Uitspraak
Uitspraak : 26 juli 2006
Rekestnummer : 690-HR-03
Rekestnr. rechtbank : FA 00-1888
Rekestnr. hof : 267-R-01
Rekestnr. HR : R01/121HR
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te Rotterdam,
verzoeker na verwijzing door de Hoge Raad,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
de gemeente ROTTERDAM
zetelende te Rotterdam,
verweerster na verwijzing door de Hoge Raad,
hierna te noemen: de gemeente,
procureur mr. R.Th.R.F. Carli.
PROCESVERLOOP
Voor het procesverloop tot aan de beschikking van de Hoge Raad van 31 mei 2002, verwijst het hof naar die beschikking.
De Hoge Raad heeft bij die beschikking de beschikking van dit gerechtshof van 15 augustus 2001 vernietigd, waarna het geding ter verdere behandeling en beslissing is verwezen naar dit hof.
Op 24 mei 2005 heeft de procureur van de man de processtukken uit de drie instanties overgelegd en heeft het hof verzocht een datum te bepalen voor een mondelinge behandeling.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 14 september 2005 aanvullende stukken ingekomen.
De mondelinge behandeling heeft op 14 september 2005 plaatsgevonden. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.A. Soebhag. Namens de gemeente is verschenen de heer L.H. Drost, bijgestaan door mr. R.Th. R.F. Carli. Voorts is verschenen Advocaat-Generaal mr. J.P. Wittop Koning. Partijen en de Advocaat-Generaal hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota.
De Advocaat-Generaal heeft op 11 oktober 2005 een nadere conclusie ingediend.
De gemeente heeft op 11 oktober 2005 een nadere conclusie ingediend.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat – voor zover in hoger beroep van belang – tussen partijen het volgende vast.
De man is in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) beschreven als: [S.], geboren op [in] 1960 te Bani Ahmed (Marokko), burgerlijke staat: geen huwelijk/partnerregistratie bekend, nationaliteit: Nederlandse sinds 27 april 1989 en tevens Marokkaanse.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP NA VERWIJZING DOOR DE HOGE RAAD
1. Aan de orde is een wijziging van de gegevens omtrent de burgerlijke staat van de man in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Rotterdam.
2. De man kan zich niet verenigen met de beschikking van de rechtbank en voert daartoe het navolgende aan. De bestreden beschikking berust ten onrechte op de overweging dat door de man is aangevoerd dat sprake is van bevestiging achteraf van een huwelijkse staat, in welk geval artikel 5 lid 4 van het Marokkaanse huwelijksrecht van toepassing is waarin is bepaald dat dan de rechter kennis neemt van de eis betreffende het huwelijk. De man betwist dat er ruimte noch noodzaak was voor toepassing van artikel 5 lid 4.
Voorts stelt de man dat de bestreden beschikking er aan voorbij gaat dat het bedoelde artikel van het Marokkaanse Wetboek voor Burgerlijke Zaken kennelijk alleen geschreven is voor gevallen waarin twijfel over de huwelijkse staat aanwezig is en partijen een rechter verzoeken aan die twijfel een einde te maken. Volgens de man wordt nergens bepaald dat partijen verplicht zijn die weg te bewandelen, noch dat de rechter in die gevallen bij uitsluiting bevoegd is. Dat in dit geval geen rechter is ingeschakeld zegt volgens de man niets over de bevoegdheid van de consulaire ambtenaar die het huwelijk heeft voltrokken, noch over de geldigheid van het door hem voltrokken huwelijk. De man heeft voorts gesteld dat het huwelijk in februari 1993 een kerkelijke inzegening was, welke bij akte van 17 maart 1996 is bekrachtigd.
Op 14 september 2005 heeft de man een uitspraak van de rechtbank te Kenitra van 13 april 2005 in het geding gebracht. In deze uitspraak stelt de rechtbank vast dat sinds februari 1993 tussen Malika Ben Hana en [verzoeker] een huwelijksverband bestaat en dat deze nog immer voortduurt.
3. Naar aanleiding van de door de man overgelegde uitspraak van de rechtbank te Kenitra concludeert de Advocaat-Generaal dat het huwelijk is voltrokken op 17 maart 1996 en dat er geen weigeringsgronden zijn voor erkenning. De Advocaat-Generaal baseert zich daarbij op artikel 9 Haags Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken en artikel 5 Wet Conflictenrecht Huwelijk.
4. De gemeente handhaaft haar standpunt dat het huwelijk uit 1993 niet voldoet aan de eisen van het Marokkaans Wetboek van Burgerlijke Zaken (de Mudawwanah). Voorts volhardt de gemeente in de stelling dat, nu er geen exacte huwelijksgegevens zijn vastgesteld, met name wat betreft de huwelijksdatum, -plaats en -land, Nederlands recht van toepassing is. Gelet op artikel 4 Wet Conflictenrecht Huwelijk kan volgens de gemeente geen sprake zijn van erkenning. In de visie van de gemeente is het van essentieel belang dat de rechtbank te Kenitra haar uitspraak wijzigt en daarin tot uitdrukking laat komen in welke gemeente in Marokko het huwelijk is voltrokken.
5. Het hof oordeelt als volgt.
Het hof stelt voorop, dat de man zowel in zijn brief van 17 januari 2000 aan de gemeente als in zijn inleidend verzoekschrift stelt dat het huwelijk in Marokko is voltrokken. Het hof is van oordeel, dat de rechtbank op grond daarvan terecht heeft overwogen dat artikel 9 lid 2 van het Haags Verdrag inzake de erkenning van de geldigheid van huwelijken alsmede artikel 5 van de Wet conflictenrecht huwelijk van toepassing zijn. Voorts is van belang dat de rechtbank te Kenitra, die is aan te merken als een bevoegde autoriteit als bedoeld in lid 4 van dit artikel, in haar uitspraak heeft vastgesteld, dat sedert 1993 sprake is van een huwelijksband.
Ingevolge artikel 5, eerste lid van de Wet conflictenrecht huwelijk is derhalve sprake van een rechtsgeldig huwelijk en wordt een dergelijk huwelijk als zodanig erkend.
6. Nu er van uit kan worden gegaan dat sprake is van een naar Nederlands recht erkend huwelijk tussen partijen, oordeelt het hof dat er geen beletsel bestaat om de burgerlijke staat van de man in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Rotterdam, conform het inleidende verzoek van de man, te wijzigen, evenwel met dien verstande dat daarbij wordt aangetekend dat het huwelijk geacht wordt te zijn gesloten in Marokko in februari 1993.
7. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 29 januari 2001 en, opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de man alsnog toe;
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam de gegevens betreffende de burgerlijke staat van de man in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Rotterdam te wijzigen, in die zin dat de man als gehuwd wordt aangemerkt op grond van een in februari 1993 te Marokko gesloten huwelijk;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen cassatie is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van den Wildenberg en Husson, bijgestaan door mr. Vermaas als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2006.
Na de partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich over een verzoek tot verbetering uit te laten, heeft het hof deze beschikking op 30 augustus 2006 verbeterd, in die zin dat de tweede en de derde alinea in het dictum als volgt dienen te worden gelezen:
“gelast het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam de gegevens betreffende de burgerlijke staat van de man in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Rotterdam te wijzigen, in die zin dat de man als gehuwd wordt aangemerkt op grond van een in februari 1993 te Marokko gesloten huwelijk;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en indien daartegen geen cassatie is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. “
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van den Wildenberg en Husson, bijgestaan door mr. Vermaas als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2006.