Uitspraak
Uitspraak: 2 juni 2006
Rolnummer: 04/1510
Rolnummer rechtbank: 395349/04-4043
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
DE ARBEIDSVOORZIENINGSORGANISATIE,
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellante,
hierna te noemen: Arbeidsvoorziening,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. J.C. Zevenberg.
Het geding
Bij exploot van 29 oktober 2004 is Arbeidsvoorziening in hoger beroep gekomen van het vonnis van 4 augustus 2004 door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage, gewezen tussen partijen. In het exploot (onder overlegging van producties) heeft Arbeidsvoorziening negen grieven opgeworpen. Arbeidsvoorziening heeft een conclusie van eis in appèl genomen. [werknemer] heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder "Feiten" een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 [werknemer], geboren op 16 oktober 1944, is in december 1966 bij (de rechtsvoorganger van) Arbeidsvoorziening in dienst getreden. Per 13 januari 1999 is hij in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
2.2 Arbeidsvoorziening is per medio 2000 ingrijpend gereorganiseerd. De reorganisatie was gericht op verzelfstandiging van een aantal activiteiten en – uiteindelijk – beëindiging van de restende activiteiten per 1 januari 2002. In het kader van de reorganisatie werden alle voormalige medewerkers in een van de vijf bedrijfsonderdelen van Arbeidsvoorziening geplaatst. [werknemer] is in verband met deze reorganisatie per 1 oktober 2000 voor het gedeelte waarvoor hij op dat moment arbeidsgeschikt was (50%), overgegaan naar het (toenmalige) bedrijfs-onderdeel KLIQ regio Zuidoost-Nederland, in de functie van accountmanager. Voor het resterende gedeelte (50%) is hij ontslagen.
2.3 Met het oog op een overstap naar het te verzelfstandigen onderdeel KLIQ, hebben Arbeidsvoorziening en [werknemer] overleg gevoerd. Dit heeft geleid tot de brief van 23 november 2001 van Arbeidsvoorziening, met – voor zover in deze van belang - de volgende inhoud:
"U kunt na ommekomst van de werkzaamheden bij KLIQ doch uiterlijk tot 1.11.2003 ten laste van concern Arbeidsvoorziening vervroegd uittreden onder de volgende condities.
U maakt tenminste 4 maanden voor het aflopen van de werkzaamheden dan wel de gewenste datum van ingang FPU bekend of u vervroegd wilt uittreden. Vervroegde uittreding na 1.11.2003 is afhankelijk van de alsdan voor KLIQ toepasselijke regeling op dit gebied en - volledigheidshalve - ten laste van KLIQ.
Op het moment van ingang FPU wordt uw herplaatsingstoelage (HPT) omgezet in een uitkering krachtens de WAO. Krachtens uw IPplusplan-verzekering wordt uw WAO-uitkering aangevuld tot 80%. Uw FPU-uitkering wordt aangevuld tot 70% van het loon zoals dat geldt op 1 januari van het jaar waarin u vervroegd uittreedt. Over het WAO deel wordt uw pensioen tot het 62e jaar aangevuld tot 100%. (…)
Aan de [KLIQ-organisatie] is dit voorstel voorgelegd met het verzoek hier op de kortst mogelijke termijn hierop haar reactie te geven. Zodra ik het antwoord heb ontvangen, zal ik u nader berichten."
2.4 Bij brief van 28 november 2001 heeft [werknemer] Arbeidsvoorziening onder meer bericht:
"(…) Zoals telefonisch reeds met u besproken wordt er in uw brief waarschijnlijk ten onrechte van uitgegaan, dat ik een herplaatsingtoelage ontvang, als aanvulling op mijn WAO-uitkering/Invaliditeitspensioen. Zowel uit de schriftelijke informatie (…), mag ik de conclusie trekken, dat mijn 'arbeidsongeschiktheids-deel' bij vervroegde uittreding ongemoeid wordt gelaten, ongeacht het moment waarop ik met FPU zal gaan.(…)".
2.5 Bij brief van 11 januari 2002 heeft Arbeidsvoorziening aan [werknemer] bericht:
"Mede naar aanleiding van uw brief van 28 november 2001 en het herstel van het dienstverband met KLIQ bericht ik u als volgt.
Het dienstverband met KLIQ wordt per 1.9.2001 hersteld. Op grond van dit feit wordt met u overeengekomen dat Arbeidsvoorziening toepassing van de huidige FPU-regeling op 1.11.2003 garandeert. De hiervoor genoemde datum is de datum waarop u met FPU kunt gaan op basis van een uitkering op het niveau van de spilleeftijd, ic 70% van het salaris op 1.1.2002. Indien u besluit van de FPU-regeling gebruik te maken vòòr genoemde datum geldt het uitkeringspercentage dat hoort bij de leeftijd die u dan heeft. Er wordt in dat geval door Arbeidsvoorziening dan wel de rechtsopvolger geen aanvulling gerealiseerd tot het niveau van de spilleeftijd."
2.6 Bij brief van 16 januari 2002 aan Arbeidsvoorziening stelt [werknemer] niet te kunnen instemmen met de brief van 11 januari 2002, doch dat hij vasthoudt aan de toezeggingen die bevestigd zijn in de brief van 23 november 2001. Er is een briefwisseling en bespreking gevolgd over de inhoud van de eerder gemaakte afspraken, waarna Arbeidsvoorziening aan [werknemer] bij brief van 5 februari 2002 onder meer heeft bericht:
"(…), is er alle aanleiding te veronderstellen dat de werkzaamheden tot 1 november 2003 door u naar volle tevredenheid van uzelf en uw werkgever door u kunnen worden uitgevoerd.
Mocht u desondanks bij u zelf constateren dat met inachtneming van het hierboven gestelde uw gezondheid een dergelijke op uw maat toegesneden taak niet toelaat, dan zal zulks door de bedrijfsarts/keuringsarts objectief vastgesteld dienen te worden. Alsdan kan worden overwogen uw taken nog verder aan uw belasting aan te passen, dan wel de werkzaamheden voortijdig op advies van de bedrijfsarts te beëindigen. In dat laatste geval ben ik bereid als werkgever mijn aanbod in de brief van 23 november 2001 en nader uitgewerkt in mijn brief van 11 januari 2002 in die zin toe te passen dat u op dat moment de aanvraag voor FPU als ware u 61 jaar kunt indienen."
2.7 Bij brief van 12 februari 2002 aan Arbeidsvoorziening bevestigt [werknemer] de gemaakte afspraken – voor zover van belang – als volgt:
"Er worden 3 momenten geaccepteerd, waarop een eerdere FPU mogelijk is op het niveau van 70% uitkering.
- Per 1-11-2003, op mijn verzoek, en zonder verdere motivering
- Na ommekomst van de werkzaamheden bij Kliq, ook als dat eerder is dan 1-11-2003
- Bij vaststelling door de bedrijfsarts, dat mijn gezondheid het werk niet toelaat.
Bij FPU op of voor de datum van 1-11-2003 conform bovenstaande, geldt een uitkeringsniveau van 70% van het loon, zoals dat geldt op 1 januari van het jaar waarin ik vervroegd uittreed."
2.8 Bij brief van 19 februari 2002 heeft Arbeidsvoorziening aan [werknemer] bericht dat zij "onder verwijzing naar en met inachtneming van het gestelde in voorgaande correspondentie de conclusie zoals verwoord in uw bovengenoemde brief" (waarmee bedoeld is de brief van 12 februari 2002) onderschrijft.
2.9 Met ingang van 1 april 2002 is de FPU-regeling gewijzigd. Dit vormde voor [werknemer] aanleiding tot het schrijven van de brief van 18 juni 2002 aan Arbeidsvoorziening waarin hij onder meer stelt:
"In mijn situatie betekent dit, dat de FPU volledig wordt gekort, indien de uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid gelijk of meer is dan het bij de leeftijd behorende percentage van de inkomensgrens. Tot 1-4-2002 gold, dat de FPU werd uitgekeerd, op basis van het bij de leeftijd passende percentage, zonder koppeling met de uitkering op grond van arbeidsongeschiktheid.
Op grond van het feit, dat u in uw brief van 11-1-2002 letterlijk stelt: "Het dienstverband met KLIQ wordt per 1-9-2001 hersteld. Op grond van dit feit wordt met u overeengekomen dat Arbeidsvoorziening toepassing van de huidige FPU-regeling op 1-11-2003 garandeert", en tevens op grond van de inhoud van de overige correspondentie (..) stel ik mij op het standpunt, dat u bij FPU op 1-11-2003, of eerder, onder de overeengekomen voorwaarden (…), mij een aanvulling uitkeert tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd ter grootte van een bedrag gelijk aan 70% van het loon, dat ik per 1 januari 2003 geniet/genoot bij KLIQ/Arbeidsvoorziening. (…)"
2.10 Arbeidsvoorziening reageerde bij brief van 1 augustus 2002 als volgt:
"Arbeidsvoorziening is gehouden aan (wijzigingen in ) de wet- en regelgeving. Dit geldt ook voor de wijziging van het FPU-reglement. De wijziging in het FPU-reglement is doorgevoerd om te voorkomen dat de samenloop van een uitkering krachtens de WAO, Invaliditeitspensioen en FPU meer zou bedragen dan een gezonde werknemer aan FPU zou ontvangen.
Door ABP is u per brief uitgelegd wat de consequenties van de wijziging voor de standaard FPU-uitkering zijn.
Op grond van de informatie die ik heb ingewonnen bij ABP heeft de wijziging geen gevolgen voor de uitvoering van de afspraak. U krijgt conform de afspraak, indien op 1 november 2003 de arbeidsovereenkomst ontbonden wordt, tot uw 61e jaar aangevuld tot 70% wat u aan FPU zou ontvangen als ware u 61 jaar.
Volgend jaar wordt op verzoek van Arbeidsvoorziening door ABP/Loyalis berekend wat u aan WAO/IP/FPU krijgt. Vervolgens wordt vastgesteld wat het verschil is ten opzichte van de met u getroffen regeling. Het verschil wordt via een compensatieplan uitgekeerd.
2.11 [werknemer] is met terugwerkende kracht per 1 september 2001 alsnog in dienst gekomen bij KLIQ Employability en is met ingang van 1 augustus 2003 met FPU gegaan. Overeenkomstig de huidige FPU-regeling wordt de FPU-uitkering van [werknemer]s gekort tot 0% in verband met zijn WAO-uitkering en invaliditeits-pensioen. Arbeidsvoorziening heeft aan KLIQ een bedrag ter beschikking gesteld voor een compensatieplan bij Loyalis, uit hoofde waarvan [werknemer] een aanvulling ontvangt op zijn bruto WAO-uitkering en invaliditeitspensioen tot (ongeveer) 70% van zijn laatstgenoten inkomen (gebaseerd op een dienstverband van 100%).
2.12 [werknemer] heeft Arbeidsvoorziening gedagvaard voor de rechtbank Roermond, sector kanton en heeft gevorderd dat Arbeidsvoorziening wordt veroordeeld – kort gezegd – aan hem te betalen het (nader bij staat op te maken) bedrag dat nodig is om te garanderen dat hem een FPU-uitkering wordt verstrekt tot 70% van het salaris dat hij per 1 januari 2003 bij KLIQ genoot, althans nakoming van de overeenkomst van 23 november 2001, althans van die van 5 februari 2002, een en ander vermeerderd met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
2.13 Bij tussenvonnis van 16 december 2003 heeft de rechtbank Roermond zich onbevoegd verklaard en de zaak in de stand waarin deze zich bevond doorverwezen naar de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton. Laatstgenoemde rechtbank heeft bij het bestreden vonnis de vordering van [werknemer] (met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten) toegewezen.
3.1 Arbeidsvoorziening is onder formulering van negen grieven tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2 Partijen verschillen in feite van mening over de inhoud van de tussen hen gemaakte afspraken en de gevolgen van de wijziging van de FPU-regeling voor deze afspraak.
3.3 Het hof overweegt als volgt.
Blijkens de in rechtsoverweging 2.3 en volgende weergegeven correspondentie is tussen partijen door aanbod aan de zijde van Arbeidsvoorziening en aanvaarding door [werknemer] een overeenkomst tot stand gekomen betreffende de mogelijkheid van vervroegde uittreding door [werknemer] ten laste van Arbeids-voorziening. In het eerste aanbod van Arbeidsvoorziening neergelegd in de brief van 23 november 2001 (r.o. 2.3) is daaraan als enige voorwaarde verbonden dat [werknemer] in dienst zou treden bij KLIQ. Goedkeuring van KLIQ was hiervoor niet nodig. Aan deze voorwaarde is voldaan. In de later gevolgde correspon-dentie (r.o. 2.5) heeft Arbeidsvoorziening nadere nuanceringen aangebracht in haar aanbod, zoals de voorwaarde dat vervroegde uittreding diende plaats te vinden op 1 november 2003, maar deze nuanceringen zijn door [werknemer] niet geaccepteerd. Genoemde voorwaarde maakt dan ook, blijkens de duidelijke brief van [werknemer] van 12 februari 2002 (r.o. 2.7) en de daarop gevolgde reactie van Arbeidsvoorziening van 19 februari 2002 (r.o. 2.8), geen deel uit van de overeen-komst. De in laatstgenoemde brief opgenomen verwijzing naar het gestelde in voorgaande correspondentie kan daaraan niet afdoen.
3.4 Blijkens het gestelde in de brief van 23 november 2001 van Arbeidsvoorziening (r.o. 2.3) behelsde het aanbod een aanvulling op de FPU-uitkering tot 70% van het loon, naast de (krachtens het IPplusplan tot 80% aangevulde) WAO-uitkering. [werknemer] heeft hierop gereageerd in zijn brief van 28 november 2001 (r.o. 2.4). Blijkens die brief ging ook [werknemer] uit van een aanvulling op zijn FPU-uitkering (gebaseerd op zijn deeltijd salaris), naast zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering (gebaseerd op gedeeltelijke arbeids-ongeschiktheid). [werknemer] constateert immers in laatstgenoemde brief dat "mijn 'arbeidsongeschiktheidsdeel' bij vervroegde uittreding ongemoeid wordt gelaten, ongeacht het moment waarop ik met FPU zal gaan". Voor het standpunt van Arbeidsvoorziening dat met de overeenkomst was beoogd aan [werknemer] een aanvulling te verstrekken op de FPU op basis van het totale inkomen van [werknemer]s is daarentegen in de correspondentie geen enkel aanknopingspunt te vinden. Daarbij komt dat Arbeidsvoorziening in haar brief van 11 januari 2002 heeft gesteld dat "Arbeidsvoorziening toepassing van de huidige FPU-regeling op 1.11.2003 garandeert" en de toenmalige FPU-regeling het mogelijk maakte dat bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid FPU-uitkering en arbeidsongeschiktheids-uitkering naast elkaar werden genoten tot in totaal een hoger bedrag dan 70% van het laatstgenoten salaris (uitgaande van een voltijds dienstverband). De tussen partijen overeengekomen regeling moet derhalve worden begrepen als aanvulling op het (deeltijd) loon, en niet op basis van het totale inkomen.
3.5 Daarbij geldt blijkens de duidelijke bewoordingen in de brieven van 23 november 2001 en 12 februari 2002 dat moet worden uitgegaan van het loon zoals dat gold op 1 januari van het jaar van vervroegde uittreding. In dit licht gaat de stelling van Arbeidsvoorziening dat op grond van de zowel voor als na 1 april 2002 geldende FPU-uitkering de uitkering wordt bepaald aan de hand van het salaris op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van vervroegde indiensttreding, niet op. Bepalend is immers niet de inhoud van de FPU-regeling, maar de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst zoals door het hof uitgelegd.
3.6 Het hof is voorts van oordeel dat de doorgevoerde wijziging van de FPU-regeling niet zodanig onvoorzienbaar was, dat moet worden geoordeeld dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst onaanvaardbaar is. Arbeidsvoorziening had immers – indien zij verassingen als thans aan de orde had willen voorkomen – een voorbehoud kunnen maken of informatie kunnen inwinnen bij het ABP omtrent eventuele aanstaande wijzigingen. Dat Arbeidsvoorziening dat niet heeft gedaan, kan niet aan [werknemer]s worden tegengeworpen.
3.7 Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is voorts geen sprake, nu [werknemer] niet gelijk is te stellen met overige vervroegd uitgetreden gedeeltelijk arbeids-ongeschikte overheidsmedewerkers in Nederland. Met [werknemer] is immers een individuele afspraak gemaakt. Om diezelfde reden gaat de verwijzing naar de interne beleidsregels niet op. [werknemer] is immers (uiteindelijk) geen herplaatser (voor wie de interne beleidsregels golden) geworden, maar is een inmiddels ex-medewerker met wie een individuele afspraak is gemaakt.
3.8 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Arbeidsvoorziening zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 4 augustus 2004 door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt Arbeidsvoorziening in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op € 1.135,- (waarvan € 241, - voor griffierecht en € 894,- voor salaris procureur).
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.E. in 't Velt-Meijer, C.G. Beyer-Lazonder en M.J. van der Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2006 in bijzijn van de griffier.