ECLI:NL:GHSGR:2006:AY7404

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
032-H-06 en 042-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van den Wildenberg
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en kinderalimentatie met betrekking tot vervroegd pensioen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, zijn de verzoeken van de man en de vrouw in hoger beroep met betrekking tot alimentatie aan de orde. De man, geboren op 15 juli 1947, heeft op 1 februari 2005 vervroegd pensioen genomen, wat door de vrouw als een vrijwillige inkomensachteruitgang wordt beschouwd. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij geen alimentatie meer hoeft te betalen, terwijl de vrouw verzoekt om de alimentatie te handhaven en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Het hof oordeelt dat de man, gezien zijn zware beroep als kapitein, gerechtvaardigd was om gebruik te maken van de overbruggingsuitkering en dat er geen sprake is van een vrijwillige inkomensachteruitgang. Het hof stelt de behoefte van de vrouw vast op € 1.795,- bruto per maand voor de periode van 1 augustus 2005 tot 1 augustus 2007, en op € 1.025,- bruto per maand vanaf 1 augustus 2007. De kinderalimentatie wordt vastgesteld op € 211,17 per maand per kind. De beslissing van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de alimentatie voor de vrouw wordt aangepast. De vrouw hoeft geen teveel ontvangen alimentatie terug te betalen. De uitspraak is gedaan op 26 juli 2006.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 juli 2006
Rekestnummer. : 032-H-06 en 042-H-06
Rekestnr. rechtbank : 05-3113
In de zaak, met rekestnummer 032-H-06
X
wonende te Rijswijk,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt,
[tegen]
Y
wonende te 's-Gravenhage,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.W. Wladimiroff-Nater,
en
in de zaak, met rekestnummer 042-H-06, van:
Y,
wonende te 's-Gravenhage,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.W. Wladimiroff-Nater,
tegen
X
wonende te Rijswijk,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is in de zaak met rekestnummer 032-H-06 op 11 januari 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 11 oktober 2005. De vrouw is op 10 januari 2006 eveneens in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 11 oktober 2005, onder rekestnummer 042-H-06.
De vrouw heeft op 29 maart 2006 in de zaak met rekestnummer 032-H-06 een verweerschrift ingediend. De man heeft op 24 maart 2006 in de zaak met rekestnummer 042-H-06 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De vrouw heeft op 14 april 2006 in de zaak met rekestnummer 042-H-06 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof in de zaak met rekestnummer 042-H-06 op 9 februari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof in de zaak met rekestnummer 032-H-06 op 22 februari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 30 juni 2006 zijn beide zaken gevoegd mondeling behandeld door mr. Labohm als raadsheer-commissaris. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.P. van Rossum, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de alimentatie ten behoeve van de vrouw en de kinderalimentatie ten behoeve van de [minderjarige dochter], geboren [in] 1991, en [de minderjarige zoon], geboren [in] 1993, hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
2. In de zaak met rekestnummer 032-H-06 verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vrouw geen alimentatie meer behoeft en de man daarom met ingang van 1 augustus 2005 geen alimentatie meer dient te betalen, of met ingang van 1 augustus 2005 zal betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud het bedrag dat staat weergegeven als uitkomst van de als productie 3 overgelegde berekening, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht.
De vrouw heeft het beroep van de man weersproken. Zij heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appèl, althans zijn verzoeken in appèl af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten van de vrouw.
3. In de zaak met rekestnummer 042-H-06 verzoekt de vrouw de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar oorspronkelijk verzoek, tot afwijzing van het inleidend verzoek van de man, alsnog toe te wijzen.
De man heeft het beroep van de vrouw gemotiveerd weersproken. In incidenteel appèl verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie vast te stellen op € 211,17 per maand per kind. Voorts verzoekt de man te bepalen dat de vrouw geen alimentatie meer krijgt met ingang van 1 februari 2005, of dat de man met ingang van 1 februari 2005 een partneralimentatie aan de vrouw zal betalen van € 813,- per maand, zijnde het bedrag dat staat opgegeven in de door hem in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht.
De vrouw heeft het incidenteel appèl van de man gemotiveerd weersproken. Zij heeft verzocht het incidenteel appèl van de man af te wijzen.
Wijziging van omstandigheden
4. Aan de orde is de vraag of de man al dan niet vrijwillig met pensioen is gegaan, zodat het inkomensverlies aan de zijde van de man bij de bepaling van de draagkracht van de man al dan niet buiten beschouwing dient te worden gelaten.
5. De vrouw heeft gesteld dat de inkomensachteruitgang van de man vanaf zijn 57½ jaar totdat hij 60 jaar is geworden een vrijwillig karakter heeft. De man had zich, gelet op de belangen van de vrouw, van zijn beslissing om vervroegd met pensioen te gaan, dienen te onthouden. De man had - volgens de vrouw - er ook voor kunnen kiezen niet te stoppen met werken, maar door te blijven werken tot zijn 60e jaar. Een dergelijke vrijwillige inkomensachteruitgang behoort niet te leiden tot een alimentatieverlaging aan de zijde van de vrouw. De overweging van de rechtbank, dat het verkrijgen van de overbruggingsuitkering van het Koopvaardijpensioen niet de vrije keuze van de man was, kan derhalve - volgens de vrouw - niet in stand blijven.
6. Het hof overweegt als volgt. De man is geboren op 15 juli 1947. Vaststaat dat de man op 1 februari 2005, derhalve op zijn 57½ jarige leeftijd, met pensioen is gegaan. Uit de door de man overgelegde brief van P&O Nedlloyd B.V. van 16 september 2003 blijkt dat de arbeidsovereenkomst van de man eindigt op de dag van pensionering, te weten de 1e dag van de maand nadat de man 58 jaar is geworden, derhalve 1 augustus 2005. De man dient met ingang van die datum gebruik te maken van de overbruggingsuitkering (OBU). Voorts blijkt uit voornoemde brief dat de door de man gekozen ingangsdatum van de overbruggingsuitkering dient te liggen tussen de eerste dag van de maand waarin de man 57½ jaar is geworden en de eerste dag van de maand nadat de man 58 jaar is geworden, derhalve tussen 1 februari 2005 en 1 augustus 2005. Uit de door de man overgelegde brief van P&O Nedlloyd B.V. van 2 januari 2006 met als bijlage de Rechtspositieregeling Kapiteins, blijkt dat voor de man een verplicht vastgestelde pensioenleeftijd van 58 jaar gold.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man in ieder geval met ingang van 1 augustus 2005 met pensioen diende te gaan en derhalve geen sprake is van een vrijwillige inkomensachteruitgang van de man.
7. Voorts volgt uit het vorenstaande dat de man weliswaar op 57½ jarige leeftijd vrijwillig gebruik heeft gemaakt van de overbruggingsuitkering, doch deze keuze van de man acht het hof - anders dan de vrouw - gerechtvaardigd. Het hof overweegt daarbij het volgende.
De man heeft onweersproken gesteld dat hij, door het zware werk als kapitein op een schip, op 57½ jarige leeftijd 'versleten' was. Voorts heeft de man onweersproken gesteld dat naast de standaardopleiding om kapitein te kunnen zijn een permanente opleiding verplicht is, die bestaat uit het behalen van certificaten die geregeld 'ververst' moeten worden. Deze cursussen duren een week per cursus en de kosten hiervan bedragen minimaal € 5.000,- per cursus. De man had vijf van dergelijke cursussen moeten volgen om daarna nog een half jaar, zijnde de tijd tussen zijn 57½ jaar en 58 jaar, te kunnen varen. Immers, de certificaten die de man had, waren inmiddels verlopen of stonden op het punt om te verlopen. Gelet op het vorenstaande, de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, alsmede gelet op de leeftijd van de man en de zware taak die de man heeft verricht als kapitein op een schip, is het hof van oordeel dat de man op zijn 57½ jarige leeftijd gebruik mocht maken van zijn overbruggingsuitkering bij P&O Nedlloyd B.V.
8. Voorts is het hof van oordeel dat het in redelijkheid niet van de man kan worden gevergd dat hij tot zijn 60e jaar een baan zoekt zodat hij alsnog op zijn oude inkomensniveau blijft. Het hof overweegt daarbij dat de man ter terechtzitting onweersproken heeft verklaard dat er in de scheepvaart goedkope buitenlandse kapiteins worden ingehuurd en de 'dure' Nederlandse werknemers, zoals de man, worden vermeden. In dit kader heeft de man tevens onweersproken verklaard dat wanneer hij wederom als kapitein aan de slag zal moeten, hij, doordat er goedkope arbeidskrachten uit het buitenland worden aangenomen, minder inkomsten zal genereren dan voorheen. Alsdan dient de man alsnog zijn benodigde certificaten te halen en de daarmee samenhangende kosten te voldoen. Gelet op het vorenstaande en mede gelet op hetgeen reeds in rechtsoverweging 7 is overwogen, kan - naar het oordeel van het hof - niet van de man worden gevergd om door te werken tot zijn 60e jaar.
9. Gelet op het vorenoverwogene, de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat met ingang van 1 februari 2005 geen sprake is van een vrijwillige inkomensachteruitgang aan de zijde van de man.
10. De vrouw heeft nog gesteld dat de man zijn inkomensachteruitgang uit de hem ter beschikking staande inkomens- en vermogensbestanddelen had kunnen opvangen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vaststaat dat de man tengevolge van de toebedeling van de voormalige echtelijke woning en de daarop betrekking hebbende hypothecaire geldlening aan de vrouw, een bedrag van ƒ 218.750,- (€ 99.353,-) heeft ontvangen. De man heeft onweersproken gesteld dat hij voornemens was om van dit bedrag zich te vestigen in Columbia samen met zijn toenmalige Colombiaanse partner. Ter terechtzitting heeft de man onweersproken gesteld dat hij als gevolg van de onveilige situatie in Colombia, het moeten voldoen van veel kosten (waaronder studiekosten en operatiekosten voor zijn toenmalige Colombiaanse partner) en de juridische geschillen tussen hem en zijn toenmalige Colombiaanse partner, zijn vermogen van € 99.353,- is kwijtgeraakt. Voorts heeft de man onweersproken verklaard dat zijn huidige vermogen € 63.000,- bedraagt, zijnde de waarde van zijn aandelen. Het hof is van oordeel dat de daling van het vermogen van de man hem niet kan worden verweten. Voorts is het vermogen van de man niet van die omvang dat van hem in redelijkheid kan worden verlangd dat hij op dat vermogen moet interen. Gelet op het vorenoverwogene kan de stelling van de vrouw dat van de man mag worden verwacht dat hij zijn inkomensachteruitgang had kunnen opvangen met zijn vermogen, niet slagen. Het hof acht het evenwel redelijk om bij het berekenen van de draagkracht van de man rekening te houden met het rendement over het huidige vermogen van de man.
11. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden aan de zijde van de man. Op grond daarvan dient het hof de behoefte van de vrouw, de draagkracht van de man, de ingangsdatum van de alimentatie ten behoeve van de vrouw en de kinderalimentatie opnieuw vast te stellen. Het hof oordeelt daarbij als volgt.
Kinderalimentatie
12. Ter terechtzitting heeft de man zijn incidenteel appèl voor zover het de kinderalimentatie betreft, ingetrokken. Gelet hierop behoeft de kinderalimentatie geen bespreking meer.
Ingangsdatum
13. Nu partijen geen grieven hebben gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 1 augustus 2005, zal het hof hierbij aansluiten. De man heeft weliswaar in het petitum van zijn verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl (behorende bij de zaak bekend onder rekestnummer 042-H-06) verzocht de ingangsdatum te bepalen op 1 februari 2005, doch de man heeft dit verzoek niet nader onderbouwd. Het hof overweegt daarbij dat de man in zijn appèlschrift (behorende bij de zaak bekend onder rekestnummer 032-H-06) verzocht de ingangsdatum te bepalen op 1 augustus 2005.
Behoefte van de vrouw
14. De man heeft in zijn incidenteel appèl aangevoerd dat de vrouw in staat moet worden geacht geheel, of in ieder geval voor een groot deel, in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Aangezien de vrouw afkomstig is uit een ontwikkeld en welgesteld milieu, zij door haar ouders financieel wordt ondersteund, een relatie heeft en een huis in eigendom heeft met een aanzienlijke overwaarde, meent de man dat de vrouw de gelegenheid heeft en in staat moet worden geacht een opleiding af te maken waardoor zij op de arbeidsmarkt een baan kan verwerven waarmee zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw moet - volgens de man - ook nu al in staat worden geacht een betrekking te vinden waarmee zij (grotendeels) in haar levensonderhoud kan voorzien.
15. Het hof overweegt omtrent de behoefte van de vrouw als volgt. De vrouw is geboren [in] 1963. Uit het huwelijk van partijen zijn twee kinderen geboren. Doordat de man een groot gedeelte van het jaar op een schip verbleef, heeft de vrouw tijdens het huwelijk het huishouden van het gezin gevoerd. Tijdens de echtscheidingsprocedure had de vrouw geen baan. De vrouw heeft lange tijd niet deelgenomen aan het arbeidsproces. De vrouw heeft nog immer de dagelijkse zorg voor de minderjarigen, thans 15 en 12 jaar oud. Momenteel werkt zij 9 uur per week als leidster in een peuterspeelzaal. Ter terechtzitting heeft de vrouw verklaard dat zij zich realiseert dat zij haar arbeidsuren zal moeten uitbreiden en zich waarschijnlijk zal moeten bijscholen. Voorts heeft de vrouw verklaard dat het niet mogelijk is haar arbeidsuren bij haar huidige werkgever uit te breiden. De vrouw heeft voorts ter zitting de bereidheid uitgesproken haar arbeidsuren uit te breiden bij andere werkgevers.
Gelet op het voorgaande, de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de vrouw door het verrichten van meer arbeidsuren in staat moet worden geacht voor een groter deel in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Gelet op het feit dat zij thans nog (enige) zorg heeft voor de kinderen, acht het hof het niet redelijk van de vrouw te verlangen dat zij meer werkt dan 24 uur per week. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de vrouw in ieder geval het minimumloon kan verdienen. Het hof acht het evenwel redelijk dat de vrouw een termijn van een jaar, te rekenen vanaf datum uitspraak onderhavige beschikking, wordt gegund om werk te zoeken waarmee zij haar huidige arbeidsuren kan uitbreiden.
De stelling van de man dat de vrouw afkomstig is uit een ontwikkeld en welgesteld milieu, doet aan het vorenstaande niet af.
16. Partijen hebben niets gesteld omtrent de hoogte van de behoefte van de vrouw. Bij echtscheidingsbeschikking van 19 juli 2000 is de alimentatie ten behoeve van de vrouw bepaald op ƒ 3.400,- (€ 1.542,85). Geen van partijen heeft indertijd tegen deze beschikking appèl aangetekend. Per 1 januari 2005 komt voornoemd bedrag na indexering op € 1.794,93 per maand. Nu partijen niets hebben gesteld omtrent de hoogte van de behoefte van de vrouw, gaat het hof ervan uit dat het bedrag van € 1.794,93 per maand conform de behoefte van de vrouw per 1 januari 2005 is.
17. Gelet op het voorgaande, de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, stelt het hof de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in redelijkheid vast op € 1.795,- bruto per maand voor zover het de periode 1 augustus 2005 tot 1 augustus 2007 betreft, en vanaf 1 augustus 2007 op € 1.025,- bruto per maand.
18. De man heeft zijn stellingen omtrent het vermogen van de vrouw alsmede haar vermeende relatie niet nader onderbouwd, zodat het hof deze stellingen van de man zal passeren.
Draagkracht van de man
19. De man ontvangt een tweetal pensioenen, te weten Koopvaardijpensioen en een pensioen bij P&O Nedlloyd B.V. Blijkens de door de man overgelegde brief van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij, gedateerd 8 november 2004, ontvangt de man met ingang van 1 februari 2005 een overbruggingsuitkering van (afgerond) € 43.447,-. Uit de specificaties over de maanden augustus 2005 en januari 2006 blijkt dat de man een bedrag van
€ 70,98 bruto per maand exclusief vakantiegeld ontvangt ter zake zijn pensioen bij P&O Nedlloyd. Bij het bepalen van de draagkracht van de man zal het hof uitgaan van voornoemde inkomsten. De vrouw heeft weliswaar nog gesteld dat de man een overbruggingsuitkering van P&O Nedlloyd ontvangt, doch daarvan is het hof niet gebleken.
20. De man heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet meer over de overige gelden die door de vrouw zijn genoemd, beschikt. In de visie van de man heeft de rechtbank derhalve ten onrechte bij het bepalen van de draagkracht van de man rekening gehouden met het rendement over vermogen.
Ter terechtzitting is komen vast te staan dat het huidige vermogen van de man € 63.000,- bedraagt, zijnde de waarde van zijn aandelen. Zoals het hof reeds in rechtsoverweging 12 heeft overwogen, zal het hof - anders dan de rechtbank - bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening houden met een forfaitair rendement van 4% over € 63.000,-. Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man geen rekening houden met een fictief rendement over een bedrag van ƒ 218.750,- (€ 99.353,-). Immers, laatstgenoemd bedrag, dat de man tengevolge van de toebedeling van de voormalige echtelijke woning en de daarop betrekking hebbende hypothecaire geldlening aan de vrouw, heeft ontvangen, is de man in Columbia als gevolg van de onveilige situatie aldaar, het moeten voldoen van veel kosten (waaronder studiekosten en operatiekosten voor zijn toenmalige Colombiaanse partner) en de juridische geschillen tussen hem en zijn toenmalige Colombiaanse partner, kwijtgeraakt.
21. Nu de door de rechtbank vastgestelde rente van de hypothecaire geldlening van € 324,26 per maand, forfait overige eigenaarslasten van € 95,- per maand, eigenwoningforfait van € 285,- per jaar en premie ziektekosten van € 124,15 per maand niet in geschil zijn, neemt het hof deze als vaststaand aan en zal bij de bepaling van de draagkracht van de man hiermee rekening houden. Immers, partijen hebben geen grieven gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde bedragen hieromtrent. Om dezelfde reden houdt het hof geen rekening met de door de man in zijn draagkrachtberekening opgevoerde premie begrafenisverzekering.
22. Bij de bepaling van de draagkracht van de man houdt het hof rekening met de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 211,17 per maand per kind, zijnde het bedrag na indexering per 1 januari 2005.
23. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man in staat is de door de rechtbank opgelegde alimentatie ten behoeve van de vrouw te voldoen. Nu het hof van oordeel is dat de vrouw vanaf 1 augustus 2007 behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man van € 1.025,- per maand, zal het hof vanaf die datum de alimentatie ten behoeve van de vrouw bepalen op dat bedrag.
24. Voor zover de vrouw meer alimentatie heeft ontvangen, dan haar op grond van deze beschikking toekomt, zal het hof gelet op het consumptief karakter ervan, bepalen dat zij het teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen.
25. Het hof ziet geen reden, zoals door de vrouw is verzocht, om de man te veroordelen in de proceskosten.
26. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht, behoeft - gelet op het vorenstaande - naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
27. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de alimentatie ten behoeve van de vrouw vanaf 1 augustus 2007 betreft, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 19 juli 2000 van de rechtbank te 's-Gravenhage - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 augustus 2007 op € 1.025,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voor-raad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
bepaalt dat de vrouw de eventueel door de man aan haar te veel betaalde alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van den Wildenberg en Husson, bijgestaan door mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2006.