ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ1159

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200110606 PO
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wurzer
  • A. van der Putten-Göbbels
  • J. van Gend
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsarrest inzake afwijzing kostenposten cocaïne en pistool

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 oktober 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 februari 2006. De zaak betreft een ontnemingsprocedure waarbij de veroordeelde werd verplicht tot betaling van een bedrag van EUR 76.298,71 aan de Staat, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde had eerder een gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden opgelegd gekregen voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld, die in eerste aanleg een verplichting tot betaling van EUR 404.695,- had ingediend. De advocaat-generaal concludeerde echter tot een lagere verplichting van EUR 76.298,71. Het hof heeft de argumenten van de advocaat-generaal en de verdediging in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd moest worden.

Een belangrijk aspect van de uitspraak was de afwijzing van de kostenposten “Gratis verstrekken van cocaïne” en “Pistool en Rottweiler” als aftrekposten. Het hof overwoog dat geen rechtsregel de rechter verplicht om kosten onder alle omstandigheden in mindering te brengen op het voordeelbedrag. Slechts kosten die als redelijk worden beschouwd, komen voor aftrek in aanmerking. In dit geval werd vastgesteld dat de verstrekking van cocaïne, zelfs als deze gratis was, een misdrijf oplevert en dat het bezit van een pistool eveneens als een misdrijf wordt aangemerkt. De kosten waren bovendien gemaakt met het doel om misdadige praktijken uit te oefenen, wat de aftrek maatschappelijk onaanvaardbaar maakte.

Het hof bevestigde derhalve het vonnis van de rechtbank, met een aanvulling van gronden betreffende de afwijzing van de kostenposten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001106-06 PO
Parketnummer: 09-925075-04
Datum uitspraak: 30 oktober 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 februari 2006 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres]
Procesgang
Bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 30 maart 2005 is de veroordeelde, voor zover hier van belang, terzake van het in zijn strafzaak onder 3 bewezenverklaarde,
gekwalificeerd als: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank te 's-Gravenhage heeft bij vonnis van 13 februari 2006 aan de veroordeelde, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 76.298,71.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van
16 oktober 2006.
Vordering van het openbaar ministerie
De vordering van het openbaar ministerie in eerste aanleg houdt in dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal EUR 404.695,- (vierhonderdvierduizend zeshonderdvijfennegentig euro), ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit de in zijn strafzaak onder 3 bewezenverklaarde feiten.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot oplegging van de verplichting aan de veroordeelde tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van EUR 76.298,71.
Beoordeling van het vonnis
De behandeling in hoger beroep van de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep de hierna te vermelden aanvulling aanbrengt in de motivering van de rechtbank omtrent de afwijzing van het verzoek de kostenposten “Gratis verstrekken van cocaïne” en “Pistool en Rottweiler” als aftrekposten aan te merken.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.
Extra motivering van de afwijzing van aftrek van bepaalde kosten
Omtrent de afwijzing van het verzoek de kostenposten “Gratis verstrekken van cocaïne” en “Pistool en Rottweiler” als aftrekposten aan te merken, zoals naar voren gebracht in de pleitnota d.d. 16 oktober 2006, overweegt het hof – in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank – als volgt.
Vooropgesteld wordt dat geen rechtsregel de rechter verplicht om kosten onder alle omstandigheden in mindering te brengen op het voordeelbedrag. Slechts kosten die redelijk worden geacht komen voor aftrek in aanmerking. Dit laatste is in casu niet het geval. Cocaïneverstrekking levert – ook als die gratis is – een misdrijf op, en heeft kennelijk geen ander doel dan anderen afhankelijk van cocaïne te maken. Het bezit van een pistool is ook een misdrijf. Bovendien zijn het pistool en de Rottweiler kennelijk aangeschaft om daarmee ronduit misdadige praktijken uit te oefenen, namelijk afpersing of diefstal met (bedreiging met) geweld. Het feit dat die praktijken klanten zouden treffen die in gebreke waren hun schulden te voldoen maakt dat uiteraard niet anders. Kortom: het hof acht aftrek van de onderhavige kosten maatschappelijk totaal onaanvaardbaar.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt met aanvulling van gronden als voormeld het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. Wurzer,
mr. Van der Putten-Göbbels en mr. Van Gend, in bijzijn van de griffier mr. De Boer. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 oktober 2006.