GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 september 2006
Rekestnummer. : 139-D-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-8099 + 05-8100
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. W. Taekema,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M. Jongeneel.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 2 februari 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 2 november 2005.
De man heeft op 20 maart 2006 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 13 april 2006 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man is bij het hof op 1 augustus 2006 op voorhand een pleitnota ingekomen.
Op 2 augustus 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. A.C.M. van der Meijden, en de man, bijgestaan door zijn procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsvrouw van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. Ter zitting zijn van de zijde van de vrouw, met goedvinden van de wederpartij, aanvullende stukken in het geding gebracht.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Dordrecht.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de kinderalimentatie voor het minderjarige kind:
[kind], geboren op [geboortedatum], verder: [kind], en voorts de alimentatie voor de vrouw.
2. De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog de inleidende verzoeken van de man af te wijzen.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt in principaal appel de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep van de vrouw af te wijzen en aldus de bestreden beschikking te bekrachtigen en in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover deze betrekking heeft op de vaststelling van de kinderalimentatie, en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de kinderalimentatie ingaande 9 mei 2006 wordt gesteld op nihil.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het door de man ingestelde incidenteel appel tegen de bestreden beschikking, af te wijzen en daarbij te bepalen dat de man maandelijks bij vooruitbetaling een bedrag van € 260,- per maand aan de vrouw terzake van de kinderalimentatie dient te voldoen. Desgevraagd heeft de vrouw ter zitting nader verklaard dat bedoeld is een bedrag van € 250,- per maand terzake van kinderalimentatie te voldoen en dat het petitum van haar beroepschrift als zodanig dient te worden gelezen.
Wijziging van omstandigheden
5. Het hof merkt het huwelijk van de man - mede gelet op de erkenning door de vrouw - aan als rechtens relevante wijziging van omstandigheden op grond waarvan een heroverweging van de alimentatie kan plaatsvinden. Voorts merkt het hof tevens de gewijzigde ziektekostenpremie aan als rechtens relevante wijziging van omstandigheden.
6. Gelet op de samenhang tussen het principale en het incidentele appel, zal het hof dit gezamenlijk bespreken.
7. De behoefte van [kind] is niet betwist, zodat deze als vaststaand wordt beschouwd.
8. De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage ten laste van de man. Hiertoe voert zij aan dat haar inkomen € 1.221,55 bruto, zijnde € 956,54 netto, per maand bedraagt. Voorts voert zij aan dat zij door de zorg voor [kind] niet meer dan vier dagen per week kan werken en dat dat volgens vaste jurisprudentie ook niet van haar verlangd kan worden. De vrouw voert verder nog aan dat zij fors heeft moeten interen op haar vermogen en dat dat vermogen thans dusdanig is gedaald, dat het rendement daarover valt te verwaarlozen. De vrouw stelt verder dat zij door het ontvangen van de eerder vastgestelde partneralimentatie niet in een financieel gunstigere positie zou komen dan de man.
9. De man stelt dat van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij haar werkzaamheden uitbreidt naar 5 dagen per week en dat zij zich met een vijfdaagse werkweek een inkomen kan verwerven dat ruimschoots voldoende is om in haar behoefte te voorzien. De man berekent de behoefte van de vrouw op een bedrag van € 1.306,16 per maand. Voorts betwist de man dat het vermogen van de vrouw aanzienlijk is geslonken. Hij stelt dat de vrouw een bedrag van € 2.030,- - naar het hof begrijpt: per jaar - als inkomsten uit vermogen geniet.
10. Het hof oordeelt als volgt.
Ten aanzien van de behoefte van de vrouw zijn zowel haar inkomen, als haar maandelijkse lasten in geschil.
11. Het hof is van oordeel dat van de vrouw, gelet op haar zorgtaak ten aanzien van [kind], niet verlangd kan worden dat zij fulltime werkzaamheden verricht. Daarnaast heeft de vrouw ter zitting onbetwist gesteld dat zij bij haar werkgever heeft geïnformeerd of haar werkzaamheden uitgebreid konden worden, maar dat dit niet mogelijk bleek te zijn.
12. In tegenstelling tot hetgeen de man heeft gesteld houdt het hof geen rekening met de door de vrouw te ontvangen de huur- en zorgtoeslag. Deze toeslagen zijn immers inkomensafhankelijk en zullen derhalve dalen wanneer het inkomen van de vrouw stijgt, bijvoorbeeld door een hogere partneralimentatie.
13. De stelling van de man dat de vrouw rendement op haar vermogen geniet, zal het hof passeren. Het hof acht het aannemelijk dat het vermogen van de vrouw, door uitgaven aan onder meer meubels en de advocaatkosten vanwege het enorm aantal procedures, sinds de echtscheiding aanzienlijk is geslonken en dat het rendement dat zij thans nog op het resterende vermogen behaalt, te verwaarlozen is. Uit het door de vrouw overgelegde bankafschrift van de ABN AMRO Bank van 27 december 2005 volgt dat haar vermogen op die datum nog slechts
€ 9.657,13 bedraagt. Het hof zal met rendement uit vermogen derhalve geen rekening houden.
14. Het hof is van oordeel dat in alle redelijkheid uitgegaan dient te worden van het netto besteedbare inkomen van de vrouw. Uitgaande van de jaaropgave van de vrouw in 2005, alsmede uitgaande van de op haar van toepassing zijnde heffingskortingen, berekent het hof het netto besteedbare inkomen van de vrouw op € 1.270,- per maand.
15. Ter zitting is namens de vrouw in eerste instantie gesteld dat wat de behoefte betreft primair uitgegaan dient te worden van de zogenaamde 60% regeling, inhoudende dat de behoefte gesteld kan worden op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk. Nadien is ter zitting namens de vrouw gesteld dat bij de behoeftebepaling uitgegaan dient te worden van de behoefteberekening zoals die is opgenomen onder productie C van de ter zitting overgelegde stukken.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de berekening van de behoefte van de vrouw wat de lastenkant betreft, uitgegaan dient te worden van de op haar van toepassing zijnde bijstandsnorm, te weten de norm voor een alleenstaande ouder van € 1.081,- netto per maand, omdat in die norm alle noodzakelijke kosten van het bestaan zijn begrepen.
16. Het hof is van oordeel dat de behoefte van de vrouw dient te worden afgeleid uit het inkomen dat partijen gedurende de laatste jaren van hun huwelijk hadden, alsmede het uitgavenpatroon van partijen in de laatste jaren van het huwelijk. Daarnaast dient de behoefte zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud te worden bepaald. De vrouw heeft een volledige onderbouwing van haar behoefte gegeven. Reflecterend naar het inkomen dat partijen hadden tijdens het huwelijk, zoals vastgesteld door dit hof in de beschikking van 19 november 2003, acht het hof de door de vrouw vastgestelde behoefte – zoals weergegeven in rechtsoverweging 17 – redelijk.
17. Ter onderbouwing van de door de vrouw gestelde behoefte heeft de vrouw de volgende maandelijkse lasten opgevoerd:
a) huur € 366,-
b) telefoonkosten € 25,-
c) gas/water/elektra € 123,-
d) rioolrechten € 13,-
e) verontreinigingsheffing € 21,-
f) andere gebruikerslasten € 21,-
g) inboedelverzekering € 6,-
h) boodschappen € 350,-
i) kosten openbaar vervoer € 75,-
j) andere kosten vervoer € 9,-
k) zorgverzekering € 118,-
l) overlijdensrisico verzekering € 9,-
m) begrafenisverzekering € 45,-
n) abonnementen/kranten € 15,-
o) kabeltelevisie € 65,-
p) vakantie € 62,-
q) uitgaan € 50,-
r) overige lidmaatschappen € 2,-
s) vervanging inboedel € 75,-
totale behoefte € 1.450,-
18. Uit het betoog dat namens de man ter zitting is gevoerd, leidt het hof af dat de man de navolgende door de vrouw opgevoerde lasten betwist, dan wel stelt dat de kosten niet noodzakelijk zijn:
- reservering inboedel € 75,- (post ‘s’ in de behoefteberekening)
- begrafenisverzekering € 45,- (post ‘m’ in de behoefteberekening)
- andere kosten vervoer € 9,- (post ‘j’ in de behoefteberekening)
Voorts zijn ter zitting namens de man de volgende lasten betwist, welke lasten het hof overigens niet in de behoefteberekening kan terugvinden:
- kosten internet € 49,50
- lidmaatschap bibliotheek € 24,50
19. De man volstaat slechts met het betwisten van de (hoogte van de) lasten, zonder daarbij aan te geven waarom hij meent dat die lasten niet, of niet volledig in aanmerking dienen te worden genomen. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat het hof vorenbedoelde lasten niet onredelijk voorkomen, houdt het hof er bij de behoeftebepaling rekening mee.
20. Bij gebreke van een gemotiveerde betwisting door de man van de overige door de vrouw opgevoerde lasten, neemt het hof integraal de behoefteberekening in aanmerking. Hieruit volgt dat de behoefte van de vrouw gesteld kan worden op € 1.450,- netto per maand. Het hof ziet overigens geen aanleiding om de behoefte naar € 1.500,- per maand af te ronden, zoals ter zitting door de vrouw is gesteld.
21. Gelet op enerzijds het netto besteedbare inkomen van de vrouw van € 1.270,- per maand en anderzijds de maandelijkse lasten van in totaal € 1.450,- per maand, bedraagt de netto aanvullende behoefte van de vrouw € 180,- per maand. Het bruto-equivalent van dit bedrag is (afgerond) € 275,- per maand.
22. De vrouw stelt dat het inkomen van de man na de beschikking van dit hof van 19 november 2003, is gestegen. Ter zitting heeft de man erkend dat hij in zijn draagkrachtberekening van een onjuist inkomen is uitgegaan en dat rekening kan worden gehouden met een inkomen van in totaal € 42.434,26 bruto per jaar, zoals de vrouw heeft gesteld. Het hof zal derhalve van dit inkomen uit gaan.
23. De vrouw erkent de volgende door de man opgevoerde lasten:
a) hypotheekrente € 596,62
b) premie levensverzekering € 35,20
c) woonlastenforfait € 95,-
d) premie Haerenfonds € 15,11
e) premie begrafenisverzekering € 6,09
f) premie ziektekostenverzekering € 41,25 (in 2005)
Gelet op de erkenning door de vrouw, houdt het hof met deze lasten rekening. Voorts houdt het hof met ingang van 1 januari 2006 rekening met een ziektekostenpremie van € 260,- per maand, zijnde de premie voor hemzelf en voor zijn echtgenote. De man heeft naar het oordeel van het hof genoegzaam aangetoond dat hij deze premie voor hem en voor zijn echtgenote betaalt. Bovendien heeft de vrouw deze kosten niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist.
24. De vrouw betwist de volgende lasten van de man:
g) reiskosten € 283,-
h) kosten omgangsregeling € 40,-
i) aflossing van de hypothecaire geldlening € 89,83
j) kosten vervanging auto € 160,-
k) advocaatkosten € 114,-
25. Ter zitting heeft de man erkend dat het reëel is om uit te gaan van 220 werkdagen per jaar. De man heeft voorts onbetwist gesteld dat de afstand woon-werk 73 kilometer per dag bedraagt. Aan de stelling van de vrouw dat de man gebruik kan maken van het openbaar vervoer, gaat het hof voorbij, nu de man gemotiveerd heeft gesteld dat het gelet op zijn wisselende diensten niet haalbaar is met het openbaar vervoer van en naar het werk te reizen.
Het hof houdt derhalve rekening met een vergoeding van 12,5 eurocent per kilometer, een afstand van 73 kilometer per dag en 220 werkdagen per jaar. Per maand bedragen de reiskosten van de man derhalve € 167,- per maand. In 2005 ontving de man van zijn werkgever een reiskostenvergoeding van € 98,- per maand en met ingang van 1 januari 2006 een bedrag van
€ 113,- per maand. Hieruit volgt dat de reiskosten in 2005 € 69,- per maand bedroegen en in 2006 € 54,- per maand.
ad h) kosten omgangsregeling
26. Desgevraagd heeft de man ter zitting verklaard dat hij al geruime tijd geen omgang heeft met [kind]. Het hof houdt derhalve geen rekening met de door de man gestelde kosten van een omgangsregeling.
ad i) aflossing van de hypothecaire geldlening
27. De vrouw heeft gesteld dat de aflossing van de hypothecaire geldlening vermogensvormend is en dat de aflossing geen voorrang heeft op de alimentatieplicht van de man. De man heeft als zodanig niet betwist dat sprake is van vermogensvorming. Het hof gaat derhalve uit van de juistheid van de stelling van de vrouw en zal geen rekening houden met de aflossing van de hypothecaire geldlening.
ad j) kosten vervanging auto
28. Ter onderbouwing van zijn stelling op dit punt heeft de man aangevoerd dat hij thans in een oude auto rijdt, die binnen afzienbare tijd aan vervanging toe is en voor de aanschaf waarvan hij een lening zal moeten afsluiten.
29. Het hof is van oordeel dat de man de noodzaak van de aanschaf van een andere auto in de nabije toekomst onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De man stelt weliswaar dat zijn huidige auto oud is, maar niet is vast komen te staan dat deze auto niet nog een aantal jaren mee kan. Voorts heeft de man naar het oordeel van het hof het bedrag dat hij wenst te reserveren voor de aanschaf van een andere auto onvoldoende onderbouwd. Zo heeft hij nagelaten aan te geven wat voor soort auto hij te zijner tijd denkt aan te schaffen, de aanschafprijs daarvan en wat de inruil van zijn huidige auto zal zijn. Het hof zal derhalve op grond van het vorenstaande geen rekening houden met de door de man gestelde reservering ter zake de aanschaf van een andere auto.
30. Nu de door de man opgevoerde advocaatkosten niet rechtstreeks verband houden met een echtscheidingsprocedure en de man naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze kosten voorrang dienen te hebben boven zijn alimentatieplicht, zal het hof met deze kosten geen rekening houden.
Bijstandsnorm en draagkrachtpercentage
31. Over de periode dat de echtgenote van de man nog in Turkije verbleef - derhalve tot oktober 2005 -, zal het hof in alle redelijkheid uitgaan van een bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60. Niet is vast komen te staan dat de man in die periode volledige financiële verantwoordelijkheid voor zijn echtgenote heeft gedragen.
32. Voorts dient te worden onderscheiden de periode nadat de echtgenote van de man naar Nederland is gekomen, te weten in oktober 2005, tot 9 mei 2006, zijnde de datum waarop de premie ziektekosten van de man is gewijzigd.
De man heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zijn huidige echtgenote in Turkije werkzaam is geweest. Zij is thans 32 jaar oud. De man stelt dat zijn echtgenote momenteel niet in staat is om werkzaamheden in Nederland te verrichten aangezien zij vijf halve dagen in de week de verplichte inburgeringscursus volgt. Deze cursus zal - als gevolg van de zeer geringe opleiding van zijn echtgenote - vermoedelijk 2,5 jaar duren.
33. Het hof is van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat zijn echtgenote in het geheel niet kan werken. Zij heeft immers een arbeidsverleden in Turkije. De consequenties van de keuze om naar Nederland te komen, zijn voor rekening van de man en zijn echtgenote. Ondanks het feit dat de echtgenote van de man een aanzienlijk deel van haar tijd moet besteden aan de inburgeringscursus, is het hof van oordeel dat zij wel enige werkzaamheden zou kunnen verrichten. Het hof acht het gelet op het vorenstaande redelijk om rekening te houden met een fictief inkomen van de echtgenote van de man ten bedrage van de helft van het minimumloon, inclusief vakantiegeld. Voorts acht het hof het, mede bezien de keuzes die de man en zijn echtgenote hebben gemaakt, redelijk en billijk uit te gaan van een draagkrachtpercentage van 52,5.
34. Hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverwegingen 32 en 33 geldt eveneens voor de periode met ingang van 9 mei 2006, met dien verstande dat met ingang van die datum rekening wordt gehouden met de nieuwe ziektekostenpremie die de man voor hemzelf en voor zijn echtgenote dient te betalen, conform haar aanvullende behoefte.
35. Hoewel drie verschillende periodes kunnen worden onderscheiden, leidt hetgeen is overwogen over de draagkracht van de man in de verschillende periodes ertoe dat zijn draagkracht een kinderalimentatie toelaat van € 250,- per maand en een partneralimentatie van € 275,- bruto per maand.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de man ten aanzien van de kinderalimentatie alsnog af;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschik-king van 19 november 2003 van dit hof - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 9 mei 2005 op € 275,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij voor-itbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-raad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Labohm en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Vermaas als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2006.