GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 juli 2006
Rekestnummer. : 1403-H-05
Rekestnr. rechtbank : 519885 EJ VERZ 05-83235
[verzoekster],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de zus van betrokkene,
procureur mr. A. Klomp-Kraal.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [verweerder],
verblijvende [te] ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de betrokkene,
2. [de Stichting],
kantoorhoudende te Rijswijk,
hierna te noemen: de Stichting.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De zus van betrokkene is [in] 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage, van 30 augustus 2005.
Binnen de daartoe gestelde tijd is bij het hof geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de zus van betrokkene zijn bij het hof op 10 april 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 juni 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de zus van betrokkene, bijgestaan door haar procureur. De betrokkene en de stichting zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De zus van betrokkene en haar procureur hebben het woord gevoerd.
Op 8 juni 2006 zijn bij het hof nog stukken van de Stichting ingekomen. Omdat deze stukken na de behandeling ter terechtzitting zijn ingekomen, heeft het hof geen acht geslagen op deze stukken.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het ontslag van de bewindvoerder.
2. De zus van betrokkene verzoekt de bestreden beschikking op de door haar omschreven gronden te vernietigen. Subsidiair, slechts in het geval het hof de mening is toegedaan dat de vermogensrechterlijk belangen van betrokkene niet enkel door de zus van betrokkene kunnen worden behartigd, vraagt zij het hof om haar tezamen met [de Stichting] tot bewindvoerder aan te stellen.
3. De zus van betrokkene is van mening dat de kantonrechter haar ten onrechte heeft ontslagen van haar verplichtingen als bewindvoerder en voert daartoe het volgende aan. Op 30 oktober 2003 had zij een boedelbeschrijving naar de rechtbank gezonden. Vanwege het feit dat de rechtbank, ondanks herhaalde verzoeken, verzuimde de originele stukken die bij de boedelbeschrijving meegezonden waren, te retourneren, stelt de zus van betrokkene dat zij terughoudend is geworden met het overleggen van enige stukken. Die originele stukken waren onder meer van belang om de bijzondere uitkering betreffende de vervoerskosten van betrokkene te kunnen aanvragen. Gevolg van het niet kunnen overleggen van alle (taxi)bonnen was, aldus de zus van betrokkene, dat zij problemen kreeg bij het aanvragen van een uitkering bij de [Stichting.] Overigens stelt de zus van betrokkene dat zij niet op de hoogte was van de regelmaat waarbij zij de stukken diende te overleggen, waarbij zij opmerkt dat, gelet op het minimale inkomen waarover de betrokkene beschikt, het redelijk zou zijn als de rekening en verantwoording vanwege artikel 1:445 lid 3 BW niet jaarlijks doch slechts eens in de twee tot drie jaar zou behoeven plaats te vinden. De zus van betrokkene blijft zich op het standpunt stellen dat zij naar eer en geweten heeft gehandeld. Zij acht het derhalve redelijk dat haar de mogelijkheid wordt geboden om het bewindvoerderschap voort te zetten, waarbij zij opmerkt dat zij van mening is dat haar bewindvoerderschap dient te prevaleren boven een rechtspersoon en dat zij als direct familielid naast een vermogensrechtelijke tevens een emotionele band heeft met betrokkene, welke band bij de Stichting ontbeert. Ter zitting in hoger beroep heeft de zus van betrokkene kenbaar gemaakt dat de Stichting tot op heden geen contact heeft opgenomen met de betrokkene, terwijl betrokkene op dit moment een rolstoel nodig heeft. Subsidiair verzoekt de zus van betrokkene haar tezamen met de Stichting als bewindvoerder te benoemen.
4. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof als volgt. De zus van betrokkene heeft erkend dat zij, in weerwil van haar wettelijke verplichting als bewindvoerder, in het verleden om haar moverende redenen heeft verzuimd stukken over te leggen aan de rechtbank. Het hof acht het begrijpelijk dat zij geen originele stukken meer wenste op te sturen naar de rechtbank omdat zij deze bijvoorbeeld nodig had om een vergoeding te verkrijgen van de [Stichting.] Onbegrijpelijk echter acht het hof de omstandigheid dat de zus van betrokkene vanwege de genoemde redenen in het geheel geen rekening en verantwoording meer heeft afgelegd, zij heeft zelfs geen kopieën overgelegd, en is niet verschenen op de door de kantonrechter bepaalde zitting. Ter zitting heeft de zus van betrokkene gesteld dat zij de oproep voor de betreffende zitting nimmer heeft ontvangen omdat de postbode niet altijd komt vanwege loslopende honden. Hieruit blijkt dat de zus van betrokkene niet altijd bereikbaar is, hetgeen een bezwaar is bij de uitoefening van een goed bewindvoerderschap. Nu de zus van betrokkene haar wettelijke verplichtingen als bewindvoerder onvoldoende heeft uitgevoerd en er tevens praktische belemmeringen zijn gebleken die nakoming van de wettelijke verplichtingen soms kunnen verhinderen, is het hof van oordeel dat het ontslag op juiste gronden is verleend.
5. De zus van betrokkene heeft subsidiair verzocht haar tezamen met de Stichting tot bewindvoerder te benoemen. Het hof overweegt dat een rechter enkel tot de benoeming van meer bewindvoerders kan overgaan als hij dat in het belang van een goed bewind nodig acht. Aangezien door de zus van betrokkene gesteld is dat de omvang van het bewind zeer gering is, is het hof van oordeel dat de benoeming van meerdere bewindvoerders niet in het belang van een goed bewind is. De zus van betrokkene heeft weliswaar aangevoerd dat zij meer betrokken is bij betrokkene en dat de Stichting zich tot op heden niet ingespannen heeft om de vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene te waarborgen, doch het hof overweegt dat de (emotionele) betrokkenheid bij de betrokkene niet steeds van doorslaggevend belang is bij de instelling van een bewindvoerder nu de bewindvoering enkel ziet op de behartiging van de vermogensrechtelijke belangen. Het hof betrekt hierbij dat de zus van betrokkene in haar taak als bewindvoerder – zoals onder rechtsoverweging 4. verwoord – is tekort geschoten. Het staat de zus van betrokkene vrij om een mentorschap aan te vragen om de niet-vermogensrechtelijke zaken te behartigen. Het hof gaat er verder vanuit dat de Stichting zich in de toekomst genoegzaam zal inspannen om een goed bewind over de vermogensrechtelijke belangen van betrokkene te waarborgen.
6. Nu de Stichting bewindvoerder blijft, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de vraag of het redelijk zou zijn om de rekening en verantwoording niet jaarlijks doch slechts eens in de twee tot drie jaar te laten plaatsvinden aangezien de zus van betrokkene daarbij geen belang meer heeft.
7. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
8. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Fockema Andreae-Hartsuiker en Scheij, bijgestaan door mr. Sijbesma als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2006.