ECLI:NL:GHSGR:2006:AY5151

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
558-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Dusamos
  • M. Labohm
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen echtscheiding en gebruiksrecht voormalige echtelijke woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 juli 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 27 januari 2006. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking te vernietigen voor wat betreft de uitgesproken echtscheiding. De man, verweerder en incidenteel verzoeker, heeft op zijn beurt een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juli 2006 is enkel de ontvankelijkheid van het hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding besproken. De vrouw is niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.

Het hof heeft overwogen dat indien de eerste rechter de echtscheiding heeft uitgesproken, het hoger beroep enkel kan worden ingesteld op basis van bijzondere omstandigheden die door de echtgenoot worden aangevoerd. Dit om de band tussen het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen te herstellen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen huwelijksgoederengemeenschap bestaat, maar een eenvoudige gemeenschap met betrekking tot de echtelijke woning, die te allen tijde voor ontbinding vatbaar is.

De wet biedt een regeling voor het gebruik van goederen van de gemeenschap tijdens de onverdeeldheid. Het argument van de vrouw dat zij haar gebruiksrecht verliest na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, werd door het hof als niet steekhoudend beschouwd. Het hof concludeert dat er geen redelijk belang is om de inschrijving van de echtscheiding te koppelen aan de nevenvoorziening van het gebruik van de echtelijke woning. Daarom heeft het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om het hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 juli 2006
Rekestnummer. : 558-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-3820
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J. Dongelmans,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr E.M.H. Alkemade.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 27 april 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 27 januari 2006.
De man heeft op 6 juni 2006 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
Op 12 juli 2006 is de zaak mondeling behandeld doch uitsluitend voor wat betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep ten aanzien van de uitgesproken echtscheiding. Verschenen zijn: namens de vrouw haar procureur, en de man, bijgestaan door zijn procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsvrouwe van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. De vrouw heeft onder meer verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen voor wat betreft de uitgesproken echtscheiding.
2. Het hof is van oordeel dat indien eenmaal door de eerste rechter de echtscheiding is uitgesproken, het hoger beroep slechts op grond van door de echtgenoot die het instelt aan te voeren bijzondere omstandigheden kan worden gebezigd, teneinde te bewerkstelligen dat de band tussen het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen wordt hersteld en dat tezelfdertijd wordt beslist op die verzoeken.
3. Uit de niet door de vrouw bestreden stelling van de man volgt dat er geen sprake is van een huwelijksgoederengemeenschap maar – ten aanzien van de echtelijke woning – van een eenvoudige gemeenschap in de zin van artikel boek 3 titel 7 BW, welke gemeenschap in beginsel te allen tijde voor ontbinding vatbaar is, tenzij de aard van de gemeenschap zich daartegen verzet.
4. Het is echter niet zo dat deze gemeenschap door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand wordt ontbonden, hetgeen wel het geval is bij de algehele gemeenschap van goederen. Indien in de periode van onverdeeldheid tussen partijen een geschil ontstaat omtrent het gebruik van de echtelijke woning en partijen niet in onderling overleg een regeling kunnen treffen, staat het de meest gerede partij vrij om op grond van artikel 3:168 BW een beheersregeling te verzoeken.
5. Nu de wet expliciet een regeling geeft voor het gebruik van de goederen van de gemeenschap ten tijde van de onverdeeldheid is het argument dat de vrouw aanvoert dat zij door de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand na een half jaar het gebruiksrecht van de woning verliest, niet steekhoudend.
6. Het hoger beroep gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding is met name bedoeld om het gebruik van de echtelijke woning te continueren. Er is – naar het oordeel van het hof – geen redelijk belang om de inschrijving van de echtscheiding te koppelen aan deze nevenvoorziening. Ook hetgeen de vrouw voorts nog naar voren heeft gebracht vormt geen voldoende rechtvaardiging om de band tussen het echtscheidingsverzoek en de verzochte nevenvoorzieningen te herstellen. Derhalve zal het hof de vrouw in dit onderdeel van haar verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding;
houdt iedere verdere beslissing aan;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Labohm en Van Leuven, bijgestaan door
mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terecht-zitting van 19 juli 2006.