ECLI:NL:GHSGR:2006:AY6467

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1415-R-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • Gerretsen-Visser
  • Reinking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag over minderjarige kinderen in internationaal verband

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om het ouderlijk gezag over twee minderjarige kinderen, [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een verzoek ingediend voor eenhoofdig gezag over [de minderjarige sub 1], dat door de rechtbank was afgewezen. De moeder, die in Somalië verblijft, had geen verweerschrift ingediend en was niet verschenen op de zitting. De vader stelde dat de moeder lijdt aan een psychiatrische stoornis en dat zij in 2004 met [de minderjarige sub 2] naar Somalië was vertrokken, waar zij het kind had achtergelaten. De vader verzocht het hof om hem als enige te belasten met het ouderlijk gezag over beide kinderen.

Het hof oordeelde dat het niet bevoegd was om kennis te nemen van het verzoek tot eenhoofdig gezag over [de minderjarige sub 2], omdat deze niet meer in Nederland verbleef en er geen voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer was. Het hof baseerde deze beslissing op de Europese Verordening (EG) nr. 2201/2003 en het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1961, waar Ethiopië geen partij van is.

Ten aanzien van [de minderjarige sub 1] oordeelde het hof dat de ouders niet in staat waren om gezamenlijk gezag uit te oefenen, gezien de onbekendheid van de verblijfplaats van de moeder en het gebrek aan communicatie. Het hof besloot het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag over [de minderjarige sub 1] toe te wijzen, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing werd genomen op 24 mei 2006, waarbij het hof zich onbevoegd verklaarde voor het verzoek met betrekking tot [de minderjarige sub 2].

Uitspraak

Uitspraak : 24 mei 2006
Rekestnummer : 1415-R-05
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 05-1178
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. A.M. van Kuijeren,
tegen
[verweerster],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
Als belanghebbende is opgeroepen:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 30 november 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 31 oktober 2005.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 27 december 2005 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 28 maart 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 19 april 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.J. de Bruin, en mevrouw R.M. Musa, tolk in de Somalische taal. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De vader en zijn raadsman hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen [minderjarige sub 1] heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om mondeling zijn mening ten aanzien van het gezag kenbaar te maken.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het ouderlijk gezag over de volgende minderjarige kinderen:
[de minderjarige sub 1], geboren [in] 1994, (verder: [de minderjarige sub 1]) en
[de minderjarige sub 2], geboren [in] 2000, (verder: [de minderjarige sub 2]).
[de minderjarige sub 1] verblijft bij de vader.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, hem als enige te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2].
3. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot eenhoofdig gezag over [de minderjarige sub 1] heeft afgewezen. Voorts wenst hij zijn verzoek uit te breiden ten aanzien van [de minderjarige sub 2]. Hij voert hiertoe het volgende aan. De moeder is in 2003 apart gaan wonen en lijdt aan een psychiatrische stoornis. Hierdoor is zij regelmatig in een psychiatrische kliniek opgenomen geweest. In 2004 is zij naar Somalië vertrokken met medeneming van [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 3], het derde kind van partijen. Onlangs is de vader door familie in Ethiopië gebeld met de mededeling dat [de minderjarige sub 2] door de moeder bij de familie is achtergelaten en dat het de bedoeling is dat de vader verder voor [de minderjarige sub 2] zorgt. Nu de moeder niet in staat is dan wel niet bereid is op enigerlei wijze inhoud te geven aan het gezag, er van enige communicatie met haar geen sprake is en de vader niet bekend is met haar woon- of verblijfplaats, wenst de vader alleen te worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2]. Hier komt bij dat [de minderjarige sub 2] in Ethiopië is en voor overkomst naar Nederland een handtekening van de moeder nodig is die de vader niet kan krijgen nu hij geen contact heeft met haar.
4. Het hof overweegt als volgt.
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter
5. Nu gebleken is dat de moeder [de minderjarige sub 2] in november 2004 heeft meegenomen naar Somalië en zij hem - volgens de vader - vervolgens in Ethiopië heeft achtergelaten, ziet het hof zich voor de vraag gesteld of het bevoegd is kennis te nemen van het verzoek van de vader in hoger beroep tot eenhoofdig gezag over [de minderjarige sub 2]. Deze vraag dient beantwoord te worden aan de hand van de toepasselijke Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II bis). Krachtens artikel 14 van deze verordening wordt, indien van geen enkele lidstaat een gerecht op grond van de artikelen 8 tot en met 13 bevoegd is, de bevoegdheid van elke lidstaat beheerst door de wetgeving van die lidstaat. Naar het oordeel van het hof is dit het geval. Immers, [de minderjarige sub 2] verbleef op het tijdstip dat de zaak bij de Nederlandse rechter aanhangig werd gemaakt, reeds geruime tijd niet meer in Nederland, dan wel in een andere lidstaat, en niets wees op een spoedige terugkeer naar Nederland. De Nederlandse rechter in hoger beroep, noch een gerecht van een andere lidstaat, is derhalve op grond van artikel 8 van de verordening bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Evenmin is dat op grond van de artikelen 9 tot en met 13 van de verordening het geval. Voordat gekeken kan worden of de Nederlandse rechter op grond van de Nederlandse wetgeving bevoegd is, dient eerst nog te worden bezien of deze bevoegdheid voortvloeit uit het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1961. Dit is niet het geval, aangezien Ethiopië geen partij is bij dat verdrag.
6. Van de situatie van [de minderjarige sub 2] in Ethiopië is weinig tot niets bekend. Het enige dat de vader ter terechtzitting in hoger beroep heeft kunnen verklaren is dat [de minderjarige sub 2] aldaar door "anderen" wordt verzorgd vanwege het feit dat de moeder van de vader, die [de minderjarige sub 2] na achterlating bij haar door de moeder verzorgde, in het ziekenhuis ligt, en dat het de bedoeling is dat de vader voor [de minderjarige sub 2] zal zorgen. De vader heeft zijn stellingen echter niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Gelet op het vorenstaande acht het hof zich, wegens de geringe verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, niet in staat het belang van [de minderjarige sub 2] naar behoren te beoordelen. Krachtens artikel 4 lid 3 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal het hof zich derhalve onbevoegd verklaren met betrekking tot het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag over [de minderjarige sub 2].
Verzoek tot eenhoofdig gezag over [de minderjarige sub 1]
7. Ten aanzien van het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag over [de minderjarige sub 1] overweegt het hof het volgende. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Gebleken is dat de woon- of verblijfplaats van de moeder (voor de vader) onbekend is, zodat communicatie tussen de ouders onmogelijk is en niet is te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd verandering komt. Gelet hierop is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de ouders niet in staat kunnen worden geacht aan het gezamenlijk gezag een invulling te geven die niet belastend is voor [de minderjarige sub 1]. Op grond hiervan is het hof dan ook van oordeel dat het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag over [de minderjarige sub 1] alsnog dient te worden toegewezen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag over [de minderjarige sub 2];
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag over [de minderjarige sub 1] is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over [de minderjarige sub 1] voortaan alleen aan de vader toekomt;
verklaart deze beschikking ten aanzien van het gezag over [de minderjarige sub 1] uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Gerretsen-Visser en Reinking, bijgestaan door mr. Janssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2006.