Uitspraak : 10 mei 2006
Rekestnummer : 1410-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-7323
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E.A. Kazzaz-de Hoog,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M.J. Zennipman.
Als belanghebbende is opgeroepen:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 29 november 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 1 september 2005.
De vader heeft op 9 januari 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 11 januari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief, bij het hof ingekomen op 13 maart 2006, laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 31 maart 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur en de vader, bijgestaan door zijn procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
Van de zijde van de vader zijn op 31 maart 2006 de jaaropgave 2005 en een overzicht betalingen hypotheekrente in 2005 ingekomen;
Van de zijde van de moeder is op 10 april 2006 een brief ingekomen.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan:
De echtscheidingsbeschikking is op 30 december 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De vader is geboren [in] 1972 en is alleenstaand. Hij is in loondienst als agrarisch medewerker. Zijn inkomen uit loondienst bedraagt, volgens de jaaropgave van 2005 € 27.665,- bruto per jaar inclusief vakantiebijslag. Het eigenwoningforfait bedraagt
€ 690,-
De vader heeft de volgende onbetwiste maandlasten:
- € 95,- forfait overige eigenaarslasten;
- € 51,65 aanvullende premie ziektekostenverzekering;
- € 10,- omgangskosten.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de omgangsregeling tussen de vader en de [minderjarige], geboren [in] 1997, verder [de minderjarige], de hoogte en de ingangsdatum van de kinderalimentatie en het aan de vader toebedeeld onroerend goed. De vader heeft de behoefte van [de minderjarige] aan een bijdrage van € 300,- per maand niet betwist.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking voor wat betreft de kinderalimentatie, de omgangsregeling en het onroerend goed te vernietigen en, opnieuw beschikkende te bepalen:
- dat de vader met ingang van 1 januari 2005 een kinderalimentatie aan de moeder dient te voldoen van € 300,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- dat de vader [de minderjarige] bij zich mag hebben eenmaal per veertien dagen op zaterdag en zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur; en
- dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap ten overstaan van een notaris zal plaatsvinden, met benoeming van onzijdige personen volgens de wet.
3. De vader bestrijdt haar beroep voor zover het de kinderalimentatie en de omgangsregeling betreft. De vader refereert zich met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
4. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat [de minderjarige] met ingang van 1 maart 2006 ook bij de vader mag slapen. Ter onderbouwing van haar stelling voert de moeder onder meer aan dat zij bang is dat de vader [de minderjarige] mee neemt naar het buitenland. Voorts voert de moeder aan dat [de minderjarige] bang is om bij haar vader te slapen, hetgeen volgens haar mede veroorzaakt is door het feit dat [de minderjarige] veel agressie van de vader heeft gezien. De moeder stelt dat het na afloop van het omgangsweekend dagen duurt voordat [de minderjarige] weer tot rust komt. [De minderjarige] komt erg gespannen en angstig thuis en vertelt, aldus de moeder, vaak dat ze wordt geslagen door de kinderen waar de vader haar naartoe brengt, terwijl de vader in slaap valt op de bank. De vader betwist uitdrukkelijk de door de moeder aangevoerde argumenten om de omgangsregeling niet uit te breiden met een nacht. Volgens de vader heeft hij een goede verstandhouding met [de minderjarige] en heeft hij geen slechte invloed op de ontwikkeling van [de minderjarige]. De vader ontkent dat hij [de minderjarige] mee wil nemen naar het buitenland.
5. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof als volgt. De vader heeft op dit moment elke zaterdag omgang met [de minderjarige]. De moeder heeft hiertegen geen bezwaar. Zij heeft wel bezwaar tegen het feit dat [de minderjarige] bij de vader blijft slapen met als hoofdargument dat er dan 2 dagen voorbij zijn voordat [de minderjarige] weer thuis komt en zij derhalve minder snel kan reageren indien de vader [de minderjarige] mee naar het buitenland neemt. Gelet op het feit dat in het geheel niet is gebleken dat er gerede kans bestaat dat de vader [de minderjarige] meeneemt naar het buitenland acht het hof, mede in dat licht bezien, het argument van de moeder dat er dan 2 dagen voorbij zouden zijn voordat zij kennis neemt van de verdwijning van [de minderjarige] geen steekhoudend argument om de uitbreiding van de omgangsregeling af te wijzen. Nu de moeder bovendien onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [de minderjarige] bang is om bij haar vader te slapen, is het hof van oordeel dat deze grief van de moeder niet slaagt.
6. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank van een onjuiste hypotheeklast is uitgegaan. Uit de stukken blijkt volgens de moeder dat de maandelijkse lasten € 463,39 bedragen en niet € 492,10, welk bedrag door de rechtbank tot uitgangspunt is genomen. De vader stelt dat hij wel degelijk € 492,10 per maand betaalt.
7. Uit het door de vader overgelegde saldo-overzicht van het bouwfonds blijkt dat de vader in 2005 een bedrag van € 5.905,20, derhalve maandelijks een bedrag van € 492,10, aan rente vanwege de hypothecaire geldlening verschuldigd is geweest. Nu bovendien uit de door de vader overgelegde bankafschriften blijkt dat hij maandelijks een bedrag van € 492,10 voldoet aan het bouwfonds, zal het hof rekening houden met dit bedrag.
8. De rechtbank heeft ten onrechte rekening gehouden met de premie levensverzekering Reaal. Deze levensverzekering strekt volgens de moeder tot vermogensopbouw, en mag derhalve niet ten laste van de draagkracht van de vader komen. De vader betwist dat er sprake is van vermogensopbouw en stelt bovendien dat deze verzekering betrokken moet worden bij de boedelscheiding.
9. Aangezien het hof het aannemelijk acht dat de levensverzekering is gekoppeld aan de hypotheek, en het hof voorts van oordeel is dat de totale woonlasten een redelijke netto woonlast niet te boven gaan, zal het hof rekening houden met een, onbetwiste, premiehoogte van de levensverzekering bij Reaal van € 49,60 per maand.
10. Vervolgens stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door de vader opgevoerde bedragen voor aflossing van schulden, ten bedrage van in totaal € 310,- per maand, ten laste van zijn draagkracht mogen strekken. De vader heeft slechts incidenteel bedragen betaald ter aflossing van schulden. Er is volgens de moeder geen sprake van een maandelijkse last van € 310,-. Bovendien, aldus de moeder, moet rekening gehouden worden met het feit dat het merendeel van de schulden is ontstaan doordat de vader gefraudeerd heeft met uitkeringen, zodat (in ieder geval) de aflossing van de schulden bij het UWV Leiden en het UWV Den Haag niet meegenomen mogen worden. De vader heeft, aldus de moeder, de ten onrechte ontvangen gelden besteed aan vakanties naar Turkije. De vader erkent dat de uitkeringen van het UWV ten onrechte zijn ontvangen, doch stelt zich op het standpunt dat de gelden in het huishouden zijn opgegaan en dus zowel aan de moeder en aan de vader ten goede zijn gekomen. De aflossing van de primeline schuld bedraagt € 132,- per maand en aan aflossing van de schuld aan Wehkamp wordt maandelijks door de vader € 94,- voldaan.
11. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting oordeelt het hof als volgt. Tussen de ouders staat vast dat alle genoemde schulden, huwelijkse schulden zijn. Van de schuld bij Primeline staat vast dat deze schuld is aangegaan ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding. Nu gebleken is dat de vader aflost op deze schuld, zal het hof hiermee rekening houden. De vader stelt dat hij geen wetenschap had van de schuld bij de Wehkamp, hetgeen door de moeder gemotiveerd wordt betwist. Nu uit het overgelegde overzicht van de aankopen bij Wehkamp genoegzaam blijkt dat de aankopen voor een groot deel aankopen ten behoeve van de kinderen die in het gezin aanwezig waren, zijn geweest, en bovendien gebleken is dat de vader aflost op deze schuld, zal het hof ook rekening houden met deze schuld. Ten slotte zal het hof rekening houden met de aflossing van de schuld bij de UWV instanties nu de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de teveel ontvangen gelden ten behoeve van familie van de vader in Turkije is besteed en bovendien is gebleken dat de vader op deze schuld aflost met een bedrag van € 80,- per maand.
12. Tevens stelt de moeder dat de vader zogenaamde ‘zwarte inkomsten’ geniet waar de rechtbank ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden. Ter onderbouwing van deze stelling legt de moeder een formulier over waar de ‘zwarte inkomsten’ naar haar mening genoegzaam uit blijken. De vader betwist dat hij zwarte inkomsten geniet.
13. Het hof ziet geen aanleiding om rekening te houden met door de moeder gestelde ‘zwarte inkomsten’ van de vader, aangezien het hof van oordeel is dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vader dergelijke inkomsten geniet. Uit het door de moeder overgelegde formulier blijkt in het geheel niet dat daarop de beweerde ‘zwarte’ uren staan vermeld, nog daargelaten dat nergens blijkt dat de vader gelden heeft ontvangen die hij niet opgeeft bij de belastingdienst. De stelling van de moeder dat het een feit van algemene bekendheid zou zijn dat in de tuinbouw overwerk en ‘zwart’ uitbetaalde uren veelvuldig voorkomt zal het hof passeren nu zij deze stelling in het geheel niet onderbouwt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de moeder een getuigenbewijsaanbod gedaan ter zake van haar stelling omtrent de ‘zwarte inkomsten’ van de vader. Aangezien dit aanbod is ingetrokken bij voornoemde brief, bij het hof ingekomen op 10 april 2006, zal het hof hier niet meer op beslissen.
14. De moeder stelt tevens dat de vader een onderhuurster heeft. Door de vader wordt ontkend dat hij inkomsten uit onderhuur ontvangt.
15. Het hof zal aan deze stelling voorbij gaan nu de vader deze stelling heeft betwist en de moeder haar stelling in het geheel niet heeft onderbouwd met bescheiden.
16. Tenslotte merkt de moeder op dat de vader een nieuwe badkamer aan het aanleggen is, dat hij bezig is met zijn rijbewijs, op korte termijn een nieuwe auto gaat kopen en regelmatig op vakantie naar Turkije gaat.
17. Nu de moeder niet aangeeft wat zij met deze opmerkingen wenst aan te tonen, zal het hof aan deze opmerkingen voorbij gaan.
18. Aangezien geen van de grieven van de moeder slaagt, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de hoogte van de kinderalimentatie betreft.
Ingangsdatum kinderalimentatie
19. Ten aanzien van de ingangsdatum van de kinderalimentatie stelt de moeder zich op het standpunt dat de rechtbank de ingangsdatum ten onrechte heeft bepaald op de datum waarop de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, in plaats van op 1 januari 2005. De vader is altijd onderhoudsplichtig geweest, ook na zijn vertrek uit de echtelijke woning. De moeder heeft een inkomen van ongeveer € 800,- per maand en moet daarvan nog 2 minderjarige kinderen onderhouden. De behoefte aan kinderalimentatie is volgens de moeder evident. De vader stelt dat er geen redenen aanwezig zijn om de ingangsdatum van de kinderalimentatie te vervroegen aangezien het op de weg van de moeder had gelegen om een voorlopige voorzieningenprocedure te beginnen indien zij eerder alimentatie had willen hebben. Overigens stelt de vader dat de moeder pas op 24 december 2005 een akte van berusting aan de vader heeft toegezonden. Indien deze eerder aan hem toegezonden was, had ook eerder tot betaling overgegaan kunnen worden.
20. Het hof overweegt dat de vader te allen tijde rekening dient te houden met het feit dat hij onderhoudsplichtig is jegens [de minderjarige]. Vanaf het moment dat de ouders uiteen zijn gegaan, in de periode september/oktober 2004, had de vader derhalve de nodige reserveringen kunnen maken ten behoeve van [de minderjarige]. Met inachtneming van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de ingangsdatum van de kinderalimentatie redelijkerwijs op 1 januari 2005 gesteld kan worden. Dat de moeder in een voorlopige voorzieningen procedure in een eerder stadium reeds om kinderalimentatie had kunnen verzoeken, doet hieraan niets af.
Huwelijksgoederengemeenschap
21. Ten slotte stelt de moeder zich op het standpunt dat de echtelijke woning ten onrechte aan de vader wordt toegescheiden zonder dat de door haar gestelde voorwaarden in de beschikking zijn opgenomen. De vader refereert zich aan het door de moeder aangevoerde met betrekking tot de echtelijke woning.
22. Het hof oordeelt als volgt. De rechter heeft, overeenkomstig artikel 3:185 BW, een grote vrijheid de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zo te beslechten als haar verantwoord voorkomt. De rechtbank heeft de echtelijke woning toegescheiden aan de vader en de verdeling voor het overige bevolen door een notaris. In hoger beroep heeft de moeder verzocht de gehele verdeling van de huwelijksgemeenschap ten overstaan van een notaris te bevelen. De vader heeft zich gerefereerd. Het hof is met de moeder van oordeel dat de gemeenschap in zijn geheel in de verdeling dient te worden betrokken. Slechts bij hoge uitzondering kan een partiële verdeling plaatsvinden. Om tot een correcte verdeling te kunnen komen is het van essentieel belang dat beide ouders inzicht hebben in de omvang van de gehele gemeenschap, de waarde van de individuele vermogensbestanddelen en de schulden die verhaalbaar zijn op de ontbonden gemeenschap Gelet hierop en gelet voorts op de taak die de notaris is toebedacht bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap, ligt het niet voor de hand dat het hof ten aanzien van onderdelen van de verdeling in dit stadium de zaak (gedeeltelijk) aan zich houdt. Door het opstellen van een boedelbeschrijving en de aan de hand van deze boedelbeschrijving opgestelde akte verdeling krijgen de ouders een goed inzicht in de omvang van de boedel. Eventuele geschilpunten kunnen dan nadien nog aan de rechter worden voorgehouden. Derhalve zal het hof de bestreden beschikking vernietigen ten aanzien van de toescheiding van de echtelijke woning en bepalen dat de echtelijke woning (ook) betrokken wordt bij de verdeling door de notaris.
23. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de ingangsdatum van de kinderalimentatie en de toedeling van de echtelijke woning betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2005 op € 56,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de toedeling van de echtelijke woning betrokken wordt bij de verdeling van de totale huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van de notaris;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Labohm en Van der Burght, bijgestaan door mr. Sijbesma als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2006.