GERECHTSHOF ‘S-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 2 augustus 2006
Rekestnummer. : 1453-H-05
Rekestnr. rechtbank : 05-24
[verzoeker],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. C.R.D. Kommer,
[verweerder],
wonende te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M. van Gemert.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 5 december 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 7 september 2005.
De vader heeft op 21 april 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 16 december 2005 en op 4 mei 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft bij brief van 4 april 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 17 mei 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. S. Zijdenbos. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep geen grief is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 3 februari 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag over en de omgang met [de minderjarige dochter] geboren [in] 2002, hierna te noemen: [de minderjarige].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking voor wat betreft het gezag en de omgangsregeling te vernietigen en opnieuw beschikkende – uitvoerbaar bij voorraad – te bepalen, dat de moeder alleen belast zal worden met het gezag en dat de vader [de minderjarige] een weekend in de veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur bij zich mag hebben.
3. De vader heeft gesteld dat de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk is, nu zij in hoger beroep komt van een beslissing van de rechtbank, waarmee zij precies heeft gekregen waarom zij heeft verzocht. Immers: geheel overeenkomstig het inleidend verzoek van de moeder heeft de rechtbank onder meer het gezamenlijk gezag in stand gelaten en een omgangsregeling bepaald.
4. De moeder is van mening dat zij wel in het hoger beroep kan worden ontvangen. Volgens haar drong de vader aan op een snelle scheiding en is het inleidend verzoek een weerslag van zijn wil, en niet van de hare. Gaandeweg heeft zij zich aan de invloed van de vader kunnen ontrekken en is haar duidelijk geworden dat het gezamenlijk gezag en de vastgestelde omgangsregeling niet goed zijn voor [de minderjarige]. Daarom wil zij in hoger beroep haar verzoek aanpassen.
5. De vader heeft betwist dat de moeder onder druk is gezet. De moeder heeft zelf het inleidend verzoek ingediend en heeft zich doen bijstaan door een advocaat, zodat het onwaarschijnlijk is dat zij door druk van de vader een verzoek heeft ingediend waar zij niet achter stond, zo meent de vader. Daarnaast heeft de vader betwist dat de omstandigheden zijn gewijzigd en gebleken zou zijn dat het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling niet goed zijn voor [de minderjarige].
6. Het hof overweegt het volgende. De rechtbank heeft, overeenkomstig het verzoek van de moeder, het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] in stand gelaten en een omgangsregeling bepaald. In hoger beroep stelt de moeder dat haar inmiddels is gebleken, dat de communicatie tussen de ouders zo slecht geworden is, dat gevreesd moet worden dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling voor [de minderjarige] te zwaar is.
Zij heeft daarom het hoger beroep aangegrepen om haar verzoek te wijzigen in die zin, dat zij het hof nu vraagt alleen met het gezag over [de minderjarige] te worden belast en een beperktere omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen. Voor zover de vader heeft gesteld dat de moeder geen belang heeft bij haar hoger beroep, nu de rechtbank heeft beslist overeenkomstig haar inleidend verzoek, verwerpt het hof deze stelling. Hoger beroep strekt niet uitsluitend tot een beoordeling van de juistheid van de in eerste aanleg gegeven beslissing, maar, binnen de grenzen van de rechtsstrijd in appel, tot een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak. Daarbij heeft de appelrechter te oordelen naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing. Partijen mogen in geval van veranderingen van omstandigheden in hoger beroep nova aandragen en de eis veranderen of vermeerderen, of het verweer veranderen of aanvullen. De moeder beroept zich op een verandering van omstandigheden en komt in appel om haar verzoek te wijzigen. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder hiermee belang bij haar appel. Nu daarnaast niet is gebleken dat de verandering van het verzoek van de moeder in hoger beroep in strijd zou zijn met een goede procesorde, is het hof van oordeel dat de moeder in haar hoger beroep kan worden ontvangen.
7. De moeder wil het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] en voert daartoe aan, dat [de minderjarige] klem dreigt te raken tussen de ouders, die niet communiceren en samen geen beslissingen kunnen nemen. De vader laat zich niet leiden door het belang van [de minderjarige] en denkt alleen maar aan zichzelf. Een verbetering is niet te verwachten, aldus de moeder. De vader betwist de stellingen van de moeder.
8. Het hof overweegt het volgende. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over aangelegenheden die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders, in het bijzonder in de periode waarin de echtscheiding en de daarmee verband houdende kwesties nog niet zijn afgewikkeld, brengt echter niet zonder meer met zich mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan een van de ouders moet worden toegekend. In het onderhavige geval moge sprake zijn van een moeizame communicatie die onvriendelijk van toon is, maar zulks is vlak na een echtscheiding niet ongewoon en geeft niet aanstonds reden tot zorg. Blijkens het dossier communiceren de ouders veelvuldig via e-mail en naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de ouders niet meer in staat zijn gezamenlijk beslissingen te nemen of dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof wijst het verzoek van de moeder haar alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten, daarom af.
9. De moeder wil de huidige omgangsregeling beperken, omdat gebleken zou zijn dat deze te zwaar voor [de minderjarige] is: deze heeft plotselinge hevige emotionele buien, slapeloze nachten en plast in bed. Tot haar tiende jaar is [de minderjarige] er niet aan toe meer dan een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur of om een gedeelte van haar vakanties bij de vader door te brengen, zo meent de moeder. De vader bestrijdt de stellingen van de moeder.
10. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken van redenen om de omgang te beperken. Zo [de minderjarige] al het gedrag vertoont dat de moeder beschrijft, dan valt dit nog niet zonder meer toe te schrijven aan de omgangsregeling.
Nu niet gebleken is dat de in de bestreden beschikking bepaalde omgangsregeling niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn, wijst het hof het verzoek van de moeder om een beperktere omgangsregeling af.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van Leuven en Punselie, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2006.