GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 september 2006
Rekestnummer. : 1215-R-04
Rekestnr. rechtbank : 214052/F2RK 04-659
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E.M. van Hilten-Kostense,
[verweerster],
wonende te [woonplaats] op een voor de vader geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E. Grabandt.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 20 december 2004 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 21 september 2004.
De moeder heeft op 25 april 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 13 februari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 21 april 2005 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 15 februari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Omdat de moeder niet verscheen is de verdere behandeling aangehouden om alsnog de moeder, die bezwaar had tegen een door de vader verzochte aanhouding in verband met de nog tegen hem lopende strafzaak, te horen. Mr. I.W. Korteweg, de advocaat van de moeder, diende het hof binnen drie weken te berichten of de moeder ter zitting zou verschijnen.
Bij brief van 23 februari 2006 heeft de procureur van de moeder, de brief van 22 februari 2006 van de advocaat van de moeder, met bijlagen aan het hof doen toekomen. In de voornoemde brief van 22 februari 2006 heeft de moeder het hof onder meer meegedeeld dat zij in het belang van [kind] aan alles zal mee werken, behalve aan omgang van de vader met [kind]. Zij zal daarom gehoor geven aan de wensen van het hof, onder gebruikmaking van de door het hof aangeboden veiligheidsmaatregelen.
Bij brief, per fax verzonden, van 28 februari 2006 bericht de advocaat van de moeder dat de moeder alsnog akkoord gaat met het verzoek van de vader om de behandeling van de zaak aan te houden totdat de beslissing van de hoge raad in de cassatieprocedure in de strafzaak van de man bekend zal zijn.
Bij brief van 2 maart 2006 heeft mr. M. Veken, advocaat van de vader, bezwaar gemaakt tegen de door de moeder overgelegde bijlagen, gevoegd bij de brief van 22 februari 2006.
Bij fax van 7 maart 2006 heeft de advocaat van de moeder gereageerd op bovengenoemde brief.
De advocaat van de vader reageert bij brief van 13 maart 2006, onder meer ook op de brief van de advocaat van de moeder van 28 februari 2006. Met een aanhouding kan de vader zich verenigen. Hij wenst dat er wel een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming wordt gestart.
De griffier van dit hof heeft bij brief van 15 maart 2006 de partijen bericht dat de zaak pro forma wordt aangehouden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in de strafzaak tegen de vader. Het hof zal van de uitkomst van de zaak in cassatie laten afhangen, of zal worden overgegaan tot een onderzoek door de raad.
Bij fax van 26 juni 2006 bericht de advocaat van de moeder het hof dat de Hoge raad de vader niet-ontvankelijk heeft verklaard en verzoekt – zonder nieuwe zitting – de verzoeken van de vader af te wijzen,
De advocaat van de vader deelt bij fax van 11 juli 2006 mede met het bovenstaande niet eens te zijn en vraagt om een nieuw mondelinge behandeling.
Bij brief van 13 juli 2006 heeft de griffier van dit hof partijen verzocht een schriftelijke reactie te geven op basis van het gegeven dat de vader in zijn cassatieberoep door de Hoge Raad niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens is de vader daarbij nog in de gelegenheid gesteld inhoudelijk te reageren op de door de vrouw bij de brief van 22 februari 2006 gevoegde bijlagen.
De advocaten van de partijen hebben op 9 augustus 2006 hun reactie op het verzoek aan het hof doen toekomen. Namens de vader is daarbij tevens inhoudelijk gereageerd op de voormelde bijlagen.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 9 augustus 2005 van de rechtbank te Rotterdam.
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank is geen grief gericht, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de meervoudige kamer voor strafzaken van dit hof de vader op 24 december 2004 heeft veroordeeld terzake sexueel misbruik van zijn dochter [kind], geboren op 26 juni 2001 en ernstige bedreiging van de moeder, welke uitspraak onherroepelijk is geworden doordat de hoge raad op 13 juni 2006 de vader niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn tegen die uitspraak ingestelde beroep in cassatie.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
In geschil is het gezag ten aanzien van [kind], geboren op [geboortedatum] en de omgangsregeling tussen [kind] en de vader.
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, het verzoek van de moeder ten aanzien van het ouderlijk gezag alsnog af te wijzen, en alsnog een omgangsregeling tussen de vader en [kind] vast te stellen, na een onderzoek door de raad naar de voorwaarden en kaders waarbinnen de omgangsregeling kan worden vastgesteld. Subsidiair verzoekt de vader het hof de moeder een informatieverplichting op te leggen, inhoudende dat de moeder de vader eens per kwartaal inlichtingen verstrekt over [kind], onder meer door het toezenden van een foto. De moeder bestrijdt zijn beroep.
In grief 3 komt de vader op tegen het oordeel van de rechtbank dat het in het belang van de minderjarige is dat alleen de vrouw met het gezag over [kind] wordt belast en dat bij voortzetting van gezamenlijk ouderlijk gezag de minderjarige het risico loopt in haar ontwikkeling en veiligheid te worden geschaad.
In zijn toelichting geeft de man aan dat het ouderlijk gezag hem niet ontnomen had mogen worden, nu hij - ten tijde dat de zaak voor de rechtbank diende – nog niet onherroepelijk was veroordeeld voor de feiten waarvoor hij terecht stond.
De moeder stelt dat voor gezamenlijk gezag een zekere mate van overleg tussen de ouders en begrip voor elkaar minst genomen vereist is. Dat is hier niet mogelijk.
Het hof stelt vast dat de vader inmiddels onherroepelijk is veroordeeld wegens misdrijven gericht tegen zijn dochter en de moeder. Krachtens de artikelen 161 jo 151 Rv levert de uitspraak dwingend bewijs op van de feiten die bewezen zijn verklaard. Onder deze omstandigheden acht het hof het niet in het belang van [kind] dat de vader het gezag tezamen met de moeder over haar uitoefent. De bewezen verklaarde feiten zijn dermate ernstig dat deze een voor [kind] onaanvaardbaar te achten risico op leveren bij voortzetting van gezamenlijk gezag. De grief wordt verworpen.
De grieven 1 en 2 van de vader richten zich tegen de afwijzing van zijn verzoek tot omgang met [kind] en de door de rechtbank uitgesproken ontzegging van die omgang. De moeder probeert de vader te ruineren door middel van aangiftes wegens ernstige bedreiging, mishandeling, het voorhanden hebben van een wapen en incest dan wel ontucht met [kind]. De vader is veroordeeld door de rechtbank tot gevangenisstraf, bevestigd in hoger beroep. De vader ontkent alle ten laste gelegde feiten ten stelligste, ook nadat de strafzaak inmiddels onherroepelijk is geworden. Op basis van de aangiftes heeft de moeder een contact- en straatverbod voor de vader gekregen en maakte zij elk contact met [kind] onmogelijk. Zij blijft daarin volharden. De vader kan ook omgang met [kind] hebben zonder communicatie met de moeder. Een onderzoek door de raad kan hier uitkomst brengen.
De moeder stelt dat de rechtbank de aanklachten tegen de vader zo ernstig achtte dat van contact tussen de vader en [kind] reeds daarom geen sprake kan zijn. Inmiddels is de strafzaak onherroepelijk en dient er een einde te komen aan deze zaak: voor de moeder en [kind] duurt het reeds erg lang en het is in het belang van [kind] dat er rust komt.
De moeder woont op een geheim adres; er is een contactverbod opgelegd, ook via een derde. Bemiddeling door de raad is niet mogelijk. Inmiddels is het contactverbod verlopen, maar dat verandert niets aan de zaak. De moeder wil geen bemiddeling. Onderzoek door de raad is ook niet nodig: de feiten staan inmiddels vast.
Het hof verwijst naar hetgeen onder het hoofd ‘gezag’ werd overwogen. De feiten die in deze zaak vast staan, sexueel misbruik door de vader van [kind] en ernstige bedreiging aan het adres van de moeder, zijn zeer zwaarwegend. De gevolgen daarvan ondervindt [kind] nog altijd zo blijkt uit de brief van de advocaat van de moeder van 9 augustus 2006. [kind] is nog wekelijks in behandeling bij de kinder- en jeugdpsychiater Robion. [kind] dient niet aan contact met de vader te worden blootgesteld. De moeder zelf wenst onder geen enkel beding contact met de vader, hetgeen in het licht van de vaststaande feiten begrijpelijk en ook redelijk te achten is. De vader blijft de feiten met klem weerspreken. De ontkenning van met name het misbruik van [kind] door de vader maakt, onverlet het recht van de vader op zijn eigen, persoonlijke beleving van de feiten, een verantwoord contactherstel met [kind], gezien ook haar jonge leeftijd, vrijwel onmogelijk. Een raadsonderzoek acht het hof onder de gegeven omstandigheden niet geïndiceerd. Een tweede mondelinge behandeling – als door de vader verzocht – acht het hof evenmin zinvol.
Het voorgaande brengt mee dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [kind] en de vader kennelijk ongeschikt moet worden geacht tot omgang met de minderjarige. Het hof acht derhalve een ontzegging van het recht op omgang, niet aan tijd gebonden, op zijn plaats.
Het opleggen van een informatieplicht aan de moeder acht het hof onder de gegeven omstandigheden niet in het belang van [kind]. Het hof zal derhalve bepalen dat toepassing van het eerste lid van artikel 1:377b. BW achterwege blijft.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat het eerste lid van artikel 1:377b. BW buiten toepassing blijft;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Fockema Andreae - Hartsuiker en Scheij bijgestaan door Muller-Rietveld als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2006.