Uitspraak : 5 april 2006
Rekestnummer : 980-R-05
Rekestnr. rechtbank : 634467/GZ VERZ 05-740
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te Spijkenisse,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de dochter,
procureur mr. J.H. Rodenburg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [betrokkene],
wonende te Rotterdam,
hierna te noemen: de betrokkene,
2. de Stichting De Rotonde,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de stichting.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De dochter is op 19 augustus 2005 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te Rotterdam van 23 mei 2005.
De stichting heeft op 24 februari 2006 een verweerschrift ingediend. Omdat de termijn voor de indiening van een verweerschrift reeds was verstreken zal het hof het verweerschrift opvatten als een pleitnota. De dochter heeft geen bezwaar gemaakt tegen de daarbij overgelegde stukken.
De dochter heeft een aanvullend beroepschrift ingediend op 1 maart 2006.
Van de zijde van de dochter zijn bij het hof op 2 maart 2006 en op 3 maart 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 maart 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de dochter, bijgestaan door haar advocaat, mr. J.H. Rodenburg, de betrokkene, vergezeld van mevrouw C. V[.], werkzaam bij Thuiszorg, mevrouw M.J. van der M[.], de ex-echtgenote van de [betrokkene], vergezeld van mevrouw P.M. van [V.], namens de stichting mr. S. K[.], en mevrouw G.J. K[.], werkzaam bij de GGD. Mr. Rodenburg heeft een pleitnota overgelegd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te Rotterdam.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek tot onderbewindstelling toegewezen, met de benoeming van de stichting tot bewindvoerder, terwijl het verzoek tot benoeming van mr. S. K[.] tot mentor is afgewezen.
Bij beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 22 november 2005 is de dochter tot mentor over haar vader benoemd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het bewind over de goederen van de betrokkene, geboren op 5 oktober 1925.
2. De dochter verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voorzover daarbij de stichting tot bewindvoerder is benoemd en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat zijzelf met ingang van een door het hof te bepalen datum wordt benoemd tot bewindvoerster over het vermogen van de betrokkene.
3. De stichting bestrijdt haar beroep.
4. Op de schriftelijk ter zitting voorgelegde vraag "wie gaat uw geld beheren?' heeft de betrokkene ter zitting schriftelijk verklaard: "mijn dochter, en niemand anders!"
5. Het hof overweegt dat de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur volgt van de rechthebbende (de betrokkene), tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
6. Als gegronde redenen zijn in hoger beroep aangevoerd dat de dochter stelselmatig te weinig geld voor het levensonderhoud, sigaretten, kleding en onderhoud van de woning van haar vader ter beschikking heeft gesteld. Vanaf mei 2004 heeft zij de maandelijkse bijdrage van € 140,- (voor leefgeld exclusief warme maaltijden) verlaagd met € 20,- per maand, omdat zij zelf de was weer wilde gaan doen, terwijl de was van de vorige periode waarin zij dit zou doen nog in de kelder van de woning van de betrokkene lag. Bovendien is aangevoerd, dat tijdens het financiële beheer van de dochter een huurschuld en een achterstand in energiekosten van totaal € 513,- is ontstaan. Volgens een door de stichting overgelegd financieel overzicht heeft de betrokkene voldoende middelen voor een bedrag van minimaal € 200,- per maand voor leefgeld exclusief warme maaltijden en een bedrag van € 20,- wegens de afbetaling van voormelde schuld. Er is minimaal € 210,- per maand aan leefgeld nodig. Tenslotte is aangevoerd dat de dochter doende is haar vader in een inrichting te laten opnemen en daarvoor een Persoons Gebonden Budget heeft aangevraagd, terwijl de betrokkene onder geen beding zijn huidige woning, waarin hij door Thuiszorg goed wordt verzorgd, wenst te verlaten.
7. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken als volgt.
De betrokkene, die 80 jaar is, lijdt sinds geruime tijd aan de gevolgen van het Korsakow-syndroom, wat gepaard gaat met verwardheid, geheugenverlies en decorumverlies. Hij is niet in staat zijn vermogensrechtelijke belangen naar behoren waar te nemen. Daarom beheerde de dochter zijn financiën.
De betrokkene is nog wel redelijk in staat desgevraagd zijn wil te verklaren. Hij woont zelfstandig, sinds 1999 bijgestaan door verzorgsters van Thuiszorg. De dochter verschafte aan Thuiszorg geld voor de boodschappen. Er hebben periodieke bijeenkomsten plaatsgevonden tussen medewerksters van Thuiszorg en de dochter, waarbij de problemen werd besproken en afspraken werden gemaakt.
8. De dochter betwist dat zij tekort is geschoten in de financiële zorg voor haar vader. Zo heeft zij overeenkomstig toezeggingen tijdens een bijeenkomst met medewerksters van Thuiszorg op 19 oktober 2004 8 setjes ondergoed, 2 broeken en 2 overhemden een linnenkast en een scheerapparaat aangeschaft. Aanvankelijk stelde zij € 140,- per maand ter beschikking voor de boodschappen exclusief warme maaltijden. Op 9 mei 2005 vond een bijeenkomst plaats waarbij onder meer de dochter, twee werknemers van Thuiszorg en mevrouw K[.] van Sociaal Netwerk Kralingen aanwezig waren. Tijdens die bijeenkomst zijn nieuwe afspraken tussen Thuiszorg en de dochter gemaakt. Laatstgenoemde heeft toen aangegeven de bijdrage te zullen verhogen tot € 225,- per maand. Achteraf heeft de dochter vernomen dat mevrouw K[.] de betrokkene reeds een volmacht aan de stichting had laten tekenen buiten medeweten van de dochter. De stichting is tot bewindvoerder benoemd, nog voordat de dochter in de gelegenheid was om aan te tonen dat zij de nieuwe afspraken voortaan zou nakomen.
9. Ter zitting heeft de dochter verklaard, dat zij als mentor van de betrokkene de mogelijkheden van een opname in een instelling in Spijkenisse, waar de dochter woont, heeft onderzocht, en dat zij een Persoons Gebonden Budget heeft aangevraagd, maar dat zij haar vader niet tegen zijn zin uit zijn vertrouwde omgeving zal weghalen.
10. Het hof overweegt op grond van het voorgaande dat niet gebleken is van gegronde redenen om van de uitdrukkelijke wil van de betrokkene, dat zijn dochter tot bewindvoerster wordt benoemd, af te wijken. Weliswaar hebben zich in het verleden strubbelingen voorgedaan tussen de dochter en medewerksters van Thuiszorg betreffende het budget voor de betrokkene, maar hierover is steeds overeenstemming bereikt. Na genoemde bijeenkomst op 9 mei 2005 is de dochter niet meer in de gelegenheid geweest om te tonen, dat zij de nieuwe afspraken blijvend nakomt. Het hof acht de gang van zaken rond de onderbewindstelling van de betrokkene niet zorgvuldig ten opzichte van de dochter. Het hof ziet als garantie voor de nakoming van de afspraken met Thuiszorg dat de dochter als bewindvoerster jaarlijks aan de kantonrechter rekening en verantwoording zal moeten afleggen. Bovendien verdient het de voorkeur de taken van bewindvoerster en die van mentor in één hand te houden.
11. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking met betrekking tot de benoeming van de stichting tot bewindvoerder dient te worden vernietigd en dat de dochter tot bewindvoerster dient te worden benoemd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
benoemt [verzoekster], wonende te 3204 TD Spijkenisse aan het Hidalgopad 5, tot bewindvoerster over de bij beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 23 mei 2005 onder bewind gestelde goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan [betrokkene] voornoemd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Tanja-van den Broek en Van Leuven, bijgestaan door mr. Arnbak-d'Aulnis de Bourouill als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2006.