ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4233

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C04/1379
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Beyer-Lazonder
  • M.H. van Coeverden
  • T.L. Tan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiebeschrijving en indeling bij Stichting Zuidwester

In deze zaak hebben appellanten, werkzaam bij Stichting Zuidwester, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, dat hen niet-ontvankelijk verklaarde in hun vorderingen met betrekking tot de functiebeschrijving en indeling. De appellanten, die werkzaam zijn als Medewerker Wonen, hebben bezwaar aangetekend tegen de vastgestelde functiebeschrijving en de indeling in het functiewaarderingssysteem FWG 3.0. De rechtbank oordeelde dat de appellanten de termijn van zes maanden voor het indienen van hun vordering hadden laten verstrijken, wat leidde tot hun niet-ontvankelijkheid.

In hoger beroep hebben de appellanten betoogd dat de rechtbank het geschil onjuist heeft opgevat door te stellen dat het enkel om de inschaling ging, terwijl zij zich richtten op de functiebeschrijving. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten bezwaar hebben aangetekend tegen de functiebeschrijving, omdat deze niet overeenkomt met de werkzaamheden die zij daadwerkelijk verrichten. Het hof oordeelt dat de stichting onvoldoende argumenten heeft aangedragen om de functiebeschrijving ongewijzigd te laten, en dat er aanpassing nodig is op basis van het advies van de Interne Bezwaren Commissie (IBC).

Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering voor de periode tot 9 oktober 2003, maar hen wel ontvankelijk verklaard voor de periode daarna. Het hof heeft de stichting opgedragen de functiebeschrijving van de appellanten aan te passen met effect vanaf 9 oktober 2003, overeenkomstig het advies van de IBC. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Uitspraak: 17 november 2006
Rolnummer: 04/1379
Zaaknummer rechtbank: 502056 CV EXPL 03-610
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
1. Johanna Antonia Maria LAUWERIJSSEN,
wonende te Dirksland,
2. Arjan KAIM,
wonende te Sommelsdijk, gemeente Middelharnis,
3. Elisabeth Anne-Maria ROOVERS,
wonende te Sommelsdijk, gemeente Middelharnis,
4. Marina VAN ANTWERPEN-DE KLERK,
wonende te Middelharnis,
5. Nan OOMES-GLOVER,
wonende te Middelharnis,
appellanten,
hierna te noemen: appellanten,
procureur: mr. P. de Casparis,
tegen
STICHTING ZUIDWESTER,
gevestigd te Middelharnis,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Het geding
Bij exploot van 12 augustus 2004 zijn appellanten in hoger beroep gekomen van het vonnis van 14 mei 2004 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Middelharnis, gewezen tussen partijen. Appellanten hebben bij memorie van grieven (met producties) één grief opgeworpen, die door de stichting bij memorie van antwoord is bestreden. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank op bladzijde 1 onder het kopje "De beoordeling van het geschil" in de eerste alinea een tweetal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
- Appellanten zijn werkzaam bij de stichting in de functie van Medewerker Wonen binnen de begeleidingsvorm Begeleid Kamer Bewoning. De cao Gehandicapten-zorg is op de arbeidsovereenkomsten van toepassing.
- Bij brief van 9 januari 2001 zijn appellanten door de stichting geïnformeerd over de invoering van een nieuw functiewaarderingssysteem (FWG 3.0). Bij deze brief is gevoegd een op hun functie van toepassing zijnde vastgestelde functiebeschrijving gebaseerd op de situatie per 1 januari 2000.
- Appellanten konden zich niet met de functiebeschrijving verenigen en maak-ten hiertegen conform artikel 4:15 lid 2 van de cao bezwaar. Na overleg bleef de stichting van mening dat de functiebeschrijving niet diende te worden aan-g--e-past en werd het bezwaarschrift doorgezonden naar de Interne Bezwaren Commissie (IBC). De IBC is vervolgens van mening dat het punt van het werken binnen verschillende locaties buiten de instelling onvoldoende is beschreven in de functiebeschrijving en adviseert de stichting op dit punt tot aanpassing over te gaan. Daarnaast erkent de IBC dat er binnen de Begeleid Kamer Bewoning sprake is van een complexe woonsituatie en adviseert de stichting ook dit aspect in de functiebeschrijving terug te laten komen.
- Bij brief van 14 november 2001 deelt de stichting appellanten mede dat het advies van de IBC niet zal worden opgevolgd.
- Bij brief van 20 november 2001 deelt de stichting appellanten het indelings-voorstel met betrekking tot de functie van Medewerker Wonen mee. Het voorstel is de functie in te delen in FWG niveau 40.
- Bij brief van 18 december 2001 hebben appellanten afzonderlijk bezwaar gemaakt tegen het indelingsvoorstel in de brief van 20 november 2001. Tussen partijen is afgesproken dat eerst de procedure met betrekking tot de vaststelling van de functiebeschrijving zou worden afgewacht. Na het vonnis van de rechtbank heeft de stichting op 3 juni 2004 een indelingsvoorstel kenbaar gemaakt. Appellanten hebben tegen dat voorstel op 16 juni 2004 bezwaar aangetekend. Vervolgens zijn partijen overeengekomen om die bezwaarprocedure aan te houden totdat het hof uitspraak heeft gedaan in onderhavige zaak.
- Bij brief van 6 maart 2002 ontvangen appellanten een door de stichting toegezegde heroverweging aangaande het advies van de IBC betreffende de voorgestelde wijzigingen in de functiebeschrijving. De stichting neemt het advies van de IBC niet over en stelt de functiebeschrijving (definitief) vast.
- Appellanten hebben bij dagvaarding van 9 oktober 2003 een verklaring voor recht gevorderd tot aanpassing van de functiebeschrijving conform het advies van de IBC en een veroordeling van de stichting in de (buiten)gerechtelijke kosten.
- De rechtbank heeft appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderin-gen, omdat zij de algemeen geaccepteerde termijn van zes maanden onge-bruikt hebben laten verstrijken en eerst na anderhalf jaar de procedure heb-ben opgestart.
3.1 De (enige) grief luidt: "De kantonrechter heeft het geschil zoals dat in eerste aanleg werd voorgelegd, ten onrechte opgevat en aangemerkt als een geschil omtrent de inschaling door gedaagde van eisers in het functiewaar-derings--systeem FWG 3.0."
3.2 In de toelichting voeren zij het volgende aan.
De kantonrechter heeft overwogen dat de indeling in een hogere functie zou betekenen dat de stichting achteraf nog geconfronteerd zou worden met het uitkeren van salarisverhogingen waarvoor zij geen voorziening heeft getroffen en waarvoor zij naar het oordeel van de kantonrechter ook geen voorziening behoefde te treffen. Dit financiële argument is echter in onderhavige kwestie in het geheel niet aan de orde. De enkele vaststelling van de functiebeschrijving of wijziging daarvan brengt immers niet automatisch een wijziging in de functie-indeling met zich mee. Het aantekenen van bezwaar tegen de functiebeschrijving heeft evenmin dit gevolg. Of de bezwaren tegen de functiebeschrijving ook moeten leiden tot een ander indelingsvoorstel zal eerst blijken nadat een afzonderlijke waarderingsprocedure heeft plaatsgevonden. Aldus heeft een procedure gericht tegen alleen de functiebeschrijving geen rechtstreekse gevolgen voor het budgetteringssysteem. Hierin is het verschil gelegen met de door de stichting opgeworpen uitspraak van de Hoge Raad van 25 februari 1994, JAR 1994/61, die ging over een procedure gericht tegen een indelings- of waarderingsvoorstel. Bovendien miskent de rechtbank, dat ook in geval de stichting door onderhavige procedure wel geconfronteerd kan worden met uitkering van een salarisverho-ging, waarvoor zij geen voorziening heeft getroffen op grond van de uitspraak van de Hoge Raad ten aanzien van de periode, gerekend vanaf het aanhangig maken van het geding, geen sprake kan zijn van rechtsverwerking, aldus appellanten.
3.3 De stichting heeft bij memorie van antwoord onder meer betoogd dat appellanten zich er slechts over beklaagd hebben dat de rechtbank het geschil tussen partijen heeft aangemerkt als een geschil over de inschaling in plaats van omtrent de vaststelling van de functiebeschrijving. Aangezien geen grieven zijn aangevoerd tegen de andere overwegingen en de beslissing van de rechtbank staan deze dus vast en hebben gezag van gewijsde gekregen. Appellanten zijn om die reden niet ontvankelijk in hun hoger beroep, aldus de stichting.
3.4 Het hof overweegt als volgt.
Appellanten hebben in hun toelichting op de grief aangegeven dat zij van mening zijn, dat de rechtbank uitgegaan is van een onjuiste geschilopvatting. In het petitum verzoeken zij het vonnis te vernietigen en hun vorderingen alsnog toe te wijzen. Daarmee hebben zij duidelijk gemaakt dat zij het niet eens zijn met de overwegingen en de beslissing van de rechtbank, te weten de uitgesproken niet- ontvankelijkheid. Voorts lichten zij in hun memorie van grieven hun vordering nogmaals toe. De stichting vat het hoger beroep van appellanten dan ook te beperkt op. Van een in kracht van gewijsde gegaan zijn van het bestreden vonnis is, zo lang het hof niet op het hoger beroep heeft beslist, geen sprake. Het hof zal overgaan tot het bespreken van de grief.
3.5 De stichting voert tegen de grief aan, dat zij betwist dat het geschil slechts de functiebeschrijving betreft. De vaststelling van de functiebeschrijving, de functiewaardering en de functie-indeling hangen immers nauw met elkaar samen. De waardering en indeling vinden plaats na vaststelling van de functie volgens de functiebeschrijving, zodat een geschil over de beschrijving tevens een geschil over de waardering en indeling inhoudt. De bezwaren van appellanten tegen de functiebeschrijving hebben ook uitsluitend tot doel om te bewerkstelligen dat hun functie hoger wordt gewaardeerd en zodoende hoger wordt ingeschaald. Een wijziging in de functiewaardering kan leiden tot een aanpassing in de functie-indeling op grond waarvan de werkgever maatregelen dient te kunnen treffen om de financiële consequenties daarvan te kunnen ondervangen. Of de gevolgen voor het budgetteringssysteem al dan niet rechtstreeks zijn doet niet ter zake. In beide gevallen geldt, dat aan de werkgever de mogelijkheid om voorzieningen te treffen wordt onthouden, wanneer werknemers hun bezwaren niet tijdig kenbaar maken, aldus de stichting.
3.6 Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat appellanten tegen de functiebeschrijving bezwaar hebben aangetekend en vervolgens afzonderlijk bezwaar hebben aangetekend tegen de op basis van die functiebeschrijving vastgestelde functie-waardering en -indeling. Gelet op het petitum gaat het appellanten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in deze procedure alleen om die functie-beschrijving. De rechtbank heeft echter overwo-gen dat het geschil de inschaling in het functiewaarde-rings-systeem FWG 3.0 en de indeling van de functie betreft en heeft op die basis appellanten in hun vordering niet ontvankelijk verklaard. Dit is niet juist. De grief slaagt in zoverre.
3.7 Daarmee komt de vraag aan de orde of appellanten in hun vordering, die be-trek-king heeft op de functiebeschrijving, ontvankelijk zijn. De stichting heeft bij conclusie van antwoord naar voren gebracht, dat eisers (thans appellanten) kennelijk de intentie hebben om met de procedure te bewerkstelligen dat zij in een hogere FWG-schaal komen. Bij conclusie van repliek hebben eisers dit betwist. Zij stellen in die conclusie in de onderhavige zaak een eventuele hogere inschaling niet aan de orde te hebben gesteld. Zij hebben bezwaar tegen de functiebe-schrijving aangetekend, omdat zij van mening zijn dat deze beschrij-ving niet de daadwerkelijk door hen uitgevoerde werkzaamheden beschrijft. Bij conclusie van dupliek heeft de stichting aangevoerd, dat net als bij de door haar aange-haalde uitspraak van de Hoge Raad ook hier de financiële consequenties een rol spelen. Wanneer (toen) eisers als gevolg van een andere functieom-schrijving worden ingedeeld in een hogere functieschaal, hetgeen ook de achter-grond vormt van hun vordering, dienen de hogere salarissen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000 te worden toegekend. Het spreekt voor zich dat dit consequen-ties heeft voor de financiën van de stichting. Aldus de stichting.
3.8 In hoger beroep hebben appellanten betoogd, dat het financiële argument in de onderhavige kwestie niet aan de orde is. De enkele vaststelling van de func-tiebeschrijving of wijziging daarvan brengt niet automatisch een wijziging in de functie-indeling met zich mee. Het aantekenen van bezwaar tegen de functie-beschrijving heeft evenmin dat gevolg. Of de bezwaren tegen een functiebe-schrij-ving ook moeten leiden tot een ander indelingsvoorstel zal eerst blijken nadat een afzonderlijke waarderingsprocedure heeft plaatsgevonden. Aldus heeft een procedure gericht tegen de functiebeschrijving naar de mening van appel-lanten geen rechtstreekse gevolgen voor het budgetteringssysteem. De stichting heeft bij memorie van antwoord het voorgaande betwist. Zij handhaaft haar eerder ingenomen standpunt.
3.9 Het hof overweegt als volgt. Appellanten stellen bezwaar tegen de functiebeschrijving te hebben aangetekend, omdat deze naar hun mening hun werkzaamheden niet juist weergeeft. Zij geven echter niet aan welk ander belang dan enkel het financiële belang zij bij dit bezwaar en bij onderhavige zaak hebben. Zij volstaan slechts met het enkel betwisten dat het om (uiteindelijk) een financieel belang gaat. Het ligt echter zeer voor de hand dat een zwaardere functiebeschrijving waarvoor appellanten in deze procedure pleiten - het gaat volgens hen immers om een zwaardere en complexere werksituatie dan is beschreven - zal kunnen leiden tot een hogere functiewaarde-ring en vervolgens tot een hogere functie-indeling. Zij hebben niet gesteld, dat die hogere functie-indeling in het geheel hun bedoeling niet is. Voorts hebben ze niet betwist dat een en ander tot hogere financiële lasten voor de stichting zal kunnen leiden en wel met terugwer-kende kracht tot 1 januari 2000. Naar het oordeel van het hof hangt de verlangde en zwaar-dere functie-beschrijving zo nauw samen met de niet denkbeeldige hogere functiewaardering en -indeling met navenant hoger salaris, dat sprake is van een vergelijkbare situatie, met gevolgen voor het budget-teringssysteem zoals in aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad.
4. Dat betekent dat de stichting belang heeft bij duidelijkheid op dit punt in een zodanig stadium dat zij in staat is maatregelen te treffen teneinde de finan-ciële consequenties van een en ander te kunnen ondervangen. Bij brief van
2 april 2002 is namens appellanten door de regiobestuurder van de AbvaKabo FNV Zuid-Holland Zuid gereageerd op de brief van 6 maart 2002 van de stichting bevattende (onder meer) het definitieve besluit met betrekking tot de functie-beschrijving voor de functie Medewerker Wonen. In die brief van 2 april 2002 wordt medegedeeld dat ” thans" de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de kantonrechter wordt onderzocht. Eerst bij dagvaarding van 9 oktober 2003 geven appellanten daaraan een vervolg en stellen appellanten hun vordering bij de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Middelharnis, in. Dat is anderhalf jaar later. Gezien het algemeen aanvaarde bijzondere karakter van de procedure om langs de weg van functiebeschrijving en functiewaardering tot een functie-indeling te komen en de korte termijnen in de interne procedure en het feit, dat appellanten nauw bij die interne procedure zijn betrokken, acht het hof het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaan-vaardbaar dat zij hun bezwaren tegen de functiebeschrijving met effect op de daaraan voorafgegane periode alsnog in rechte geldend kunnen maken. Vanaf de datum van de inleidende dagvaarding ligt dit anders, immers, toen heeft de stichting rekening kunnen houden met de mogelijkheid van - kort gezegd - hogere lonen voor appellanten te rekenen vanaf die datum en heeft daarvoor maatregelen kunnen treffen.
5.1 Aldus komen nu de bezwaren tegen de vastgestelde functiebeschrijving aan de orde, waarbij het gaat om de vraag of daarbij is uitgegaan van de werkzaamheden zoals die daadwerkelijk op 1 januari 2000 door appel-lan-ten werden uitgeoefend. Naar de mening van appellanten gaat de functiebe-schrijving voorbij aan een aantal substantiële elementen en bestanddelen die deel uitmaken van de dagelijkse werkzaam-heden. Die elementen / bestanddelen zijn volgens appellanten de volgende.
5.2 In de functie Medewerker Wonen wordt gewerkt op verschillende locaties, omdat de bewoners aan wie de medewerker zorg en begeleiding biedt op ver-schil-lende locaties wonen. Dit aspect maakt een constant en onlosmakelijk deel uit van de functie. In de functiebeschrijving wordt onder "inconveniënten" melding gemaakt van het uitvoeren van het uitvoeren op verschillende locaties, maar gezien de formulering wordt er van uitgegaan dat dit zich slechts in voorkomende gevallen voordoet en daarmee van een onregelmatigheid zonder constant karakter. Op dit punt dient de functiebeschrijving te worden herzien, aldus appellanten.
5.3. De stichting heeft ten verwere aangevoerd, dat het werken binnen verschillende locaties buiten de instelling niet tot een bijzonderheid behoort. In de arbeidsovereenkomst staat omschreven dat appellanten Middelharnis als standplaats hebben en binnen de woonvoorziening gehouden zijn werkzaam te zijn alwaar dit door de directie dienstig wordt geacht. Zij werken op verschillende locaties zowel binnen als buiten de instelling. Het spreekt voor zich dat met het begrip woonvoorziening niet uitsluitend Hernesseroord is bedoeld, maar alle woonvoorzieningen in de standplaats Middelharnis. Van appellanten mag conform de functiebeschrijving worden verwacht dat zij op verschillende locaties (kunnen) werken. Dit komt in de functiebeschrijving voldoende tot uitdrukking in de omschrijving onder "inconveniënten".
5.4 Blijkens het advies van de IBC is de IBC van mening dat het onderdeel "Het werken binnen verschillende locaties buiten de instelling" onvoldoende is beschreven in de functiebeschrijving. Onder "inconveniënten" staat "in voorko-men-de gevallen" terwijl er binnen de Begeleid Kamer Bewoning altijd wordt gewerkt binnen verschillende locaties. De IBC adviseert de functiebeschrijving op dit punt aan te passen. De leidinggevende van appellanten heeft zich vervolgens achter dit advies geschaard. Het hof is van oordeel, dat hetgeen de stichting naar voren heeft gebracht - ook bij marginale toetsing - onvoldoende is om geen gevolg te geven aan het advies van de IBC. De om-schrij-ving dient op dit punt te worden aangepast.
5.5 Voorts stellen appellanten dat de functiebeschrijving niet inzichtelijk maakt, dat sprake is van een complexe werksituatie, die met name wordt veroorzaakt, doordat ondersteuning wordt geboden aan een grote groep bewoners die woonachtig zijn op verschillende locaties. Daardoor komen de zelfstandigheid, creativiteit, flexibiliteit en het persoonlijk begeleiderschap, eigenschappen waarover de medewerker moet beschikken, onvoldoende uit de verf. In dit verband moet worden opgemerkt dat door het zorgteam zorg en begeleiding wordt geboden aan 21 of 22 bewoners met een zeer divers gebrek. Er worden hoge eisen gesteld aan de zelfstandigheid, creativiteit en flexibiliteit vanwege het feit, dat de bewoners verspreid wonen over verschillende locaties. Hierdoor worden appellanten gedwongen om zelfstandig en direct beslissingen te nemen. Dit klemt te meer nu overleg op zo'n moment met een leidinggevende niet of niet altijd mogelijk is.
5.6 De stichting meent dat de functiebeschrijving voldoende inhoud geeft aan de begrippen zelfstandigheid, flexibiliteit en creativiteit en het persoonlijk begeleiderschap. Bij zelfstandigheid wordt omschreven dat de werkzaamheden zelfstandig worden verricht binnen vastgestelde kaders. Voorts wordt omschreven dat flexibiliteit en improvisatievermogen van belang zijn bij het uitvoeren van de uiteenlopende werkzaamheden. Hoewel het begrip complexiteit niet als zodanig wordt benoemd in de functiebeschrijving meent de stichting, dat deze in zijn geheel bezien en er van uitgaande dat alle onderdelen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, er sprake is van een behoorlijk brede functie. Het daaraan gekoppelde persoonlijk begeleiderschap is volgens de stichting verwoord onder "risico's, verantwoordelijkheden en invloed". De stichting ontkent dat overleg met een leidinggevende niet of niet altijd mogelijk is. Voor de uren dat een leidinggevende niet werkt, is een bereikbaarheidsdienst, altijd een leidingge-vende, beschikbaar. Voorts is "persoonlijk begeleider" geen aparte functie, maar maakt deel uit van de vorm van begeleiden en wordt overal toegepast binnen de stichting. Hierbij gaat het om een taak en die behoeft niet te worden opgenomen in een functiebeschrijving.
5.7 De IBC erkent, dat er binnen de Begeleid Kamer Bewoning sprake is van een complexe werksituatie. Dit vertaalt zich met name in het ondersteunen van een relatief grote groep bewoners op verschillende locaties zowel binnen als buiten de instelling. De IBC adviseert om dit aspect in de functiebeschrijving terug te laten komen. De leidinggevende van appellanten heeft zich vervolgens achter dit advies geschaard. Ook hier acht het hof, marginaal toetsend, dat de stichting te weinig steekhoudende argumenten naar voren heeft gebracht om de functie-beschrijving op dit punt ondanks het advies van de IBC ongewijzigd te laten. Aanpassing is derhalve nodig.
5.8 De functiebeschrijving schiet ook op het punt van de omschrijving van het verlenen van zorg naar de mening appellanten tekort. De werkzaamheden omvatten meer dan het enkel bieden van zorg conform de uitgangspunten van een omlijnd zorgplan. De zorg wordt verleend op basis van het principe "persoonlijk begeleiderschap" hetgeen inhoudt dat elke zorgverlener persoonlijk begeleider is van twee à drie bewoners, waarbij het coördineren, organiseren en uitvoeren van de begeleiding en ondersteuning van die individuele bewoner centraal staat.
5.9 De stichting is van mening dat het uitvoeren van zorg aan gedragsmoei-lijke bewoners niet afwijkt van hetgeen in de functiebeschrijving staat omschre-ven. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de stichting zich aangeslo-ten bij het advies van de IBC ten aanzien van dit aspect. Dat advies luidt, dat de IBC niet duidelijk is gewor-den dat de mate van uitvoeren van zorg aan gedragsmoeilijke bewoners afwijkt van wat in de functiebeschrijving staat beschreven. Aanpassing op dit aspect vindt de IBC niet nodig.
5.10 Het hof ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd - gelet op het advies van de IBC en ondanks het feit dat de leidinggevende van appellanten zich achter het standpunt van appellanten heeft geschaard - evenmin dat de functiebeschrijving tekort schiet op het punt van de beschrijving van het verlenen zorg. Dat betekent dat ter zake aanpassing niet nodig is. Overigens is het merkwaardig dat appellanten dit punt nog naar voren hebben gebracht, daar de primaire (en ook de subsidiaire) vordering een verklaring voor recht tot aanpas-sing van de functiebeschrijving van appellanten ingevolge het advies van de IBC aan de stichting d.d. 21 oktober 2001 inhoudt. In de primaire vordering wordt een verklaring voor recht tot aanpassing conform genoemd advies van de IBC gevraagd, waarbij uitgeschreven wordt met inachtneming van welke aspecten de functiebeschrijving dient te worden aangepast. Dat nu gaat naar het oordeel van het hof te ver. Het advies is duidelijk op welke twee punten de beschrijving aan-pas-sing behoeft, maar de door appellanten gevorderde wijze van aanpassing is door de IBC niet aangegeven. De primaire vordering komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
6. De slotsom is, dat appellanten ten aanzien van de periode tot 9 oktober 2003 niet-ontvankelijk blijven in hun vordering. Vanaf genoemde datum zijn zij wel ontvankelijk. Het bestreden vonnis zal uit praktische overwegingen geheel worden vernietigd en opnieuw worden geformuleerd. Voor wat betreft de periode vanaf 9 oktober 2003 zal de primaire vordering worden afgewezen. De subsi-diaire vordering zal vanaf die datum worden toegewezen. Appellanten zijn op de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten na het verweer van de stichting bij conclusie van antwoord noch in eerste aanleg noch in hoger beroep op dit punt terug gekomen. Voorzover gehandhaafd zal deze vordering worden afgewezen. Nu beide partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld zullen de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep worden gecompenseerd.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis van 14 mei 2004 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Middelharnis, gewezen tussen partijen,
en opnieuw rechtdoende:
- verklaart appellanten niet-ontvankelijk in hun vordering betreffende de periode tot 9 oktober 2003;
voor wat betreft de periode vanaf 9 oktober 2003:
- wijst af het primair gevorderde;
- verklaart voor recht dat de stichting de functiebeschrijving van appellan-ten, met effect vanaf 9 oktober 2003, dient aan te passen overeenkomstig het advies van de IBC van 21 oktober 2001;
- compenseert de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Beyer-Lazonder, M.H. van Coeverden en T.L. Tan en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2006 in bijzijn van de griffier.