ECLI:NL:GHSGR:2006:AY4866
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- J.M.E. In ’t Velt-Meijer
- A.A. Schuering
- J.W. van Rijkom
- Rechtspraak.nl
Ontslag zonder afvloeiingsregeling niet kennelijk onredelijk
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 juni 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kennelijke onredelijkheid van een ontslag zonder afvloeiingsregeling. De appellant, [werknemer], was sinds 25 maart 1991 in dienst bij [werkgever] als magazijnmedewerker. Op 3 juni 2003 werd hij geïnformeerd dat de ondernemingsactiviteiten van [werkgever] per 1 juli 2003 zouden worden gestaakt en dat een ontslagvergunning zou worden aangevraagd. De rechtbank had eerder het ontslag niet kennelijk onredelijk geoordeeld, wat [werknemer] in hoger beroep aanvecht.
[werknemer] vorderde een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk was en een schadevergoeding van € 39.275,= bruto. Hij stelde dat het ontbreken van een afvloeiingsregeling het ontslag kennelijk onredelijk maakte. Het hof oordeelde dat de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld, niet ter discussie stonden. Het hof overwoog dat [werknemer] onvoldoende had aangetoond dat er middelen beschikbaar waren voor een afvloeiingsregeling en dat het enkele ontbreken daarvan niet automatisch tot kennelijke onredelijkheid leidde.
Het hof concludeerde dat, gezien de financiële situatie van [werkgever] en de beperkte mogelijkheden van [werknemer] om ander werk te vinden, het ontslag zonder afvloeiingsregeling niet kennelijk onredelijk was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [werknemer] in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om de aangeboden alternatieven serieus te overwegen, vooral in situaties van bedrijfsbeëindiging.