ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ3549

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
086-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Reinking
  • A. Labohm
  • B. Burgers-Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg huwelijkse voorwaarden bij negatief vermogen en vergoedingsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 september 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man, die onder huwelijkse voorwaarden waren gehuwd. De vrouw verzocht om de vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank, waarin was bepaald dat de helft van de waarde van de schulden aan Agis en ABN AMRO aan haar zou worden toebedeeld. De man daarentegen verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De vrouw stelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd, terwijl zij huwelijkse voorwaarden hadden opgesteld die verrekening van vermogen uitsloten in geval van negatief vermogen. Het hof bevestigde dat partijen inderdaad onder huwelijkse voorwaarden waren gehuwd en dat, gezien hun negatieve vermogens, er geen verrekening van schulden plaatsvond. Het hof oordeelde dat de man recht had op een vergoedingsrecht voor de kosten die hij voor de vrouw had gemaakt in het kader van haar schuldsanering.

Het hof vernietigde de eerdere beschikking voor zover deze de schuld aan Agis en het flexibele krediet bij ABN AMRO aan de vrouw toebedeelde en bepaalde dat de vrouw aan de man een bedrag van € 10.197,07 moest voldoen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 mei 2006. De overige verzoeken van beide partijen werden afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van huwelijkse voorwaarden en de gevolgen van negatief vermogen in echtscheidingszaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 september 2006
Rekestnummer. : 086-H-06
Rekestnr. rechtbank : 05-2071
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. I.W.E. Lansen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M.C. Buys-Zuurmond.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 20 januari 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 21 oktober 2005.
De man heeft op 2 mei 2005 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De vrouw heeft op 24 mei 2005 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 14 februari 2006 en 28 juni 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 juli 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar zijn procureur, en de man, bijgestaan door zijn procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
ASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan:
De echtscheidingsbeschikking is op 15 mei 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking ter zake van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
I. primair: de verzoeken van de man, dat de helft van de waarde van de schuld bij Agis ad € 1.246,83 en het flexibele krediet bij ABN AMRO ad € 24.570,98 aan de vrouw wordt toebedeeld, af te wijzen:
II. subsidiair: te bepalen dat, indien het hof bepaalt dat de schuld bij Agis ad € 1.248,83 en het flexibele krediet bij ABN AMRO ad € 24.570,98 bij helfte tussen partijen verdeeld dienen te worden, aan de man de helft van de waarde van de schulden van de vrouw ad € 14.298,25, te weten € 7.149,13, wordt toebedeeld.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt in principaal appèl de vrouw in haar primaire en subsidiaire verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar die te ontzeggen. In incidenteel appèl verzoekt de man primair:
- aan de vrouw toe te delen:
van het flexibele krediet bij de ABN AMRO een bedrag van € 17.348,57;
- aan de man toe te delen;
van het flexibele krediet bij de ABN AMRO een bedrag van € 7.151,50;
voor het overige de bestreden beschikking te bekrachtigen; en
subsidiair: de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen een bedrag van € 10.197,07, te vermeerderen met de wettelijke rente over de door de man ten behoeve van de vrouw betaalde bedragen, vanaf de respectievelijke betalingsdata, en voor het overige de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel, althans hem dit appel te ontzeggen.
5. De vrouw stelt dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat partijen in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest. Partijen zijn destijds onder het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Voorts stelt de vrouw dat partijen over een negatief vermogen beschikken. Artikel 12 lid 9 van de huwelijkse voorwaarden bepaalt in dat geval dat er geen verrekening van het vermogen tussen partijen plaatsvindt. De rechtbank heeft volgens de vrouw dan ook ten onrechte bepaald dat de schuld bij Agis en het flexibele krediet bij ABN AMRO, die uitsluitend op naam van de man staan, bij helfte tussen partijen verdeeld dienen te worden.
6. De man bevestigt dat partijen onder het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar zijn gehuwd. Hij is evenwel van mening dat de vrouw niet te goeder trouw een beroep doet op artikel 12 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden, nu zijn vermogen mede door het doen van betalingen ten behoeve van de vrouw (ter zake van haar schuldsanering) negatief is geworden. Bovendien is het, zo stelt de man, altijd de bedoeling van partijen geweest dat de vrouw het door hem betaalde bedrag (ter zake van haar schuldsanering) aan hem zou terugbetalen.
7. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat zij onder het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar zijn gehuwd. Artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden van partijen bepaalt dat zij elke gemeenschap van goederen hebben uitgesloten.
8. Uit artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden van partijen volgt dat in geval van echtscheiding er verrekening van de vermogens van partijen plaatsvindt zo, dat ieder van partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de echtgenoten de algehele gemeenschap van goederen had bestaan.
9. Uit artikel 12 lid 9 van de huwelijkse voorwaarden volgt dat geen verrekening plaatsvindt indien het vermogen van een van de echtgenoten negatief is. Partijen zijn het erover eens dat zij ieder beschikken over een negatief vermogen. Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich mee dat de slotverrekening van artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden niet van toepassing is. De schuld aan Agis en het flexibele krediet bij de ABN AMRO, die volgens de vrouw beiden op naam staan van de man, kunnen derhalve niet in een verrekening tussen partijen betrokken worden. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid maken dit naar het oordeel van het hof niet anders. Het hof merkt bij het vorenstaande nog op dat uit de stellingen van de vrouw genoegzaam is gebleken dat zij van mening is dat de rechtbank ten onrechte de helft van de schuld aan Agis aan haar heeft toebedeeld. Het staat haar daarbij, anders dan de man meent, vrij om in hoger beroep een ander standpunt ten aanzien van deze schuld in te nemen.
10. Het hof is van oordeel dat het bovenstaande evenwel onverlet laat dat de man op grond van artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden een vergoedingsrecht heeft jegens de vrouw tot het bedrag dat hij te haren behoeve in het kader van de schuldsanering heeft voldaan. De stelling van de vrouw inhoudende dat artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden niet langer van toepassing is, zodra het huwelijk is geëindigd, gaat naar het oordeel van het hof niet op.
11. Het hof stelt vast dat de vrouw geen grief heeft gericht tegen de vaststelling door de rechtbank dat de man inzake de schuldsanering van de vrouw een bedrag heeft afbetaald, dat hij dit bedrag ten laste van het flexibele krediet bij de ABN AMRO heeft gebracht en dat hij dit krediet is aangegaan ten tijde van het huwelijk. De vrouw betwist in hoger beroep wel dat het gaat om een bedrag van € 10.197,07, zoals de man stelt. Volgens de vrouw dient dit bedrag verminderd te worden met het bedrag dat zij reeds aan de man heeft terugbetaald. De vrouw stelt namelijk dat zij op enig moment een gedeelte van het bedrag van € 10.197,07 terug heeft ontvangen van de bewindvoerder en dat zij dit bedrag aan de man in contanten heeft gegeven. Daarbij merkt de vrouw op dat zij nog zal nagaan om welk bedrag het precies gaat. In haar brief van 28 juni 2006 deelt de vrouw vervolgens mede dat de bewindvoerder een bedrag van € 3.432,36 aan haar heeft overgemaakt. De man heeft ter zitting weersproken dat de vrouw reeds een gedeelte van het bedrag van € 10.197,07 aan hem in contanten heeft terugbetaald. Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij reeds een gedeelte van het bedrag van € 10.197,07 aan de man heeft terugbetaald. Het door haar overgelegde bankafschrift, waaruit blijkt dat de bewindvoerder een bedrag van € 3.432,36 aan de vrouw heeft overgemaakt, kan daarin niet volstaan. Daarbij neemt het hof nog in aanmerking dat de vrouw de stelling van de man inhoudende dat partijen afspraken hebben gemaakt over terugbetaling van het hier bedoelde bedrag, gemotiveerd heeft weersproken.
12. Uit artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden volgt dat de vergoeding op basis van het vergoedingsrecht direct opeisbaar is, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten. De man heeft evenwel voor het eerst een beroep gedaan op zijn vergoedingsrecht, als hier bedoeld, in zijn verweerschrift in hoger beroep tevens houdende incidenteel appel. Dit verweerschrift is bij het hof ingekomen op 2 mei 2006. Het hof acht het gelet hierop redelijk te bepalen dat de vergoeding die de vrouw aan de man dient te voldoen, overeenkomstig hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 11 is overwogen, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 2 mei 2006, en niet eerder, zoals door de man is verzocht.
13. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking in zoverre dient te worden vernietigd.
14. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
15. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de schuld aan Agis, alsmede het flexibel krediet bij ABN AMRO voor de helft is toebedeeld aan de vrouw en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de man ter zake van de verdeling van de schuld aan Agis en het flexibel krediet bij ABN AMRO alsnog af;
bepaalt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 10.197,07 dient te voldoen, ter voldoening van de kosten die de man voor haar heeft voldaan, in het kader van de schuldsanering, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 2 mei 2006;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Reinking, Labohm en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2006.