ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ3529

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
259-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Leuven
  • T. Tanja-van den Broek
  • J. Zonnenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar gezag en omgangsregeling met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 september 2006, staat het gezag en de omgang met de minderjarige centraal. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 23 februari 2006 hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 30 november 2005, waarin werd bepaald dat het gezag over de minderjarige uitsluitend aan de vader toekomt. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft op 28 juni 2006 een verweerschrift ingediend en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 augustus 2006 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De moeder verzoekt om een onbegeleide omgangsregeling van een dag in de week met de minderjarige, terwijl de vader zich verzet tegen deze regeling en het gezag uitsluitend aan zichzelf wil toekennen. De moeder stelt dat zij voldoende geworteld is in Nederland en geen psychiatrische stoornissen heeft, terwijl de vader bezorgd is over de onvoorspelbaarheid van de moeder en haar verblijfstatus.

Het hof heeft besloten om de raad voor de kinderbescherming te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor gezamenlijk gezag en omgang, en houdt de behandeling aan tot 27 januari 2007. De beslissing van het hof is genomen met het oog op het welzijn van de minderjarige, waarbij de ouders in staat moeten worden gesteld om gezamenlijk het gezag uit te oefenen, mits dit in het belang van het kind is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 september 2006
Rekestnummer : 259-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-5170
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. M.H.C. Morshuis,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. S. Zijdenbos.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 23 februari 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 30 november 2005.
De vader heeft op 28 juni 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 8 maart 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 9 juni 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 23 augustus 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S. van Dijk, en de vader, bijgestaan door zijn procureur. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat voortaan alleen aan de vader het gezag toekomt over [de minderjarige], geboren [in] 2003, hierna te noemen: [de minderjarige], en dat [de minderjarige] een dagdeel per week, in onderling overleg te bepalen, ten huize van de vader bij de moeder zal zijn.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep geen grief is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag over en de omgang met [de minderjarige].
2. De moeder verzoekt in haar appelschrift de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat zij een weekend in de twee weken omgang zal hebben met [de minderjarige]. Ter terechtzitting heeft zij haar verzoek gewijzigd in die zin, dat zij verzoekt een onbegeleide omgangsregeling te bepalen van een dag in de week. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3. De moeder wil het gezag over [de minderjarige] behouden en zij wil omgang met hem. Zij stelt daartoe het volgende. Het is van algemeen belang dat een kind opgroeit met een goede band met zijn moeder. Hierbij hoort dat de moeder (mede) het gezag heeft. De moeder heeft een voorlopige status van verblijf, die is gekoppeld aan haar partner met wie zij samenwoont. Zij verricht schoonmaakwerkzaamheden en verdient gemiddeld € 400,- per maand. Zij is aldus voldoende geworteld in Nederland en niet van plan naar Cuba terug te keren. Voorts heeft zij zich laten onderzoeken door onderzoeksbureau SPEL en hun conclusie is duidelijk: er is bij haar geen sprake van een psychiatrische stoornis en ook uit het persoonlijkheidsonderzoek komen geen afwijkingen naar voren. Er is dan ook geen reden de vader het eenhoofdig gezag te geven. Evenmin is er reden om een omgangsregeling op te leggen uitsluitend bij de vader thuis. Het moet voor haar ook mogelijk zijn om [de minderjarige] een dag in de week naar [woonplaats] mee te nemen, zo meent de moeder.
4. De vader wil niet dat de moeder het gezag houdt en heeft bezwaren tegen onbegeleide omgang. Hij stelt daartoe het volgende. Er heeft zich een reeks van incidenten voorgedaan, waarbij de moeder zich agressief en onvoorspelbaar heeft gedragen, en zij is tweemaal gedwongen in een inrichting opgenomen geweest. De vader durft haar daarom niet meer alleen te laten met [de minderjarige]. Daarnaast meent hij niet samen met haar het gezag te kunnen uitoefenen. De vader heeft vaak discussies met de moeder over [de minderjarige] en zaken die hem aangaan. De vader ervaart de moeder als onbetrouwbaar, onberekenbaar, onvoorspelbaar en agressief. Hij vreest dat hij zaken niet goed zal kunnen regelen als ook de moeder het gezag heeft. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor [de minderjarige]. Een andere reden dat de vader alleen het gezag wil, is de onzekere verblijfstatus van de moeder en de vrees dat de moeder [de minderjarige] zal ontvoeren naar Cuba. De moeder heeft al eens gebeld met het kinderdagverblijf dat zij [de minderjarige] zou meenemen. De vader betwist voorts de onderzoeksresultaten van SPEL en wijst erop dat uit geen enkel stuk blijkt, dat de moeder samenwoont of schoonmaakwerk verricht.
5. Het hof acht zich op dit moment onvoldoende voorgelicht. Alvorens te beslissen wenst het hof mede aan de hand van de volgende vragen nader onderzocht te zien of de ouders in staat zijn gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen en of er redenen zijn om de moeder onbegeleide omgang met [de minderjarige] te weigeren:
a. In hoeverre is de moeder respectievelijk de vader in staat [de minderjarige] de ruimte te bieden voor een relatie c.q. omgangsregeling met de andere ouder?
b. Zijn er vanuit het onderzoek aspecten naar voren gekomen die meegenomen moeten worden bij de afweging hoe een eventuele omgangsregeling met de niet-verzorgende ouder het beste vastgesteld kan worden?
c. Indien er vanuit het onderzoek een indicatie blijkt voor een vorm van hulpverlening voor (een van de) betrokkenen, waaraan denkt de raad dan en in welk kader zou deze het beste kunnen plaatshebben?
d. In hoeverre komen uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [de minderjarige]?
Het hof zal de zaak aanhouden teneinde de raad de gelegenheid te geven dit onderzoek uit te (laten) voeren en het hof daarover te rapporteren en adviseren.
6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof, alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen zoals hiervoor in rechtsoverweging 5. is uiteengezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
houdt de behandeling aan tot zaterdag 27 januari 2007 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Tanja-van den Broek en Zonnenberg, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2006.