ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ2435

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
067-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Husson
  • C. Burgers-Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de limitering van alimentatie na langdurige verplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw. De vrouw, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, verzocht om de alimentatie opnieuw vast te stellen op het laatstelijk door de man betaalde bedrag van € 1.863,-, met jaarlijkse indexering, of om een afbouwregeling van de alimentatie. De man, die vijftien jaar alimentatie had betaald, verzocht om beëindiging van de alimentatie, nu hij met vervroegd pensioen was gegaan en zijn inkomen was gedaald.

Het hof overwoog dat de alimentatieverplichting was gevestigd vóór 1 juli 1994 en dat de beëindiging daarvan ingrijpend zou zijn voor de vrouw, die op dat moment 58 jaar oud was en geen pensioen had opgebouwd. Het hof nam in overweging dat de vrouw gedurende het huwelijk de zorg voor de kinderen op zich had genomen en dat haar verdiencapaciteit negatief was beïnvloed. De man had echter ook zijn argumenten, waaronder het feit dat de vrouw had verzuimd om tijdig werk te zoeken na de scheiding.

Uiteindelijk besloot het hof de alimentatie te limiteren en een afbouwregeling vast te stellen. De alimentatie werd vastgesteld op € 1.250,- per maand voor de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007, € 850,- per maand van 1 januari 2007 tot 1 januari 2008, € 450,- per maand van 1 januari 2008 tot 1 januari 2009, en € 200,- per maand tot de vrouw 65 jaar wordt. De wettelijke indexering werd uitgesloten voor de periode tot 1 januari 2009. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek van de vrouw om de man in de kosten van de procedure te veroordelen werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 november 2006
Rekestnummer. : 067-H-06
Rekestnr. rechtbank : 05-1004
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.J.E.L. Delissen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. D. Regts.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 16 januari 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 18 oktober 2005.
De man heeft op 29 maart 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 19 april 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 2 augustus 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw en de man, bijgestaan door hun procureurs. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij – voor zover in hoger beroep van belang – de alimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 28 december 2005 is bepaald op nihil.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep geen grief is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de limitering van de alimentatie voor de vrouw.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende – uitvoerbaar bij voorraad – primair het bedrag aan alimentatie voor de vrouw vast te stellen op het laatstelijk door de man aan de vrouw maandelijks te betalen bedrag, te weten € 1.863,- met de jaarlijkse indexering, althans op een door het hof vast te stellen bedrag, en te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man eindigt op 65-jarige leeftijd van de vrouw; subsidiair te bepalen dat de vrouw in aanmerking komt voor een afbouwregeling, in dier voege dat de man:
- in 2006 maandelijks € 1.863,- aan de vrouw voldoet;
- in 2007 maandelijks € 1.263,- aan de vrouw voldoet;
- in 2008 maandelijks € 963,- aan de vrouw voldoet;
- in 2009 maandelijks € 663,- aan de vrouw voldoet;
- in 2010 maandelijks € 363,- aan de vrouw voldoet;
althans een afbouwregeling te bepalen die het hof juist acht, en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3. De man bestrijdt haar beroep.
4. De vrouw voert aan dat beëindiging van de alimentatie voor haar te ingrijpend zal zijn en zij stelt daartoe het volgende. Na beëindiging van de alimentatie valt de vrouw in inkomen terug van € 1.863,- per maand naar een verwaarloosbaar inkomen. Zij heeft geen vermogen dat voor een structureel inkomen kan zorgen. Haar huidige financiële situatie is slecht. Tijdens het huwelijk was sprake van een traditionele rolverdeling, waarbij de vrouw voor de kinderen zorgde en niet werkte. Ook na het huwelijk zag zij, vanwege de zorg die de kinderen behoefden, geen gelegenheid een eigen carrière op te bouwen. Zij heeft zodoende geen pensioen opgebouwd en daarnaast zijn partijen ten tijde van de echtscheiding overeengekomen, dat de vrouw zal afzien van pensioenaanspraken. Dit werd ingegeven door het feit dat partijen ervan uitgingen, dat de alimentatieplicht zou bestaan in ieder geval totdat de vrouw 65 jaar werd. De vrouw verwachtte daarom ook niet, dat de man een verzoek tot limitering zou doen. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan beëindiging van de alimentatie, althans het niet toekennen van een gefaseerde afbouwregeling, niet van haar worden gevergd, aldus de vrouw.
5. De man meent dat de partneralimentatie dient te worden beëindigd en hij stelt daartoe het volgende. Hij heeft vijftien jaar aan zijn alimentatieverplichting voldaan. Directe aanleiding voor hem om limitering te vragen was het feit dat de man de mogelijkheid kreeg met vervroegd pensioen te gaan, de man de gelegenheid te baat nam en op 1 februari 2005 vervroegd is uitgetreden, maar er daardoor wel in draagkracht op achteruit ging. De vrouw wist echter dat de partneralimentatie zou kunnen eindigen na vijftien jaar. Het is aan de vrouw zelf te wijten dat zij geen werk heeft gevonden, aangezien zij heeft verzuimd tijdig passend werk te zoeken of een opleiding daartoe aan te vangen, terwijl dit wel van haar kon worden verlangd. De vrouw heeft een aanzienlijk groter vermogen dan de man. De rechtbank heeft terecht de partneralimentatie bepaald op nihil en de subsidiair gevraagde afbouwregeling wijst de man van de hand, nu daartoe volgens hem geen enkele aanleiding bestaat.
6. Het hof overweegt het volgende. Als niet of onvoldoende bestreden staat vast dat de alimentatieverplichting is gevestigd vóór 1 juli 1994, dat de verplichting vijftien jaar heeft geduurd en dat de beëindiging ervan ingrijpend is.
Het hof is van oordeel dat de beëindiging thans te ingrijpend is en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. Daarbij heeft het hof acht geslagen op het volgende. De vrouw is nu 58 jaar. Er zijn uit het huwelijk drie kinderen geboren, de jongste in 1987. Partijen zijn gehuwd in [x] het huwelijk heeft tien jaar geduurd en het heeft de verdiencapaciteit van de vrouw negatief beïnvloed. Ten tijde van het huwelijk was de man kostwinner en verzorgde de vrouw de kinderen, terwijl zij voor het huwelijk haar eigen inkomen uit arbeid verwierf. De vrouw kan geen aanspraak maken op pensioen. Deze omstandigheden laat het hof zwaarder wegen dan de omstandigheden aan de zijde van de man, te weten dat hij reeds vijftien jaar alimentatie heeft betaald en dat zijn inkomen is gedaald omdat hij ervoor gekozen heeft met vervroegd pensioen te gaan. Het hof acht het daarentegen wel redelijk dat begonnen wordt met het afbouwen van de alimentatie. Daartoe overweegt het hof dat van de vrouw, die voor het huwelijk aanzienlijke werkervaring heeft opgedaan, mocht worden verwacht, gelet op de maatschappelijke opvattingen en de mogelijkheden op de arbeidsmarkt, dat zij in ieder geval vanaf 2001 pogingen zou hebben ondernomen om weer terug te keren op de arbeidsmarkt. Zou zij dat hebben gedaan, dan zou zij nu waarschijnlijk tenminste voor een deel in eigen levensonderhoud hebben kunnen voorzien. Het hof zal daarom de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2006 geleidelijk verlagen totdat de vrouw 65 jaar wordt. Daarbij zal het hof bepalen dat de termijn niet kan worden verlengd. Vanaf haar 65ste ontvangt de vrouw immers een AOW uitkering en zullen haar netto inkomsten, ondanks het wegvallen van de alimentatie, niet noemenswaardig verminderen. Daarnaast is niet te verwachten dat het inkomen van de vrouw na het bereiken van de 65-jarige leeftijd nog zal wijzigen. De wettelijke indexering wordt voor de periode tot 1 januari 2009 uitgesloten, voor de periode erna niet.
7. Het hof ziet geen aanleiding de man te veroordelen in de kosten van de procedure en wijst het verzoek van de vrouw daartoe af.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt – met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 28 mei 1996 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage – de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, voor de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007 op € 1.250,- per maand, voor de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 op € 850,- per maand, voor de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 op € 450,- per maand en met ingang van 1 januari 2009 totdat de vrouw 65 jaar wordt op € 200,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat verlenging van deze termijn na ommekomst daarvan niet mogelijk is;
sluit de wettelijke indexering van deze alimentatie voor de periode tot 1 januari 2009 uit;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Husson en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2006.