ECLI:NL:GHSGR:2006:AY5799

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
111-D-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Dusamos
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verdiencapaciteit van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank te Dordrecht, waarin de kinderalimentatie voor zijn minderjarige kind is vastgesteld. De vader is op 25 januari 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 oktober 2005. De moeder heeft op 3 maart 2006 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juli 2006 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie vast te stellen op nihil, terwijl de moeder verzoekt om bekrachtiging van de beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader sinds juni 2004 een WAO-uitkering ontvangt en sinds 15 mei 2006 weer aan het werk is. De vader heeft aangevoerd dat hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te voldoen, maar het hof oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om een inkomen te genereren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader inmiddels een inkomen uit arbeid heeft van circa € 1.900,- bruto per maand. De vader heeft zijn stellingen niet voldoende onderbouwd en zijn bewijsaanbod is te vaag en ongespecificeerd.

Uiteindelijk besluit het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. De beschikking is gegeven door de rechters M. van Leuven, A. Dusamos en J. Labohm, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 augustus 2006.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 2 augustus 2006
Rekestnummer. : 111-D-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-7612
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. K. Aantjes,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. C.A. Lucardie.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 25 januari 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 26 oktober 2005.
De moeder heeft op 3 maart 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 4 juli 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 juli 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P. Stahl-de Bruin, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. E.M. Krukziener. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING
1. In geschil is de kinderalimentatie ten aanzien van [kind], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: de minderjarige.
2. De vader verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad – de bestreden beschikking te vernietigen. Het hof begrijpt uit het appèlschrift van de vader dat hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie vast te stellen op nihil, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht met ingang van 1 juli 2004, althans met ingang van een datum als de rechtbank juist acht.
3. De moeder heeft het beroep van de vader gemotiveerd weersproken. Zij heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Nu de door de rechtbank vastgestelde wijziging van omstandigheden niet in geschil is, neemt het hof deze als vaststaand aan. Immers, partijen hebben geen grieven gericht tegen de beoordeling van de rechtbank hieromtrent. Op grond daarvan dient de rechter de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van de vader opnieuw vast te stellen. Het hof oordeelt daarbij als volgt.
5. De vader heeft de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage in haar levensonderhoud niet weersproken. Haar behoefte staat hiermee vast.
6. De vader heeft – kort gezegd – aangevoerd dat hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te voldoen. Volgens de vader is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van zijn verdiencapaciteit. De vader geniet op dit moment niet het inkomen waar de rechtbank in de bestreden beschikking van is uitgegaan. Ter terechtzitting heeft de vader verklaard dat hij vanaf 15 mei 2006, zijnde de datum waarop de vader wederom een baan heeft, bereid is kinderalimentatie te voldoen. Daarnaast heeft de vader ter terechtzitting verklaard dat hij de kinderalimentatie immer heeft voldaan.
7. Sinds juni 2004 ontvangt de vader een WAO uitkering van circa € 367,- bruto per maand en een WW-uitkering van circa € 563,- bruto per vier weken. Gezien de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is op zijn minst een inkomen te genereren als door de rechtbank is bepaald hetgeen, mede gelet op de hoge prioriteit van de kinderalimentatie, wel van hem kan worden verwacht. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader thans 33 jaar oud is en momenteel een inkomen uit arbeid genereert van circa € 1.900,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Ter terechtzitting heeft de vader verklaard dat hij weer is gaan werken vanwege zijn financiële nood, zodat de rechtbank – naar het oordeel van het hof – terecht is uitgegaan van een verdiencapaciteit van de vader. Gelet op het vorenstaande kan de stelling van de vader dat het in de praktijk niet mee valt om aan een baan te komen voor iemand die gedeeltelijk op de WAO is aangewezen, niet slagen.
8. Nu de door de rechtbank vastgestelde woonlasten, servicekosten en premie begrafenisverzekering niet in geschil zijn, neemt het hof deze als vaststaand aan en zal bij de bepaling van de draagkracht van de vader hiermee rekening houden. Immers, partijen hebben geen grieven gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde bedragen hieromtrent. Om dezelfde reden houdt het hof geen rekening met de door de vader in zijn draagkrachtberekening opgevoerde bedrag ter zake aflossing schuld ouders en aflossing schuld zus.
9. De vader heeft aangeboden om zijn stellingen te bewijzen. Nu de vader noch ter terechtzitting noch in zijn appèlschrift zijn bewijsaanbod nader inhoudelijk heeft weergegeven, zal het hof dit bewijsaanbod als te vaag en ongespecificeerd passeren.
10. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
11. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Dusamos en Labohm, bijgestaan door mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2006.