ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ1907

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
312-R-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • Stille
  • Dusamos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioenverevening na scheiding met betrekking tot omgangsregeling en ouderlijk gezag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank te Rotterdam. De vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze de omgangsregeling en het ouderlijk gezag betreft. De rechtbank had eerder op 12 december 2005 een beslissing genomen, waartegen de vader op 10 maart 2006 in hoger beroep kwam. De moeder, die op een geheim adres woont, diende op 25 juli 2006 een verweerschrift in, waarin zij tevens incidenteel appel aantekende. De vader diende op 9 augustus 2006 een verweerschrift in op het incidenteel appel. De raad voor de kinderbescherming liet weten niet ter terechtzitting te verschijnen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 16 augustus 2006, waarbij de vader niet verscheen, maar de moeder wel, vergezeld door haar advocaat. De vader werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat het ingediende appelschrift niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het hof oordeelde dat de vader niet duidelijk had gemaakt op welke gronden hij de bestreden beschikking onjuist achtte, wat noodzakelijk is volgens de artikelen 359 en 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Daarnaast behandelde het hof het incidentele hoger beroep van de moeder, die verzocht de verdeling van de pensioenrechten overeenkomstig de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVP) buiten toepassing te verklaren. Het hof wees dit verzoek af, omdat niet was aangetoond dat partijen de toepasselijkheid van de WVP hadden uitgesloten. De moeder had onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat de toepassing van de WVP in deze omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking voor zover deze het verzoek van de moeder tot buiten toepassing verklaring van de WVP afwees.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 6 september 2006
Rekestnummer. : 312-R-06
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-1229
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M. Boender-Radder,
tegen
[verweerster],
wonende op een geheim adres en woonplaats kiezende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. A. Vijftigschild.
Als belanghebbende is opgeroepen:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 10 maart 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 12 december 2005.
De moeder heeft op 25 juli 2006 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 9 augustus 2006 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 24 maart 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 21 juni 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 16 augustus 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: namens de vader zijn advocaat, mr. H.A. Schenke, en namens de moeder haar advocaat, mr. D. Koeslan-van Walsum. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Op haar verzoek is de moeder, in het bijzijn van haar advocaat, op een eerder tijdstip door het hof gehoord. Der partijen raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET PRINCIPAAL HOGER BEROEP
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze de omgangsregeling en het ouderlijk gezag betreft, en, opnieuw beschikkende, zijn zelfstandig verzoek met betrekking tot het ouderlijk gezag en de omgangsregeling alsnog toe te wijzen. De vader dient in dit verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu het ingediende appelschrift niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Uit het beroepschrift moet blijken op welke gronden de appellant oordeelt dat de door hem bestreden beschikking onjuist is. De vader dient aan het hof en de wederpartij niet alleen kenbaar te maken wat hij verzoekt, maar ook wat de grondslag is van zijn verzoek. De wet stelt immers in de artikelen 359 Rv juncto 278 lid 1 Rv de eis dat het appelschrift een duidelijke omschrijving omvat van het verzoek en de gronden waarop het beroep berust vermeldt. Die gronden staan in het onderhavige beroepschrift niet vermeld, noch zijn deze te ontlenen aan de omstandigheden van het geval zoals het beroepschrift gelezen in samenhang met de inhoud van de stellingen van partijen in eerste aanleg en van de bestreden beschikking, zodat de vader in zijn hoger beroep niet kan worden ontvangen.
BEOORDELING VAN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. Nu de vader niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn principale appel, dient het hof thans nog te oordelen over het door de moeder ingestelde incidentele appel.
2. De moeder verzoekt in incidenteel appel alsnog de verdeling van de pensioenrechten overeenkomstig de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding – hierna ook te noemen: WVP – buiten toepassing te verklaren.
3. De vader heeft het incidenteel appel van de moeder gemotiveerd weersproken. Hij heeft verzocht de moeder niet ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de moeder af te wijzen.
4. Ter onderbouwing van haar stelling dat de verdeling van de pensioenrechten overeenkomstig de WVP buiten toepassing dient te worden verklaard, heeft de moeder – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
De moeder wenst alle banden met de vader te verbreken. Het idee dat de vader gaat genieten van de door haar opgebouwde pensioenvoorziening is voor de moeder onverteerbaar, temeer daar de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven op 16 maart 2006 en de vader zich heeft schuldig gemaakt aan jegens de moeder gepleegde zeden- en geweldsdelicten. De moeder zou graag zien dat de vader alsnog instemt met het buiten toepassing verklaren van de WVP, zodat er geen aparte civiele procedure hieromtrent behoeft te worden gevoerd.
5. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht het verzoek van de moeder tot buiten toepassing verklaring van de WVP heeft afgewezen. De vader weigert instemming te geven aan het buiten toepassing verklaren van de WVP.
6. Het hof zal het verzoek van de moeder tot buiten toepassing verklaren van de WVP afwijzen, nu niet is gesteld of gebleken dat partijen gelet op het bepaalde in artikel 2 lid 1 WVP – zijn overeengekomen de toepasselijkheid van de WVP uit te sluiten. Evenmin ziet het hof in de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden voldoende aanleiding te bepalen dat de WVP tussen partijen niet van toepassing is op de grond dat dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Hetgeen de vrouw heeft aangevoerd is onvoldoende onderbouwd. De vrouw volstaat in dit verband met – naast haar stellingen – een detentieverklaring met betrekking tot de man over te leggen, zonder dat daaruit blijkt op welke veroordeling die verklaring ziet, en zij geeft ook overigens onvoldoende inzicht in de ernst van de door haar gestelde gedragingen van de man.
7. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek van de moeder tot buiten toepassing verklaring van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is afgewezen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Stille en Dusamos, bijgestaan door mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2006.