Uitspraak : 21 juni 2006
Rekestnummer : 1321-R-05
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 04-3046
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te Rozenburg,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
[verweerder],
wonende te Rozenburg,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. N. Boender-Radder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 8 november 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 8 augustus 2005.
De vader heeft op 27 december 2005 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De moeder en [de jong-meerderjarige] hebben op 23 januari 2006 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 27 april 2006 een aanvullend stuk ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 25 april 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 13 maart 2006 is bij het hof een schriftelijke reactie van [oudste minderjarige] Quak ingekomen.
Op 3 mei 2006 is bij het hof een schriftelijke reactie van [de jong-meerderjarige] Quak ingekomen.
Op 3 mei 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. G.G.N. Zijderveld, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.J. Touwen. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de kinderalimentatie van de thans jong-meerderjarige
[de jong-meerderjarige], geboren [in] 1987, en de nog minderjarige kinderen:
[oudste minderjarige], geboren [in] 1989, verder: [oudste minderjarige], en
[jongste minderjarige], geboren op 8 februari 1991, verder: [de jongste minderjarige],
de behoefte van de kinderen en de verdeling daarvan tussen partijen, alsmede de ingangsdatum van de alimentatieplicht.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [oudste minderjarige], [de jongste minderjarige] en [de jong-meerderjarige] te bepalen op € 165,- per maand per kind, met ingang van 1 januari 2005, althans op een zodanig hoger bedrag dan € 125,- per maand per kind en met ingang van zodanig tijdstip als het hof zal vermenen te behoren.
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt in het principaal appèl de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover het de hoogte en ingangsdatum voor de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jongste minderjarige] en [oudste minderjarige] betreft.
In het incidenteel appèl verzoekt de vader de bestreden beschikking op het punt van de vastgestelde alimentatie ten behoeve van [de jong-meerderjarige] te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de bijdrage ten behoeve van [de jong-meerderjarige] met ingang van 1 januari 2005 wordt vastgesteld op nihil. De moeder en [de jong-meerderjarige] verzetten zich daartegen.
Ten aanzien van [de jong-meerderjarige]
4. Ten aanzien van de vraag of [de jong-meerderjarige] in appèl procespartij is, oordeelt het hof als volgt. [de jong-meerderjarige] is [in] 2005 jong-meerderjarig geworden. Derhalve treedt de moeder tot die datum op als wettelijk vertegenwoordiger en is [de jong-meerderjarige] geen zelfstandige procespartij. Met ingang van 3 april 2005 kan [de jong-meerderjarige] als zelfstandige procespartij optreden. [de jong-meerderjarige] heeft echter uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij berust in de door de moeder bestreden beschikking. Derhalve is [de jong-meerderjarige] in het principaal appèl geen zelfstandige procespartij. Echter, in het door de vader ingestelde incidentele appèl voert [de jong-meerderjarige] verweer, zodat hij wél in rechte is verschenen in het incidentele appèl. Ter zitting heeft mr. Zijderveld medegedeeld dat zij tevens voor [de jong-meerderjarige] optreedt.
5. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat [de jong-meerderjarige] tot juli 2005 op school heeft gezeten en dat hij met ingang van 1 september 2005 een eigen inkomen heeft. Volgens de moeder verdient [de jong-meerderjarige] € 5,- per uur en werkt hij gemiddeld 4 dagen per week. Zijn inkomen bedraagt ongeveer € 500,- per maand.
Wijziging van de alimentatie op grond van artikel 1:401 BW
6. De moeder heeft in eerste aanleg aan haar verzoek tot wijziging van de alimentatie ten grondslag gelegd dat de alimentatie niet meer aan de daarvoor geldende wettelijke maatstaven voldoet, dan wel van de aanvang af niet heeft voldaan. Ten aanzien van de stelling dat de alimentatie van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, voert de moeder aan dat als van tevoren duidelijk was geweest dat de vader zijn verplichting om mee te betalen aan de extra uitgaven voor de kinderen niet zou nakomen, zij behoefte had aan een hogere bijdrage voor de kinderen. Wat betreft haar stelling dat de alimentatie niet langer voldoet aan de daarvoor geldende wettelijke maatstaven, voert de moeder aan dat de vader lagere woonlasten heeft doordat hij de woonlasten deelt met zijn nieuwe partner, alsmede dat het inkomen van de vader in de loop der jaren iets gestegen zal zijn.
In appèl handhaaft de moeder haar in eerste aanleg ingenomen standpunten.
7. De vader heeft in eerste aanleg bij wijze van zelfstandig verzoek eveneens verzocht de alimentatie te wijzigen. Aan zijn verzoek legt hij ten grondslag dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, in die zin dat het inkomen van de moeder dusdanig is gestegen, dat haar inkomen mogelijk nagenoeg gelijk is aan zijn inkomen zodat ieder de helft van de kosten van de kinderen dient te dragen. Ook de vader handhaaft zijn op dit onderdeel ingenomen standpunt.
Van aanvang af niet voldoen aan de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 4 BW)
8. Het hof oordeelt als volgt. Aan een verzoek dat is gebaseerd op artikel 1:401 lid 4 BW dient ten grondslag te liggen dat de rechter bij het vaststellen van de bijdrage uit is gegaan van onjuiste of onvolledige gegevens, waardoor de rechterlijke uitspraak van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan.
De moeder heeft aangevoerd dat als zij op voorhand had geweten dat de vader de afspraak dat hij aan extra kosten van de kinderen zou meebetalen niet zou nakomen, zij een hoger alimentatiebedrag nodig had gehad. Het hof leest in deze stelling van de moeder dat kennelijk sprake is van een naderhand onjuist gebleken toekomstverwachting, namelijk, de moeder verwachtte een extra bijdrage van de vader en de vader betaalde dit niet. Hoewel dit op zich gezien kan worden als een onjuiste toekomstverwachting op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat sprake is van onjuiste of onvolledige gegevens, is het hof evenwel van oordeel dat de moeder haar stelling onvoldoende genoegzaam heeft onderbouwd om in dit specifieke geval te kunnen oordelen dat sprake is van onjuiste of onvolledige gegevens waardoor de alimentatie derhalve van de aanvang af niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven.
Wijziging van omstandigheden (artikel 1:401 lid 1 BW)
9. Hoewel beide partijen – weliswaar op verschillende gronden – menen dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, is het hof een ander oordeel toegedaan. Het hof is van oordeel dat partijen onvoldoende gegevens hebben overgelegd om vast te kunnen stellen dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden op grond waarvan de kinderalimentatie gewijzigd kan worden. Hoewel het hof het aannemelijk acht dat – zoals de moeder heeft gesteld – de woonlasten van de vader zijn gedaald doordat hij is gaan samenwonen, alsmede dat zijn inkomen is gestegen, is het hof van oordeel dat de moeder haar stellingen onvoldoende heeft gespecificeerd en dat zij derhalve niet genoegzaam heeft aangetoond dat sprake is van een rechtens relevante wijziging op grond waarvan de uitspraak van de rechtbank uit 1995 niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Het hof beschikt over onvoldoende gegevens om tot een ander oordeel te komen. De vader heeft naar het oordeel van het hof evenmin genoegzaam aangetoond dat de inkomensstijging van de moeder een rechtens relevante wijziging van omstandigheden oplevert op grond waarvan de kinderalimentatie gewijzigd zou kunnen worden.
10. Nu het hof van oordeel is dat er geen gronden aanwezig zijn op grond waarvan de in 1995 vastgestelde kinderalimentatie gewijzigd zou kunnen worden, behoeven de grieven van partijen geen nadere bespreking.
Jong-meerderjarigheid van [de jong-meerderjarige]
11. Zoals de moeder ter zitting heeft gesteld, geniet [de jong-meerderjarige] met ingang van 1 september 2005 een eigen inkomen van gemiddeld € 500,- per maand. Het hof is van oordeel dat [de jong-meerderjarige], nu hij geen studie meer volgt en derhalve voltijdse werkzaamheden kan verrichten, geen behoefte meer heeft aan een bijdrage ten laste van de vader. Derhalve dient de bijdrage ten behoeve van [de jong-meerderjarige] met ingang van 1 september 2005 op nihil gesteld te worden.
12. Het vorenstaande leidt er toe dat de inleidende verzoeken van partijen alsnog dienen te worden afgewezen, met dien verstande dat - gelet hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 11 - de bijdrage ten behoeve [de jong-meerderjarige] met ingang van 1 september 2005 op nihil dient te worden gesteld.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
wijst het inleidende verzoek van de moeder, alsmede het zelfstandige verzoek in eerste aanleg van de vader alsnog af, met uitzondering van de bijdrage ter zake van levensonderhoud en studie ten behoeve van [de jong-meerderjarige] met ingang van 1 september 2005;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschik-king van 28 september 1995 van de rechtbank te Rotterdam - de door de vader aan [de jong-meerderjarige] te betalen bijdrage ter zake van levensonderhoud en studie met ingang van 1 september 2005 op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-raad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Stille en Gerretsen-Visser, bijgestaan door mr. Vermaas als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2006.