ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ3670

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
469-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Stille
  • J. Plaggemars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de vaststelling van de partneralimentatie na de echtscheiding van de vrouw en de man. De vrouw is op 11 april 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 januari 2006, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de partneralimentatie op € 565,- per maand werd vastgesteld. De man heeft op 20 juni 2006 een verweerschrift ingediend, waarin hij tevens incidenteel appel heeft ingesteld. De vrouw heeft in haar verweerschrift op het incidenteel appel nieuwe grieven geformuleerd en verzocht om de partneralimentatie te verhogen naar € 1.500,- bruto per maand.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2006 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de advocaat van de man gebruik maakte van een pleitnotitie. Het hof heeft vervolgens aanvullende stukken ontvangen van beide partijen. De vrouw heeft in haar eerste grief betoogd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een te hoog saldo van de schuld aan de ABN AMRO bank. Het hof heeft deze grief gegrond verklaard en vastgesteld dat de schuld op de peildatum € 40.338,58 bedroeg.

Het hof heeft ook de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat, rekening houdend met zijn financiële situatie en de zorg voor de kinderen, de partneralimentatie op € 509,- per maand moet worden vastgesteld. De verdeling van de huwelijksgemeenschap is ook besproken, waarbij de man de gehele schuld bij de ABN AMRO bank voor zijn rekening neemt en de vrouw de helft van de lening bij de Spardabank. De beschikking van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 8 november 2006
Rekestnummer : 469-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-1866
[appellante],
wonende te Delft,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. S.L.A. Verburgt,
tegen
[verweerder],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. L.P. Lagerweij.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 11 april 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 13 januari 2006.
De man heeft op 20 juni 2006 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vrouw heeft op 24 juli 2006 een verweerschrift op het incidenteel appel, tevens houdende aanvulling van het principaal appel, ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 8 mei 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 15 september 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 29 september 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw en de man, bijgestaan door hun procureurs. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- van de zijde van de man op 9 oktober 2006 een brief met bijlage;
- van de zijde van de vrouw op 16 oktober 2006 een brief en op 17 oktober 2006 een brief met bijlage.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN DE VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij de rechtbank – voor zover in hoger beroep van belang – de echtscheiding heeft uitgesproken, de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw heeft bepaald op € 565,- per maand en de huwelijksgemeenschap heeft verdeeld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep geen grief is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgemeenschap en ten aanzien van de partneralimentatie: de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De vrouw verzoekt in haar appelschrift de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende – uitvoerbaar bij voorraad – de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast te stellen:
aan de man worden toebedeeld:
- de gehele schuld bij de ABN-AMRO Bank, rekeningnummer 45.29.49.270
- de helft van de lening bij de Spardabank in Duitsland (welke inmiddels is afgelost);
- uit de inboedel van de echtelijke woning, het dressoir, zijn gereedschapkist, de Bose speakerset, zijn persoonlijke administratie, de helft van de foto’s en een houten opklapkist met persoonlijke bezittingen;
aan de vrouw worden toebedeeld:
- de helft van de lening bij de Spardabank in Duitsland (welke inmiddels is afgelost);
- de overige inboedel van de echtelijke woning;
- een auto, merk Hyundai, onder de bepaling dat zij de man wegens overbedeling € 750,- zal betalen;
- de belastingaanslagen en –restituties met betrekking tot 2002 en 2003, onder de bepaling dat de man de vrouw wegens onderbedeling € 1.074,50 zal betalen.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking wat betreft de partneralimentatie te vernietigen en, opnieuw beschikkende, deze vast te stellen op nihil, subsidiair op € 143,67, meer subsidiair op een bedrag dat het hof juist acht.
4. In haar verweerschrift op het incidenteel appel heeft de vrouw ook nieuwe grieven geformuleerd en haar appelschrift uitgebreid in die zin, dat zij nu ook verzoekt de partneralimentatie ten laste van de man te bepalen op € 1.500,- bruto per maand, althans op een bedrag dat het hof juist acht.
5. Ter terechtzitting van het hof heeft de man gesteld dat de in het verweerschrift op het incidenteel appel geformuleerde nieuwe grieven tardief zijn en dat de vrouw ter zake niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Immers, zo heeft de man gesteld, grieven kunnen worden ingediend bij beroepschrift of bij incidenteel appel.
6. Het hof overweegt het volgende. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad brengt de eis, dat het beroepschrift de gronden van het appel moet inhouden, mee dat op na het verstrijken van de appeltermijn – bij aanvullend verzoekschrift of bij de mondelinge behandeling – aangevoerde grieven niet mag worden gelet. Een uitzondering op de regel van het ‘niet mogen letten op’ zou kunnen gelden in het geval dat de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de betreffende grief alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken, of wanneer de aard van het geschil, al dan niet in combinatie met zeer korte termijnen, een uitzondering rechtvaardigt. Een dergelijke uitzondering doet zich naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval voor. De feiten waarop de vrouw zich beroept om alsnog tegen de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te appelleren, zijn door de man eerst in zijn verweerschrift, tevens incidenteel appel, aangevoerd. Nu deze nieuwe feiten tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de man een hogere draagkracht heeft, en deze feiten in het kader van het incidenteel appel ook onderdeel van het debat tussen partijen zijn geweest, zal het hof de vrouw in haar aanvulling op het principaal appel ontvangen. De door de vrouw tegen de vaststelling van de partneralimentatie geformuleerde grieven zal het hof bespreken tezamen met de door de man in zijn incidenteel appel geformuleerde grieven.
7. Het appelschrift van de vrouw is gericht tegen de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Zij heeft in haar eerste grief gesteld dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een saldo van de schuld aan de ABN AMRO bank van
€ 57.137,28. Op de peildatum, te weten 13 januari 2006, bedroeg de schuld € 40.338,58, aldus de vrouw. De man heeft de stelling van de vrouw niet betwist. De eerste grief van de vrouw slaagt.
8. In haar tweede grief heeft de vrouw gesteld dat de rechtbank ten onrechte de helft van de schuld aan de ABN AMRO bank voor haar rekening heeft laten komen. Ter terechtzitting van het hof heeft de man verklaard de vrouw niet te zullen aanspreken op betaling of verrekening van de schuld en de bank te zullen vragen de vrouw uit de aansprakelijkheid te ontslaan. Partijen zijn er vervolgens mee akkoord gegaan dat in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap de schuld geheel zal worden gedragen door de man en dat in het kader van de partneralimentatie bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening zal worden gehouden met de volledige aflossing. De tweede grief van de vrouw slaagt derhalve eveneens.
9. Het incidenteel appel van de man is gericht tegen de bepaling van de partneralimentatie. Hij heeft enerzijds gesteld dat de vrouw voor een groter deel in eigen levensonderhoud kan voorzien en anderzijds dat hij niet genoeg draagkracht heeft om de in de bestreden beschikking bepaalde alimentatie te voldoen. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist en gesteld dat als gevolg van onvolledige gegevens de rechtbank de partneralimentatie ten onrechte heeft bepaald op € 565,- per maand.
10. Het hof is met de rechtbank van oordeel, dat van de vrouw in redelijkheid niet gevergd kan worden, gelet op haar gezondheidstoestand zoals daarvan uit de stukken is gebleken en gelet op de thans vereiste zorg voor haar drie kinderen, om haar huidige werkzaamheden uit te breiden.
Gezien de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk, de door de vrouw in haar behoefteberekening gestelde en door de man niet betwiste minimumbehoefte en haar huidige inkomsten uit arbeid heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht overwogen, dat een alimentatie van € 1.500,- bruto per maand alleszins redelijk is.
11. Partijen strijden over de volgende posten in de door de man overgelegde draagkrachtberekening: het inkomen van de partner van de man, de kindertoelage, de omgangskosten, de kinderopvangkosten en de kosten van het kind van de partner van de man.
12. Over het inkomen van de partner van de man overweegt het hof het volgende. Het inkomen van de partner van de man bedraagt volgens de man (brief 9 oktober 2006) € 954,23 netto per maand en volgens de vrouw € 976,40 per maand. Het hof volgt de man in zijn berekening. Het hof gaat daarbij uit van de salarisspecificatie van de partner van mei 2006. Bij het netto salaris worden bijgeteld: de lunchkosten en het nettobedrag overeenkomend met de inhouding in verband met het ouderschapsverlof. Afgetrokken worden de reiskostenvergoeding en de bijdrage kinderopvang, nu gesteld noch gebleken is dat hier geen reële kosten tegenover staan.
13. Over de kindertoelage die de man ontvangt overweegt het hof het volgende. De kindertoelage zal volgens de man € 483,21 gaan bedragen en volgens de vrouw € 605,50. Partijen zijn het erover eens dat de toelage die de man thans nog ten behoeve van de kinderen ontvangt € 906,55 bedraagt en de drie kinderen van de vrouw en het kind van de man in Duitsland betreft. De toelage zal worden verminderd zodra partijen zijn gescheiden en de man zijn jongste kind heeft erkend. De man heeft onweersproken gesteld dat de kindertoelage dan het jongste kind en het kind van de man in Duitsland zal betreffen en dat de werkgever op de vergoeding voor het jongste kind de kinderbijslag in mindering zal brengen. Aan de hand van deze gegevens en gelet op de kinderbijslag per 1 januari 2006 bedraagt de kindertoelage alsdan naar het oordeel van het hof ten hoogste € 483,21.
14. Over de omgangskosten overweegt het hof het volgende. De man heeft een begroting overgelegd van de kosten van de omgangsregeling en gesteld dat rekening gehouden moet worden met € 250,- per maand. De vrouw heeft gesteld dat de omgangskosten dienen te worden bepaald aan de hand van de richtlijnen, opgesteld door de Werkgroep Alimentatienormen en dat deze dan € 67,50 per maand bedragen. Nu vaststaat dat de man een groot aantal kilometers moet rijden om zijn twee kinderen in Duitsland te zien, acht het hof het redelijk rekening te houden met de door de man in zijn begroting gestelde reiskosten en kosten van overnachting. Het hof houdt voorts rekening met het forfaitaire bedrag van € 5,- per dag per kind. In totaal houdt het hof derhalve rekening met € 80,- per maand voor beide kinderen tezamen. Voor zover de man hogere omgangskosten heeft, acht het hof het niet redelijk deze ten laste van zijn draagkrachtruimte te brengen en dient de man deze kosten uit zijn vrije ruimte te voldoen.
15. Over de kinderopvangkosten overweegt het hof het volgende. De kinderopvangkosten bedragen volgens de man € 595,83 netto (dat wil zeggen na aftrek van de bijdrage kinderopvang die de partner van de man ontvangt) per maand. Volgens de vrouw worden de kinderopvangkosten volledig gedekt door de kindertoelage die de man ontvangt. Subsidiair stelt zij dat ingevolge het Tremarapport de kosten van kinderopvang buiten beschouwing dienen te blijven, dan wel tot een maximum van 4% van het netto besteedbaar inkomen bij de draagkrachtberekening kunnen worden meegenomen. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de totale kosten van kinderopvang € 715,- per maand bedragen.
Niet gebleken is dat de werkgever van de man deze kosten (deels) voor zijn rekening neemt, onweersproken is gesteld dat de man geen fiscale tegemoetkoming krijgt en onjuist is de stelling van de vrouw dat met de kosten van kinderopvang geen, dan wel tot hoogstens een bedrag van 4% van het netto inkomen rekening wordt gehouden. Het hof zal daarom rekening houden met de door de man gestelde kinderopvangkosten van € 595,83 per maand.
16. Over de kosten van het kind van de partner van de man overweegt het hof het volgende. Volgens de vrouw dient rekening gehouden te worden met de kinderalimentatie, die de partner van de man voor haar dochter ontvangt van haar ex-partner. De man betwist dat. Met de man is het hof van oordeel dat met de voor de dochter van de partner ontvangen kinderalimentatie geen rekening moet worden gehouden bij de bepaling van de draagkracht van de man.
17. Voorts rekening houdend met de niet door de vrouw betwiste posten uit de draagkrachtberekening van de man bepaalt het hof de draagkracht van de man, bij een bijstandsnorm voor een gezin en een draagkrachtpercentage van 50, op € 509,- per maand. Gelet op de hiervoor bepaalde behoefte van de vrouw stelt het hof de partneralimentatie vast op
€ 509,- per maand.
18. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, op € 509,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast:
aan de man worden toebedeeld:
- uit de inboedel van de echtelijke woning: het dressoir, zijn gereedschapkist, de Bose speakerset, zijn persoonlijke administratie, de helft van de foto’s en een houten opklapkist met persoonlijke bezittingen;
aan de vrouw worden toebedeeld:
- de overige inboedel van de echtelijke woning;
- een auto, merk Hyundai, onder de bepaling dat zij de man wegens overbedeling € 750,- zal betalen;
- de belastingaanslagen en –restituties met betrekking tot 2002 en 2003, onder de bepaling dat de man de vrouw wegens onderbedeling € 1.074,50 zal betalen.
voor rekening van de man komen:
- de gehele schuld bij de ABN-AMRO Bank, rekeningnummer 45.29.49.270;
- de helft van de lening bij de Spardabank in Duitsland (welke inmiddels is afgelost);
voor rekening van de vrouw komt:
- de helft van de lening bij de Spardabank in Duitsland (welke inmiddels is afgelost);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-aad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Stille en Plaggemars, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2006.