Uitspraak: 10 november 2006
Rolnummer: 05/968
Rolnummer rechtbank: 04-2854
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
PETIT RESTAURANT,
te Scharendijke,
appellant,
hierna te noemen: Petit restaurant,
procureur: mr. H.J.A. Knijff,
NATUUR- EN RECREATIESCHAP DE GREVELINGEN,
gevestigd te Schouwen-Duiveland,
geïntimeerde,
hierna te noemen: De Grevelingen,
procureur: mr. J.N. de Blécourt.
Bij exploot van 16 juni 2005 is Petit restaurant in hoger beroep gekomen van het vonnis van 21 maart 2005, door de rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Middelburg, gewezen tussen partijen met De Grevelingen als eiseres in conventie en verweerster in reconventie en Petit restaurant als gedaagde in conventie en eiser in reconventie. Bij memorie van grieven (met producties) heeft Petit restaurant twaalf grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door De Grevelingen bij memorie van antwoord zijn bestreden.
Ter zitting van dit hof van 27 oktober 2006 hebben partijen hun standpunten doen bepleiten, Petit restaurant door mr. M.B. Bruinsma, advocaat te Soest en De Grevelingen door mr. U.T. Hoekstra, advocaat te Middelburg, beiden aan de hand van overgelegde pleitnota’s.
Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1. De Staat is eigenaar van de haven “West Repart” te Scharendijke.
1.2. De rechtsvoorganger van Petit restaurant heeft in die haven in het begin van de jaren zeventig een ligplaats ingenomen met drie pontons waarop een coffeeshop/petit restaurant was gebouwd. Dit werd gedoogd.
1.3. De Staat heeft, vertegenwoordigd door de Dienst der Domeinen, aan de rechtsvoorganger van Petit restaurant privaatrechtelijke vergunning verleend
“ tot het gebruik van de aan de Staat toebehorende haven “West-Repart” te Scharendijke, uitsluitend voor het innemen van een ligplaats met een coffeeshop/petit-restaurant” voor de periode van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1993 tegen betaling van een jaarlijkse vergoeding van f 2.000,=. De rechtsverhouding tussen de Staat en de rechtsvoorganger van Petit restaurant is een huurovereenkomst.
1.4. Op 22 mei 1989 heeft De Grevelingen de haven in erfpacht gekregen van de Staat en de huurovereenkomst met de rechtsvoorganger van Petit restaurant voortgezet.
1.5. Volgens notariële akte van overdracht roerende goederen van 25 november 1991 heeft de rechtsvoorganger van Petit restaurant aan hem verkocht en in eigendom overgedragen de pontons met daarop het restaurant voor een koopsom van f 60.000,=. De Grevelingen en Petit restaurant hebben de huurovereenkomst voortgezet.
1.6. Ten behoeve van het restaurant en op kosten van Petit restaurant is omstreeks 1992/1993 met vergunning van de Staat een rioolwaterpersleiding aangelegd. Het restaurant is aangesloten op de nutsvoorzieningen.
1.7. Bij brief van 23 juni 2003 heeft De Grevelingen aan Petit restaurant bericht dat na 2005 geen vergunning meer zou worden verleend voor het drijvend restaurant en hem aangezegd dat het restaurant eind 2005 dient te worden verwijderd en dat de situatie weer in de oorspronkelijke staat moet worden teruggebracht.
1.8. Voordien hadden partijen onderhandeld over nieuwbouw van een restaurant op wal doch daar is geen overeenstemming over bereikt.
1.9. De Grevelingen vordert heeft in conventie veroordeling van Petit restaurant tot ontruiming van de ligplaats in de haven gevorderd. Deze vordering is gebaseerd op het standpunt van De Grevelingen dat sprake is van de huur van een ligplaats en dat de huurovereenkomst met inachtneming van een redelijke termijn is opgezegd.
1.10. Petit restaurant heeft in reconventie veroordeling van De Grevelingen gevorderd tot het voortzetten van de onderhandelingen met Petit restaurant terzake de voortzetting van het restaurant op de vaste wal en het aldus in erfpacht geven van het noordelijk havenhoofd aan Petit restaurant.
1.11. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis zowel de vordering in conventie als die in reconventie toegewezen met veroordeling van Petit restaurant in de proceskosten van de conventie en met compensatie van de proceskosten in reconventie.
2.1. De grieven richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een huurovereenkomst terzake van een gebouwde onroerende zaak, bedrijfsruimte, in de zin van artikel 7:290 BW en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.2. Petit restaurant heeft aangevoerd dat het gebouwde, de pontons en het restaurant, duurzaam met de grond is verenigd en een onroerende zaak is. Daarbij heeft Petit restaurant (onder meer) gewezen op de aansluitingen met de wal van de nutsvoorzieningen en de rioolpersleiding, de verbinding van een loopbrug met de wal, de verankering met de bodem van de haven en met de kade. Het restaurant bevindt zich al meer dan dertig jaar ter plaatse en kan niet uit de haven worden verwijderd, zonder ernstige beschadigingen aan te brengen. De Staat heeft met zijn rechtsvoorganger een nieuwe huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het inmiddels tot bedrijfsruimte bestemde gebouwde in de haven.
3.1. Het hof overweegt als volgt.
Blijkens de hiervoor sub 1.3 aangehaalde tekst van de tot huurovereenkomst bestempelde private vergunning, betreft het gehuurde uitsluitend een ligplaats in de haven. Daar kan niet uit worden afgeleid dat de reeds toen aanwezige pontons met het daarop gebouwde als zodanig ook onderdeel uitmaken van de huurovereenkomst. Dat het de huurder is toegestaan die ligplaats te gebruiken voor de exploitatie van een coffeeshop/petit-restaurant maakt dat niet anders.
Ook zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan -met toepassing van het Haviltex-criterium- die overeenkomst anders zou moeten worden uitgelegd.
Ook wanneer moet worden aangenomen dat de pontons met het daarop gebouwde door de verbindingen daarvan met de wal en de bodem van de haven door bestemming onroerend zijn (geworden), is dat geen omstandigheid die ertoe leidt dat de pontons met het daarop gebouwde deel zijn gaan uitmaken van hetgeen door Petit restaurant van De Grevelingen wordt gehuurd. Het hof is dan ook van oordeel dat de huurovereenkomst tussen partijen betrekking heeft op een onbebouwde zaak, zodat geen sprake kan zijn huur van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. Het hof zal dan ook het bewijsaanbod van Petit restaurant, als niet terzake dienende, passeren. Artikel 7:296 BW mist toepassing.
3.2. Het hof is voorts van oordeel dat De Grevelingen de huurovereenkomst met inachtneming van een redelijke termijn heeft opgezegd. Voor zover Petit restaurant met zijn grief VIII, waarbij hij een beroep doet op de belangenafweging, en met zijn subsidiaire vordering in hoger beroep tot bepaling van de datum van ontruiming niet eerder dan wanneer de bouw van een restaurant op het havenhoofd zal zijn gerealiseerd en tot vaststelling van een door De Grevelingen te betalen schadevergoeding, tevens heeft willen betogen dat het, gezien zijn grote belang bij voortzetting van de overeenkomst, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de huurovereenkomst (thans) wordt beëindigd, overweegt het hof het volgende.
3.3. Gegeven het feit dat geen sprake is van huur in de zin van artikel 7:290 BW gaat de eis van Petit restaurant, dat hij op grond van de redelijkheid en billijkheid in staat moet worden gesteld zijn restaurant ter plaatse in de haven voort te zetten, althans tot het moment dat hij op het havenhoofd een nieuw te bouwen restaurant in gebruik kan nemen, naar het oordeel van het hof te ver. In de eerste plaats is ter zitting voldoende duidelijk geworden dat het havenhoofd geen reële plaats is voor een restaurant, gezien de zeer beperkte oppervlakte die daar bebouwd mag worden, zodat toewijzing van de subsidiaire eis in hoger beroep neer zou komen op voortzetting van de overeenkomst voor onbepaalde tijd.
3.4. Wel mocht van De Grevelingen verwacht worden dat zij, gezien de zeer grote belangen van Petit restaurant die op het spel staan -hij heeft veel in zijn bedrijf geïnvesteerd en zal bij beëindiging van de huur zowel zijn woning als zijn broodwinning kwijtraken- bij de beëindiging van de huurovereenkomst met die belangen rekening zou houden. De Grevelingen heeft dat naar het oordeel van het hof ook gedaan, door een ruime opzegtermijn in acht te nemen en door voorafgaand aan die opzegging aan te bieden om het havenhoofd aan Petit restaurant in erfpacht te geven om daar een restaurant op te bouwen. Door Petit restaurant is niet concreet gesteld noch is gebleken dat, nadat het partijen duidelijk was geworden dat dit geen reële plaats was voor het restaurant, er -uitgaande van de door De Grevelingen gewenste ligplaatsen voor plezierboten op de huidige plaats van ’t Dolfijntje- andere wel geschikte locaties voor zijn bedrijf aan de wal dan wel op het water mogelijk zijn en wat in verband daarmee van De Grevelingen mocht worden verwacht. Daarom faalt het hiervoor sub 3.2 veronderstelde verweer van Petit restaurant en dienen zijn subsidiaire vorderingen te worden afgewezen. De conclusie is dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis, voor zover gewezen in conventie zal worden bekrachtigd.
4. In zijn petitum in hoger beroep heeft Petit restaurant (onder meer) gevorderd De Grevelingen te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties zowel in conventie als in reconventie. Voor zover Petit restaurant daarmee heeft willen klagen over de compensatie van de kosten van de reconventie door de rechtbank faalt deze klacht. Gelet op het feit dat Petit restaurant heeft nagelaten concreet aan te geven wat hij zelf van De Grevelingen verwachtte bij de voortzetting van de onderhandelingen, acht het hof de beslissing van de rechtbank over de proceskosten juist.
5. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en Petit restaurant zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Middelburg van 21 maart 2005 gewezen tussen partijen;
wijst af het in hoger beroep door Petit restaurant gevorderde;
veroordeelt Petit restaurant in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Grevelingen bepaald op € 244,= aan verschotten en op € 4.682,= aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.E. In ’t Velt-Meijer, Th.W.H.E. Schmitz en M.H. van Coeverden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2006 in aanwezigheid van de griffier.