ECLI:NL:GHSGR:2006:AY6465

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1094-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Labohm
  • Y. Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging alimentatie en terugbetaling teveel ontvangen alimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 mei 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw. De man had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 14 juni 2005 aangevochten, waarin de alimentatieverplichting was vastgesteld. De vrouw had op haar beurt een incidenteel appel ingediend, waarin zij verzocht om de alimentatieverplichting te handhaven of te wijzigen.

Het hof heeft vastgesteld dat beide partijen over vermogen beschikken. De vrouw heeft haar vermogen geïnvesteerd in een appartement met een lage hypothecaire schuld, terwijl de man een aanzienlijk liquide vermogen heeft. Het hof heeft de inkomens- en vermogenspositie van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de beëindiging van de alimentatie per 1 maart 2004 niet van zo ingrijpende aard is dat dit niet van de vrouw gevergd kan worden. De vrouw heeft een bruto-inkomen dat vergelijkbaar is met dat van de man, en het hof oordeelt dat de vrouw in staat moet worden geacht om haar financiële situatie aan te passen indien nodig.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vrouw de teveel door de man betaalde alimentatie niet hoeft terug te betalen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele verdere rechtsmiddelen. Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van de Wet Limitering Alimentatie, die bepaalt dat de alimentatieverplichting kan eindigen na een bepaalde periode, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een beëindiging onredelijk maken.

Uitspraak

Uitspraak : 10 mei 2006
Rekestnummer : 1094-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-6937
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A.A.M. Ruys-van Essen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A.J. Sandberg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 14 september 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 14 juni 2005.
De vrouw heeft op 25 oktober 2005 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appèl, ingediend.
De man heeft op 18 november 2005 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 27 januari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 17 maart 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en de vrouw, bijgestaan door mr. I.H. Grandjean, advocaat te Zwolle. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de alimentatie voor de vrouw.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 4 januari 1979 in te trekken op grond van zijn gewijzigde inkomen per 1 maart 2004 dan wel met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht, en subsidiair de alimentatie per 1 maart 2004 te beëindigen op basis van de Wet Limitering Alimentatie dan wel met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
3. De vrouw heeft het beroep van de man gemotiveerd bestreden. Zij verzoekt de man in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit beroep af te wijzen. De vrouw verzoekt incidenteel primair de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat een onbepaalde termijn, dan wel een nadere termijn zal worden gesteld voor de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw, althans een zodanige termijn te bepalen als het hof juist acht en daarbij zonodig te bepalen of verlenging van die termijn mogelijk is. Subsidiair verzoekt zij een gefaseerde afbouwregeling vast te stellen, waarbij de onderhoudsverplichting van de man van thans € 599,17 per maand jaarlijks met 10% wordt verminderd, derhalve tot 1 januari 2015. Meer subsidiair verzoekt de vrouw de bestreden beschikking onder aanvulling en/of verbetering van gronden te wijzigen op de door haar hiervoor aangegeven wijze, althans te wijzigen op een zodanige wijze als het hof juist acht, kosten rechtens.
4. De man heeft het incidentele beroep van de vrouw gemotiveerd bestreden.
5. Het hof ziet aanleiding om eerst het beroep van partijen ten aanzien van de limitering te bespreking. Het hof stelt daarbij het volgende voorop.
Wet Limitering Alimentatie
6. Naar het oordeel van het hof dient de overgangsbepaling van artikel II lid 2 van de Wet Limitering van Alimentatie na scheiding - WLA - uitgangspunt te zijn bij de beoordeling van de onderhavige zaak, aangezien de alimentatieverplichting van de man meer dan vijftien jaren heeft geduurd. Ingevolge dit artikel wordt de verplichting tot het verstrekken van partneralimentatie beëindigd, tenzij een beëindiging van de alimentatie van zo ingrijpende aard is dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gevergd kan worden van de alimentatiegerechtigde. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het betreffende geval, waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen de belangen van de alimentatiegerechtigde en die van de alimentatieplichtige.
Inkomens- en vermogenspositie man
7. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de man desgevraagd verklaard dat hij thans een AOW-uitkering ontvangt van € 604,34 bruto per maand en een pensioenuitkering via Ballast Nedam van € 217,- bruto per maand. De vrouw heeft deze bedragen niet weersproken, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat. Uit de door de man in het geding gebrachte brief van Meeusen Ten Hoopen Belastingadviseurs van 7 november 2005 (prod. 1 bij het verweerschrift op het incidenteel appèl) leidt het hof af dat het vermogen van de man op 31 december 2004 € 519.838,- bedroeg. De vrouw heeft de stelling van de man dat dit bedrag overeenkomt met het door hem opgegeven bedrag voor de belastingaangifte 2004 ter terechtzitting in hoger beroep niet weersproken. Het hof zal van dit bedrag uitgaan. Met de rechtbank acht het hof het redelijk om, gelet op de huidige situatie op de vermogensmarkt en uitgaande van een risicoloze belegging, rekening te houden met een rendement uit dit vermogen van 3%, zijnde – afgerond - € 15.595,- bruto per jaar. Wel zal het hof rekening houden met de belasting die de man op grond van Box 3 van de inkomstenbelasting verschuldigd is.
8. Gelet op het bovenstaande heeft de man een bruto-inkomen van ongeveer € 1.620,- per maand.
Inkomens- en vermogenspositie vrouw
9. Uit de door de vrouw in het geding gebrachte stukken en uit hetgeen zij ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, leidt het hof af dat de vrouw de beschikking heeft over een appartement met een waarde van ongeveer € 250.000,-, en dat daartegenover een hypothecaire geldlening staat van thans nog slechts € 7.000,-. Verder is het hof gebleken dat de vrouw een AOW-uitkering ontvangt van € 964,- bruto per maand en een pensioen via het PGGM van € 438,- bruto per maand.
10. De vrouw heeft derhalve een bruto-inkomen van ongeveer € 1.402,- per maand. Bij een zodanig inkomen acht het hof beëindiging van de alimentatie ingrijpend.
Belangenafweging
11. Voor de vraag of de beëindiging van de alimentatie voor de vrouw zodanig ingrijpend is dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar gevergd kan worden overweegt het hof als volgt.
Beide partijen hebben vermogen.
De vrouw heeft haar vermogen geïnvesteerd in het door haar bewoonde appartement. Zij heeft nauwelijks woonlasten nu zij slechts rente betaalt over een hypothecaire geldlening van € 7.000,-.
De man heeft een liquide vermogen van € 519.838,-. De man draagt bij in de woonlasten van zijn huidige partner en zijn aandeel daarin. In eerste instantie heeft de man zich op het standpunt gesteld dat zijn woonlasten € 240,- plus € 22,93 per maand bedragen (zijnde helft servicekosten, helft gas en licht, helft casema plus waterschapslasten). Ter zitting in hoger beroep heeft de man, zonder enige onderbouwing, gesteld dat hij € 1.000,- per maand aan woonlasten aan zijn partner betaalt. Gezien het standpunt van de man in eerste instantie en het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking, acht het hof deze enkele stelling van de man, die door geen enkel bewijs wordt gestaafd, onvoldoende om van een zodanige woonlast uit te gaan. Het hof acht het wel aannemelijk dat de man in ieder geval enige bijdrage in de woonkosten betaalt.
Gezien het voorgaande en de hiervoor genoemde inkomens van de man, respectievelijk de vrouw, gaat het hof er van uit dat, na betaling van woonlasten, het inkomen van de man lager zal zijn dan het inkomen van de vrouw.
12. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is beëindiging van de alimentatie per 1 maart 2004 naar het oordeel van het hof niet van zo ingrijpende aard dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw gevergd kan worden. In dit kader overweegt het hof nog dat, mocht de vrouw in de toekomst over onvoldoende inkomsten beschikken, zij in staat moet worden geacht een zodanige financieringsconstructie toe te passen dat zij op de waarde van haar woning inteert.
13. Gelet op het bovenstaande behoeven de door partijen opgeworpen grieven geen nadere bespreking meer, nu zij aan het oordeel van het hof niet kunnen afdoen.
14. Gelet op het consumptieve karakter van alimentatie zal het hof bepalen dat de vrouw de teveel door de man betaalde alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen.
15. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de verplichting van de man om aan de vrouw alimentatie te verstrekken, eindigt op 1 maart 2004;
bepaalt dat de vrouw de door de man aan haar teveel betaalde alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Labohm en Ydema, bijgestaan door mr. Sierksma als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2006.