien voor hemzelf, de andere weggebruikers, de trailer van Neele en andere zaken. Materiële schade heeft zich ook verwezenlijkt. Dit schadeveroorzakend handelen van [werknemer] is aan te merken als een grovelijk veronachtzamen van de plichten die de arbeidsovereenkomst hem als internationaal vrachtwagenchauffeur oplegt en levert een dringende reden op voor een ontslag op staande voet (artikel 7:678 lid 2 onder k BW).
6.5 Grieven I en III in principaal appèl kunnen niet slagen.
7. Voorts is aan de orde of Neele terecht een schadevergoeding is toegekend ingevolge artikel 7:677 lid 3 en lid 4 BW.
Het hof is van oordeel dat [werknemer] op 29 oktober 2001 zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat sprake is van schuld aan de zijde van [werknemer]. Grief IV in principaal appèl wordt dan ook verworpen.
8. Grief I in incidenteel appèl behoeft geen behandeling, nu het hof de vonnissen van de rechtbank zal bekrachtigen.
9. Als de in principaal appèl in het ongelijk gestelde partij zal [werknemer] worden veroordeeld in de kosten van het principaal appèl. Nu het incidenteel beroep, gelet op de devolutieve werking van het appèl, niet noodzakelijk was blijft ter zake daarvan een kostenveroordeling achterwege.
Beslissing
Het hof:
in het principaal en incidenteel appèl
- bekrachtigt de vonnissen van 26 september 2002, 21 november 2002, 20 februari 2003 en 11 september 2003 door de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt [werknemer] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Neele begroot op € 837,00 (waarvan € 205,00 voor griffierecht en € 632,00 voor salaris procureur).
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, C.G. Beyer-Lazonder en T.L. Tan en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2006 in bijzijn van de griffier.