Uitspraak : 19 april 2006
Rekestnummer : 1206-H-05
Rekestnr. rechtbank : 03-3706
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
tevens optredende als gemachtigde voor:
[kind 1],
hierna te noemen: [kind 1]; en
[kind 2],
hierna te noemen: [kind 2],
procureur mr. C.P.J.M. van Ruijven,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. C.C. van Bodegom.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 6 oktober 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 11 juli 2005.
De vader heeft op 19 december 2005 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appèl, ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 26 oktober 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 6 maart 2006 een faxbericht van haar procureur ingekomen waaruit blijkt dat de ouders overeenstemming hebben bereikt over de in geschil zijnde onderhoudsbijdragen. Zij verzoekt het overeengekomene vast te leggen in een beschikking en deelt mede dat de mondelinge behandeling die gepland stond voor 10 maart 2006 geen doorgang behoeft te vinden. De procureur van de vader heeft bij brief, bij het hof ingekomen op 7 maart 2006, met als bijlage het door de ouders overeengekomen echtscheidingsconvenant, laten weten dat hij zich kan vinden in de inhoud van de brief van de procureur van de moeder. De mondelinge behandeling heeft om deze reden niet plaatsgevonden.
Na een daartoe strekkend verzoek van het hof hebben beide procureurs bij brief, beiden ingekomen bij het hof op 17 maart 2006, een nadere specificatie gegeven van hetgeen de ouders overeengekomen zijn.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. Uit de hiervoor genoemde brieven en het echtscheidingsconvenant blijkt dat de ouders onder meer het volgende zijn overeengekomen:
* Bijdrage [kind 3]
De vader zal met ingang van de eerste dag van de maand na ondertekening van het tussen de ouders overeengekomen convenant, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 3], aan de moeder een bedrag van € 500,- per maand betalen, bij vooruitbetaling te voldoen voor de eerste van de maand, en vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die de vader op grond van de geldende wetten of regelingen ten behoeve van [kind 3] kan of zal worden verleend;
* Bijdrage [kind 1]
De vader zal met ingang van de eerste dag van de maand na ondertekening van het tussen de ouders overeengekomen convenant, als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1] aan haar een bedrag van € 500,- per maand betalen, bij vooruitbetaling te voldoen voor de eerste van de maand;
* Bijdrage [kind 2]
De vader zal met ingang van de eerste dag van de maand na ondertekening van het tussen de ouders overeengekomen convenant, als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 2] aan de moeder een bedrag van € 100,- per maand betalen, bij vooruitbetaling te voldoen voor de eerste van de maand;
* Einde bijdrageplicht
De vader zal de bijdragen aan de kinderen betalen tot aan het moment dat zij de leeftijd van 24 jaar bereiken, mits zij nog schoolgaand zijn of studeren, of zoveel eerder als de kinderen in eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Na afloop van de studie zal de vader nog maximaal drie maanden de bijdrage doorbetalen, indien zij in die periode solliciteren;
* De vader zal met ingang van de eerste dag van de maand na ondertekening van het tussen de ouders overeengekomen convenant maandelijks bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand aan de moeder voldoen een bedrag van € 1.400,- bruto, als bijdrage in haar levensonderhoud;
* Gedurende één jaar zal de vader dit bedrag verhogen met € 500,- per maand tot
€ 1.900,-, zodat de moeder kan wennen aan haar nieuwe inkomenspositie;
* Zodra de bijdrage voor één van de kinderen vervalt wegens het feit dat deze 24 jaar is geworden, dan wel in haar eigen levensonderhoud voorziet, komt er bij de vader extra draagkracht vrij voor partneralimentatie. De ouders zijn overeengekomen, dat bij het vervallen van (één van de) bijdrage(n) aan de kinderen, de partneralimentatie zal toenemen met 65% van de vervallen bijdrage voor het betreffende kind;
* Hetgeen de moeder ontvangt voor haarzelf en de bij haar wonende kinderen zal minimaal € 2.000,- per maand bedragen. Mocht de bijdrage als gevolg van het vorenstaande geen € 2.000,- meer bedragen, dan zal de partneralimentatie tijdelijk worden verhoogd, zodat de moeder toch € 2.000,- per maand van de vader zal ontvangen;
* Indexering
Bovengenoemde bedragen zullen jaarlijks, te beginnen met 1 januari 2007, worden verhoogd volgens de alsdan geldende wettelijke indexeringen.
2. Tussen de ouders staat vast dat de vader gedurende de periode van 1 november 2005 en de eerste dag van de maand na ondertekening van het tussen de ouders overeengekomen convenant, de bijdragen heeft voldaan conform de bestreden beschikking. Voorts staat tussen de ouders vast dat de vader gedurende de periode van 27 oktober 2005 (de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand) tot 1 november 2005 de bijdragen heeft voldaan overeenkomstig de tussen de ouders geldende voorlopige voorzieningen welke zijn bepaald bij beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 19 februari 2004. De ouders hebben verzocht te bepalen dat de bijdrage tot de eerste dag van de maand na ondertekening van het tussen de ouders overeengekomen convenant bepaald wordt op hetgeen conform het hiervoor staande feitelijk is betaald.
3. Nu de ouders aldus zijn overeengekomen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen.
4. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oor-deel van het hof onder-worpen voor zover deze de alimentatie betreft, ingaande de eerste dag van de maand na ondertekening van het tussen de ouders overeengekomene convenant en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt dat de vader met ingang van de eerste dag van de maand na ondertekening van het tussen de ouders overeengekomen convenant als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 3], aan de moeder een bedrag van € 500,- per maand zal voldoen, bij vooruitbetaling te voldoen voor de eerste van de maand, en vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die de vader op grond van de geldende wetten of regelingen ten behoeve van [kind 3] kan of zal worden verleend;
bepaalt dat de vader met ingang van de eerste dag van de maand na ondertekening van het tussen de ouders overeengekomen convenant als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1], aan haar een bedrag van € 500,- zal voldoen, bij vooruitbetaling te voldoen voor de eerste van de maand;
bepaalt dat de vader met ingang van de eerste dag van de maand na ondertekening van het tussen de ouders overeengekomen convenant als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 2] aan de moeder een bedrag van € 100,- per maand zal voldoen, bij vooruitbetaling te voldoen voor de eerste van de maand;
bepaalt dat de vader de bijdragen aan de kinderen zal blijven voldoen tot aan het moment dat zij de leeftijd van 24 jaar bereiken, mits zij nog schoolgaand zijn of studeren, of zoveel eerder als de kinderen in eigen levensonderhoud kunnen voorzien;
bepaalt dat de vader na afloop van de studie nog maximaal drie maanden de bijdrage doorbetaalt, indien het betreffende kind in die periode solliciteert;
bepaalt dat de vader met ingang van de eerste dag van de maand na ondertekening van het tussen de ouders overeengekomen convenant maandelijks bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand aan de moeder een bedrag van € 1.400,- bruto zal voldoen, als bijdrage in haar levensonderhoud;
bepaalt dat de vader dit bedrag gedurende één jaar verhoogt met € 500,- per maand tot € 1.900,-;
bepaalt dat de vader bij het vervallen van (één van de) bijdrage(n) aan de kinderen, de partneralimentatie zal verhogen met 65% van de vervallen bijdrage voor het betreffende kind;
bepaalt dat hetgeen de moeder voor haarzelf en de bij haar wonende kinderen ontvangt, minimaal € 2.000,- per maand zal bedragen. Mocht de bijdrage als gevolg van het vorenstaande geen € 2.000,- meer bedragen, dan zal de partneralimentatie tijdelijk worden verhoogd, zodat de moeder toch € 2.000,- per maand van de vader zal ontvangen;
bepaalt dat bovengenoemde bedragen jaarlijks, te beginnen met 1 januari 2007, worden verhoogd volgens de alsdan geldende wettelijke indexeringen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Husson en Mulder, bijgestaan door mr. Sijbesma als griffier, en uitgesproken ter openbare terecht-zitting van 19 april 2006.