ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4235

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/772
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Beyer-Lazonder
  • M.H. van Coeverden
  • T.L. Tan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioentoezegging en wilsvertrouwensleer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Econosto's Pensioenfonds tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin werd geoordeeld dat de Stichting de pensioentoezegging aan werknemer Martinus niet mocht corrigeren. De werknemer, die in 1984 in dienst trad bij Econosto, had een pensioentoezegging ontvangen die gebaseerd was op een jaarsalaris inclusief vakantiegeld en eindejaarsgratificatie. De Stichting had in 2003 geconstateerd dat de pensioengrondslag te hoog was vastgesteld en wilde deze corrigeren. De werknemer stelde dat hij in goed vertrouwen had afgegaan op de mededelingen van de Stichting over zijn pensioenaanspraken en dat de correctie in strijd was met het gerechtvaardigd vertrouwen dat hij had opgebouwd. Het hof oordeelde dat de werknemer inderdaad mocht vertrouwen op de informatie die hij had ontvangen en dat de Stichting niet kon bewijzen dat de werknemer op de hoogte was van de onjuiste opgave van het pensioengevend salaris. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van de Stichting tot terugbetaling van de eerder uitgekeerde bedragen af. De Stichting werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

Uitspraak: 24 november 2006
Rolnummer: 05/772
Zaaknummer rechtbank: 503875
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
STICHTING ECONOSTO'S PENSIOENFONDS,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: de Stichting,
procureur: voorheen mr. O.J. Praamstra, thans mr. P.H. Bos,
tegen
Martinus [WERKNEMER],
wonende te Oud-Beijerland,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. J.J. Turenhout.
Het geding
Bij exploot van 25 mei 2005 is de Stichting in hoger beroep gekomen van het vonnis van 25 februari 2005 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen. De Stichting heeft bij memorie van grieven één grief opgeworpen, die door [werknemer] bij memorie van antwoord is bestre-den. Ter zitting van 13 oktober 2006 hebben partijen hun standpunten mondeling doen toelichten, de Stichting door mr. P.S. Bakker, advocaat te Zoeter-meer en [werknemer] door mr. M.W. Witte, advocaat te Amsterdam, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Namens de Stichting zijn voorts ter zitting verschenen mevrouw [C] en de heer [...].
Tot slot hebben partijen arrest op de pleitstukken gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank op bladzijde 2 en 3 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten voor zover betrekking hebbend op [werknemer] zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
- [werknemer] is in 1984 in dienst getreden van Petrecon B.V., welke vennoot-schap later is gefuseerd met Econosto Nederland B.V. (verder Econosto). Voor hem gold een bruto jaarsalaris inclusief vakantiegeld en eindejaars-gratificatie (een all-in salaris).
- Aan [werknemer] is toen een pensioentoezegging gedaan door zijn werkgeefster. Econosto maakt bij de uitvoering van de pensioentoezegging gebruik van de Stichting. [werknemer] was deelnemer in de Stichting. Op de pensioentoezegging is een pensioenreglement (van de Stichting) van toepassing.
- Volgens het pensioenreglement is de pensioengrondslag het jaarsalaris verminderd met de vastgestelde franchise. In het reglement van 1983 is het jaarsalaris gedefinieerd als het overeengekomen bruto salaris, verhoogd met 12%, in het reglement van 2000 als 12 maal het overeengekomen bruto maandsalaris, verhoogd met de krachtens de arbeidsovereenkomst geldende vaste salariscomponenten, terwijl deze componenten in totaal worden beperkt tot ten hoogste 12%. In beide reglementen staat een bepaling, dat in bijzondere gevallen, ter beoordeling van het bestuur van de Stichting, onder goedkeuring van de commissarissen en na overleg met de deelnemer, kan worden afgeweken van het reglement.
- De Stichting heeft de pensioenrechten herverzekerd bij Nationale Nederlanden.
- Econosto heeft bij brief van 24 juni 1997 de vervroegde uittreding van [werknemer] per 1 de-cem-ber 1997 en de voorwaarden daarvan, schriftelijk aan hem bevestigd. In deze brief staat onder meer: "Gedurende de twee jaar vanaf 1 december 1997, dat u gebruik maakt van de deeltijd-VUT ontvangt u van Econosto een suppletie op uw Vut-uitkering van 92,5% van uw laatstgenoten bruto-salaris. Gedurende de jaren dat u daarna gebruik maakt van de reguliere Vut-regeling wordt uw Vut-uitkering gesuppleerd tot 85% van uw laatstgenoten bruto-salaris. (..) de opbouw van uw pensioenrechten blijft ongewijzigd; (..) Uw pensioengrondslag wordt aangepast aan de c.a.o.-verhogingen die gelden voor de c.a.o. voor de groothandel in technische producten, huishoudelijke artikelen en metalen. (..)"
- In 1999 heeft de Stichting de pensioengrondslag van [werknemer] bevroren, omdat mevrouw [C] had geconstateerd dat deze grondslag te hoog was.
- Op 4 februari 2003 heeft de Stichting aan [werknemer] het volgende geschreven: "In het pensioenreglement van ons Pensioenfonds, stichting Econosto's Pensioenfonds, is bepaald (artikel 1 lid 11) dat pensioen wordt opgebouwd over het jaarsalaris. Onder dit jaarsalaris wordt verstaan 12 maal het overeengekomen bruto maandsalaris, verhoogd met de krachtens de arbeidsovereenkomst geldende vaste salariscomponenten, doch deze componenten worden in totaal beperkt tot ten hoogste 12 procent. (..)
Door een onjuiste veronderstelling van zaken is voor de vaststelling van uw pensioengevend salaris rekening gehouden met 12 x uw bruto maandsalaris (op basis van TVI, dus inclusief de vaste salariscomponenten), maar bovendien is dit bedrag nog eens vermenigvuldigd met 112%. Hierdoor zijn bij de berekening van het pensioengevend salaris de vaste salariscomponenten (8% vakantiegeld en 4% kerstgratificatie) twee keer in acht genomen. Het reglement staat dit echter niet toe. Inmiddels hebben wij geconstateerd dat dit ten onrechte is gebeurd en wij zullen deze onjuistheid laten herstellen. Voor u betekent het dat de pensioenhoogte in uw pensioen-overzichten van de laatste jaren tot op heden niet juist was, namelijk te hoog. In uw laatste pensioenoverzicht is een te bereiken oudedagspensioen ver-meld van ƒ 120.315,- (€ 54.596,57) bruto per jaar vanaf uw pensioendatum. Dit moet echter na indexering met 3% per 1.1.2003 ƒ 112.075,- (€ 50.857,42) zijn. Wij zullen dit bedrag laten corrigeren."
- In een door [A] en [B] ondertekende verklaring van
27 februari 2003 staat: "Ondergetekende, respectievelijk oud-voorzitter en oud-penningmeester van de Stichting Econosto's Pensioenfonds verklaren hierbij het volgende:
Het Pensioenfonds bepaalt de pensioengrondslag op een wijze zoals thans neergelegd in artikel 4 lid 1 van het pensioenreglement, waarin wordt verwezen naar het "jaarsalaris" zoals bedoeld in artikel 1 lid 11 van hetzelfde reglement. Deze bepalingswijze geldt uitdrukkelijk ook voor diegenen, die een zogenaamd twaalfmaands all-in salaris genieten/genoten, waarbij alle maandelijks uitbetaalde beloningscomponenten worden meegerekend, met uitzondering van de vaste maandelijkse onkostenvergoeding, de telefoonkostenvergoeding en de werkgeversbijdrage ziektekosten. De achtergrond van deze beslissing was de wens van de raad van commissarissen en het bestuur ook het variabele tantième van de genieters van een all-in salaris gedeeltelijk mee te laten tellen bij de opbouw van pensioenrechten. De toenmalige president-commissaris heeft voor de administratieve verwerking uitdrukkelijk zijn toestemming verleend. Bovenbedoelde beslissing is de heer [A] bij zijn indiensttreding in 1990 door de toenmalige president-commissaris, tevens voorzitter van het pensioenfonds, medegedeeld; verder is de beslissing bij elke wijziging van de statuten en het reglement - die steeds de instemming van de raad van commissarissen hebben gehad - bevestigd."
- Op 15 april 2003 heeft [D] schriftelijk verklaard:
"Hiermede verklaar ik, [D] te Reeuwijk, algemeen directeur van (Koninklijke) Econosto N.V. te Rotterdam, van 1981 tot en met mei 1994, dat de heer [E] als voorzitter van de Raad van Commissarissen van Econosto en van de Stichting Econosto's Personeelsfonds, in 1988 of 1989 (geen archief ter beschikking) heeft besloten om de pensioengrondslag ten opzichte van het vastgestelde jaarsalaris (hetgeen werd uitbetaald in 12 ter-mijnen) van mijzelf en de heren [B], Reijs en [werknemer] te verhogen. Dit werd gedaan als antwoord op het verzoek van mij en bovengenoemde heren aan de RvC, om een deel van de variabele gratificaties te laten meetellen voor de pensioenopbouw.deze gratificaties waren namelijk relatief hoog ten opzichte van het jaarsalaris. Door de heer [E] werd besloten om in het vervolg voor de pensioengrondslagberekening uit te gaan van het vaste jaarsalaris verhoogd met 12%. De heer [B] was bij de besprekingen hierover met de heer [E] aanwezig en ik heb het resultaat van de besprekingen aan de andere heren persoonlijk medegedeeld."
- Wijnholt is per 1 januari 2004 met pensioen gegaan en ontvangt sindsdien een pensioenuitkering van de Stichting.
- [werknemer] heeft in een procedure gericht tegen de Stichting gevorderd om voor recht te verklaren dat de Stichting op grond van het pensioenregle-ment en het gerechtvaardigd vertrouwen de correctie niet, noch met terug-werkende kracht, mag doorvoeren en te bepalen dat de Stichting aan hem de achterstallige pensioenbetalingen conform de afwijkende pensioengrondslag moet verrichten met veroordeling in de rente en kosten.
- De rechtbank heeft voor recht verklaard dat de Stichting de correctie niet mag doorvoeren en heeft bepaald dat de Stichting de achterstallige pensioenbeta-lingen conform de afwijkende grondslag moet verrichten, de bevriezing van 1999 ongedaan moet maken, de pensioengrondslagen correct moet doorvoe-ren en nieuwe pensioen-berekeningen moet maken, een en ander op straffe van een dwangsom.
- De nieuwe pensioenberekening heeft geleid tot een door De Stichting aan [werknemer] jaarlijks uit te keren bedrag van € 59.000,-- (per 1-1-04).
- De Stichting vordert in hoger beroep naast afwijzing van de vordering van [werknemer] de veroordeling van [werknemer] tot terugbetaling van al hetgeen de Stichting aan [werknemer] heeft voldaan krachtens het vonnis van 25 februari 2005.
3.1 De (enige) grief luidt:
"Ten onrechte overweegt de Rechtbank:
"Niet is echter gesteld of gebleken dat [werknemer], uit hoofde van zijn functie of uit welken hoofde ook, in het bijzonder deskundig was op pensioengebied of op de hoogte was van of verantwoordelijk was voor de uitvoering van de regelingen van de pensioenen bij de Econosto. Hij heeft, zonder deze bijzondere betrokkenheid of deskundigheid, wel in goed vertrouwen mogen afgaan op de van de Stichting ontvangen mededelingen over de omvang van zijn pensioenaanspraken, zodat zijn vorderingen tegen de Stichting op die grond toewijsbaar zijn, op de hierna weer te geven wijze"."
3.2 In de toelichting betoogt de Stichting, dat de rechten en verplichtingen van de werknemer, wanneer hij deelnemer is geworden, rechtstreeks voortvloeien uit het pensioenreglement of pensioenbrief. De omvang van de rechten van de werknemer, waaronder zijn pensioenaanspraken, wordt derhalve niet bepaald door de jaarlijkse mededelingen, die de Stichting daarover doet. Deze jaarlijkse mededelingen hebben een indicatief karakter en dit karakter staat aan een geslaagd beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de weg. Indien [werknemer] in het verleden door of namens de Stichting onjuist is geïnformeerd over de omvang van de pensioenaanspraken is dat veroorzaakt door een onjuiste opgave van het pensioengevend salaris door de werkgever van [werknemer]. In dergelijke gevallen mist het bepaalde in artikel 3:35 BW toepassing, omdat de Stichting een met haar verklaring overeenstemmende wil had, maar die wil heeft zich gevormd onder invloed van een valse, onjuiste voorstelling van zaken. Door deze onjuiste opgave heeft de Stichting gedwaald ten aanzien van de hoogte van het pensioengevend salaris. Nadat de Stichting bekend was geworden met het onjuist opgegeven pensioengevend salaris heeft zij de pensioenaanspraken van [werknemer] op 4 februari 2003, vóórdat [werknemer] pensioengerechtigd was gewor-den, herzien.
3.3 De Stichting vervolgt haar betoog als volgt.
Zelfs indien het bepaalde in artikel 3:35 BW zich ook uitstrekt tot de wederpartij behoort [werknemer] niet te worden beschermd door een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen om de volgende redenen. [werknemer] was er blijkens zijn eigen stelling bij de inleidende dagvaarding van op de hoogte, dat sprake was van een afwij-ken-de pensioentoezegging. Juist deze stelling brengt mee, dat hij zich had die-nen te verdiepen in de vraag of er inderdaad wel een, ook tegenover de Stichting geldend te maken, aanspraak bestond die afwijkt van het voor het overige perso-neel geldende pensioenreglement. [werknemer] had althans behoorde kennis te hebben van de inhoud van het voor hem geldende reglement. In dat regle-ment is duidelijk en in voor leken begrijpelijke taal weergegeven dat alleen in bijzondere gevallen, zulks ter beoordeling van het bestuur, onder goedkeuring van de commissarissen en na overleg met de deelnemer, kan worden afgeweken van het reglement. Nu [werknemer] niet gesteld of bewezen heeft, dat hij een bijzon-der geval was en mocht aannemen dat het bestuur van de Stichting hem als zoda-nig had beoordeeld en mocht aannemen dat er met hem overleg was gepleegd over de afwijking van het reglement en dat de Raad van Commissarissen van Eco-nosto zijn goedkeuring had gegeven voor de afwijking van het reglement, is er geen enkele rechtvaardiging voor het vertrouwen dat [werknemer] zegt te hebben gehad. Voorts staat het onevenredig te lijden nadeel van de Stichting en het exorbitante voordeel van [werknemer] in de weg aan een succesvol beroep op gerechtvaardigd vertrouwen. Zelfs indien er bij [werknemer] gerechtvaardigd vertrouwen heeft bestaan, is een beroep daarop in strijd met de redelijkheid en de billijkheid. Hij heeft immers niet gesteld dat hij door het niet ontvangen van het hogere pensioen in een nadeliger positie zou geraken dan hij zou zijn geweest als hij van meet af aan zou hebben geweten dat zijn pensioen jaarlijks slechts
€ 50.857,42 zou bedragen.
3.4 Bij het pleidooi heeft de Stichting met name betoogd, dat er geen gerecht-vaardigd vertrouwen bij [werknemer] kon zijn, omdat hiervoor noodzakelijk is dat [werknemer] afging op mededelingen van de Stichting zelf en dat hiervan in casu geen sprake was.
3.5 Van de zijde van [werknemer] is het vorenstaande bestreden en is gesteld, dat Nationale Nederlanden via de Stichting de jaarlijkse verzekeringsopgaven aan hem stuurde, te weten periodiek een overzicht van het opgebouwde pensioen met daarbij vermeld welke pensioengrondslag hieraan ten grondslag lag. De Stichting deed de opgaven van Nationale Nederlanden vergezeld gaan van een brief van haar zelf met een mededeling in de trant van "Hierbij uw opgave…".
4.1 Het hof overweegt als volgt.
Wat het hiervoor genoemde punt 3.5 betreft heeft mevrouw [C] ter zitting desgevraagd bevestigd dat de Stichting de opgaven van Nationale Nederlanden aan de deelnemers doorstuurt met een begeleidende brief zoals genoemd, zodat hiervan zal worden uitgegaan.
4.2 Voorts heeft [werknemer] ter zitting verklaard, dat vanaf zijn indiensttreding in 1984 zijn pensioenopbouw altijd gebaseerd is geweest op het verhoogde salaris en dat daarin geen wijziging is gekomen tot aan de brief van 3 februari 2003. Pas later in het kader van onderhavige procedure heeft hij vernomen dat zijn pen-sioen-opbouw in 1999 is bevroren. Dat de pensioenopbouw van [werknemer] vanaf het begin een 12% verhoogde grondslag heeft gekend, stemt overeen met het-geen de Stichting in haar akte uitlating producties van 18 juni 2004 heeft gesteld. Daarbij past ook, dat naar de Stichting stelt, vanaf 1988 of 1989 een sprong van 12% in de pensioengrondslag zichtbaar zou moeten zijn, hetgeen niet het geval is.
4.3 Het komt er op neer, dat voor Wijnholt vanaf 1984 door zijn werkgever steeds een (met 12%) verhoogde pen-sioen-grondslag is gehanteerd, dat daarvoor de bijpassende werkgevers- en werk-nemerspremies zijn betaald en dat hij jaar-lijks een pensioenopgave van de Stichting, opgesteld door Nationale Nederlan-den, ontving met de hoogte van de verzekerde pensioenen. Dat ook de pen-sioen-grondslag als zodanig is vermeld blijkt niet uit de door [werknemer] ter onder-bouwing overgelegde overzichten, zodat het hof aan die stelling van de Stichting voorbij gaat. Voorts is hem, toen hij in 1997 in de Vut ging, schriftelijk medege-deeld dat zijn pensioen-opbouw ongewijzigd zou worden voortgezet.
4.4 De vraag is of het pensioen-reglement uit 1983 ruimte bood voor de gedachte, dat de 12% verhoging over het all-in salaris tot de grondslag van de pensioenopbouw behoorde. Naar het oordeel van het hof bood de definitie van "jaarsalaris is het overeen-gekomen bruto jaarsalaris, verhoogd met 12%" die ruimte. Er wordt immers geen onderscheid gemaakt tussen all-in salarissen zoals onder andere [werknemer] genoot en niet all-in salarissen, zoals het merendeel van de werknemers genoten, waar nog vakantiebijslag en kerstgratificatie bij moesten worden opgeteld. In ieder geval heeft [werknemer] op basis van deze tekst niet hoeven denken, dat de grondslag van zijn pensioen-opbouw vanaf het begin af aan niet deugde. In 1988 of 1989 is blij-kens de verklaringen van [D] en [A] door Koninklijke Econosto N.V. beslo-ten de pen-sioen-grondslag van een aantal werknemers met een all-in salaris, waaronder [werknemer], met 12% te verho-gen. Inmiddels staat vast, dat een dergelijke verhoging voor enkele werknemers, waaronder [werknemer], al jaren feitelijk werd toegepast. Voor die werknemers zou
- wanneer er van wordt uitgegaan dat "jaarsalaris" in het reglement niet het all-in salaris is maar moet worden gelezen als het "all-out salaris" - de verhoging feitelijk neerkomen op een formalisering van de reeds bestaan-de situatie. Het moge zo zijn, dat deze verhoging als een bijzon-der- geval kon worden aange-merkt, dat met de Stichting op de in het reglement voorgeschreven wijze moest worden geregeld en dat dit niet op die wijze is gebeurd, voor Wijnholt veranderde er feitelijk niets. Zijn pen-sioen-opbouw ging inclusief de verhoging met 12% ongewijzigd door. Hij had dan ook geen aanleiding zich te verdiepen in de details van het pensioen-reglement of na te kijken of na te vragen of een en ander op juiste wijze tussen werkgever en de Stichting was geregeld, anders dan zich afvragen waarom de verhoging met 12% - wat in zijn beleving een verbetering ten opzichte van de tot dan toe bestaande situatie zou zijn - uitbleef. Ter zitting heeft hij verklaard, dat hij zich dit inderdaad heeft afgevraagd, maar heeft gedacht dat die (extra) verhoging niet was doorgegaan. Bij een en ander heeft het hof in aanmerking genomen dat is gesteld noch gebleken dat [werknemer] op enigerlei wijze betrokken was bij de uitvoering van de pensioenregeling door Econosto en / of de Stichting
4.5 Anders ligt het met het reglement uit 2000. In dat reglement wordt het begrip salaris omschreven op een wijze, die genoemde ruimte niet biedt. Toen echter was [werknemer] reeds met Vut en was hem in 1997, toen hij met Vut ging, toegezegd, dat zijn pensioenopbouw ongewijzigd zou blijven. Dit laatste mocht [werknemer] naar het oordeel van het hof, nu uit de verzekeringsgegevens onweer-sproken bleek van verdere stijging van de verzekerde - lees: in het vooruitzicht gestelde - bedragen, opvatten als "op basis van het reglement 1983 en de tot dan toe gehanteerde en conform de cao geïndexeerde salarisbedragen gebaseerd". Zonder nadere berichten van het tegendeel, waarvan niet is gebleken, mocht [werknemer] er van uitgaan dat de reglementswijziging na zijn uitdiensttreding bij Econosto geen nadelig effect voor hem zou hebben. Daarbij is in aanmerking genomen dat in het reglement 2000 niets is vermeld omtrent de wijze waarop de opbouw tijdens de Vut-periode wordt bepaald.
4.6 De Stichting heeft zich beroepen op dwaling, omdat zij was uitgegaan van een van de werkgever ontvangen onjuiste opgave van het pensioengevend salaris. [werknemer] mag er naar het oordeel van het hof van uitgaan, dat de Stichting periodiek controleert of haar gegevens, die zij op haar beurt aan de verzekeringsmaatschappij doet toekomen en waarop de door de Stichting vervolgens aan [werknemer] toegezonden verzekeringsbewijzen zijn gebaseerd, correct zijn en passen binnen het reglement. Als er daarbij dan mede wordt "gevaren op het kompas" van Econosto c.q. een medewerker van Econosto, die tevens de administratie van de Stichting verzorgt, kunnen eventuele door deze daarbij gemaakte fouten door de Stichting niet aan [werknemer] worden tegengewor-pen. Dit valt in de relatie tussen de Stichting en [werknemer] in de risicosfeer van de Stichting en moet voor haar rekening blijven.
4.7 Wat het betoog van de Stichting betreft, dat het onevenredig te lijden nadeel voor de Stichting en het exorbitante voordeel voor [werknemer] een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de weg staan overweegt het hof, dat de Stichting had moeten in gaan op de door [werknemer] gestelde vraag, waaruit die scha-de dan wel bestaat, nu alle jaren op basis van de "verhoogde" pensioen-grondslag door en voor hem premies zijn betaald. Nu de Stichting dit niet heeft gedaan, faalt haar betoog.
4.8 Gezien het voorgaande faalt ook het betoog, dat een beroep door [werknemer] op gerechtvaardigd vertrouwen in strijd is met de redelijkheid en de billijkheid, omdat [werknemer] door het niet ontvangen van het hogere pensioen
niet in een nadeliger positie zou zijn geweest dan wanneer hij van meet af aan geweten zou hebben dat zijn pensioen jaarlijks lager zou zijn dan hem was opgegeven. In dat geval zouden er immers ook geen hogere premies door hem zijn afgedragen. Het betaald hebben van die hogere premies heeft een nadeel voor [werknemer] tot gevolg als hij desondanks op zijn uitkering zou worden gekort.
4.9. Al met al is het hof van oordeel dat [werknemer], ook als de jaarlijkse pensioen-opgaven slechts als indicatief mogen worden beschouwd, in goed vertrouwen heeft mogen afgaan op die hem door de Stichting toegezonden mededelingen omtrent zijn pensioenaanspraken. Hij heeft er ook van mogen uitgaan, dat zijn pensioenopbouw na het moment waarop hij met Vut ging, op dezelfde wijze als voorheen, zou worden opgebouwd en dat deze opbouw niet, zoals in 1999 is gebeurd, werd bevroren. De Stichting heeft gesteld, dat Wijnholt over deze be-vrie-zing met mevrouw [C] heeft gebeld, dat hij geïnformeerd is over de correctie en dan daarmee heeft ingestemd, maar dit is door Wijnholt weerspro-ken, zodat dit niet vaststaat. Bewijs hiervan is niet aangeboden. [werknemer] dacht destijds dat de bedragen op de nadien ontvangen opgaven in overeenstemming waren met die opbouw. De Stichting heeft in eerste aanleg betoogd dat [werknemer] had kunnen en moeten zien dat de bedragen op zijn laatste pensioenoverzichten niet klopten. Echter, naar inmiddels vast staat liepen de bedragen op de pen-sioen-overzichten na 1999 wel op, maar werden die verhogingen veroorzaakt door de invloed van het oplopende percentage dat in die jaren als eigen bijdrage van de deelnemers werd gevraagd. Hoe [werknemer] had moeten zien dat die verhogingen daardoor werden veroorzaakt, vermag het hof niet in te zien. Immers, naar algemeen bekend is, zijn weinig werknemers in dit land in staat de opbouw van hun pensioenaanspraken aan de hand van de jaarlijkse opgaven van - uitsluitend - de verzekerde pensioenbedragen te doorgronden. De grief faalt.
5 De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De gevorder-de terugbetaling komt niet voor toewijzing in aanmerking. De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [werknemer].
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 25 februari 2005 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt de Stichting in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op € 2.926,-- (waarvan € 244,-- voor griffierecht en € 2.682,-- voor salaris procureur);
- verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Beyer-Lazonder, M.H. van Coeverden en T.L.Tan en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2006 in bijzijn van de griffier.