ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4502

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1425-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Gerretsen-Visser
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en omgangsregeling tussen ouders na scheiding

In deze zaak gaat het om het ouderlijk gezag en de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige dochter na een scheiding. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 1 september 2005 aangevochten, waarin een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige was vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om het eenhoofdig gezag over de minderjarige aan haar toe te kennen en om geen omgang tussen de vader en de minderjarige vast te stellen. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt het hof om de verzoeken van de moeder af te wijzen.

Tijdens de behandeling van de zaak op 18 oktober 2006 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming heeft ook een verklaring afgelegd. De moeder stelt dat er een risicosituatie is voor de minderjarige, omdat zij getuige is geweest van fysiek geweld door de vader en dat de vader niet heeft bijgedragen aan de opvoeding. De vader betwist deze claims en stelt dat de rechtbank het belang van de minderjarige voorop heeft gesteld. Hij is van mening dat er geen onaanvaardbaar risico is voor de minderjarige en dat het gezamenlijk gezag moet worden gehandhaafd.

Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het voortduren van het gezamenlijk gezag geen onaanvaardbaar risico inhoudt voor de minderjarige. Het hof benadrukt dat de communicatie tussen de ouders weliswaar slecht is, maar dat dit niet betekent dat er geen afspraken gemaakt kunnen worden. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, zowel wat betreft het gezag als de omgangsregeling. Tevens wordt er geen kostenveroordeling uitgesproken, maar wordt de moeder gewaarschuwd dat dit in de toekomst anders kan zijn als zij niet loyaal meewerkt aan de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 november 2006
Rekestnummer. : 1425-H-05
Rekestnr. rechtbank : 02-6304
[De moeder],
wonende te [woonplaats] op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. H. Oldenhof,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E. Grabandt.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 1 december 2005 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 1 september 2005.
De vader heeft op 24 mei 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 29 december 2005 en 16 februari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 3 april 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 oktober 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur, de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.G.J.C. Baartmans, en namens de raad: mevrouw R. van Zweden. Partijen, hun raadslieden en de raad hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikkingen van 28 april 2003, 2 april 2004 en 1 oktober 2004 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. Bij de bestreden beschikking is een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld.
Bij vonnis van 16 maart 2006 heeft de voorlopige voorzieningenrechter partijen verwezen naar Jeugdzorg voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding op gang brengen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige]. Voorts is bepaald dat de meest gerede partij het rapport van Jeugdzorg zal overleggen aan het hof in het door de moeder ingestelde hoger beroep.
Jeugdzorg heeft nog geen indicatie kunnen stellen voor begeleide omgang, aangezien de moeder niet akkoord gaat met de werkwijze van het omgangshuis.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het ouderlijk gezag over [de minderjarige], geboren [in] 2000, verder: [de minderjarige] en de omgang tussen de vader en [de minderjarige].
2. De moeder verzoekt primair de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de moeder wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige], alsook te bepalen dat geen omgang tussen de vader en [de minderjarige] zal plaatsvinden.
De moeder verzoekt primair de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat geen omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] wordt vastgesteld, althans subsidiair te bepalen dat een omgangsregeling wordt vastgesteld die onder strikte begeleiding zal plaatsvinden, waarbij deze zeer voorzichtig en zeer zorgvuldig wordt opgebouwd, althans zo een omgangsregeling te bepalen als het hof juist acht. Zulks met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure in beide instanties
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen, met veroordeling van haar in de kosten van de procedure in beide instanties.
4. De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de ouders in staat acht met elkaar te communiceren en overleg te plegen omtrent zaken de minderjarige aangaande en dat het gelet daarop in het belang van de minderjarige geacht moet worden dat het gezamenlijke gezag van de ouders gehandhaafd wordt. Zij voert hiertoe het volgende aan. De rechtbank heeft bij haar beslissing teruggegrepen naar het rapport van de raad van 27 april 2005. Dit rapport is echter door de moeder ter discussie gesteld. Volgens haar is het rapport eenzijdig opgesteld. De aanleiding van het onderzoek zou immers gelegen zijn in een verzoek van het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Zij wijst er echter op dat zij [de minderjarige] alle ruimte biedt om een eigen vaderbeeld op te bouwen, dat de meldingen van het AMK nimmer zijn getoetst, en dat evenmin is gekeken naar de persoon die de meldingen heeft gedaan. Voorts wordt in het rapport vooral gekeken naar de situatie van de moeder, terwijl men naar het belang van [de minderjarige] zou moeten kijken. Hierbij is van belang dat [de minderjarige] meermalen getuige is geweest van fysiek geweld door de vader jegens de moeder, dat de vader op geen enkele wijze heeft bijgedragen aan de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] en dat de moeder een geheim adres heeft moeten nemen. Gelet op dit alles is ter dege sprake van een risicosituatie die een toewijzing van het eenhoofdig gezag aan de moeder rechtvaardigt. In haar tweede grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte een omgangsregeling heeft vastgesteld zoals zij die heeft vastgesteld. Zij wijst ter staving van haar stelling wederom op het feit dat het rapport van de raad eenzijdig is opgesteld, met name vanwege het feit dat de raad bij haar onderzoek had moeten kijken naar de situatie van de vader en een eventuele omgang zoals die met hem zou moeten plaatsvinden. Voorts voert zij aan dat zij na het contact dat na het uiteengaan van partijen tussen de vader en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden, steeds heeft moeten constateren dat er iets niet in orde was. [de minderjarige] heeft ook aangegeven dat zij absoluut niet mee wilde met de vader en na terugkeer reageerde zij haar woede af op de moeder. De door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling is derhalve niet in het belang van [de minderjarige].
5. De vader stelt dat de rechtbank wel degelijk het belang van de minderjarige voorop heeft gesteld. De rechtbank heeft haar oordeel omtrent het gezag immers gebaseerd op de vraag of in casu sprake is van een onaanvaardbaar risico voor de minderjarige, welke vraag zij, mede op basis van de conclusie van de raad, voldoende gemotiveerd ontkennend heeft beantwoord. Volgens hem heeft de rechtbank ook de bezwaren van de moeder ter zake van de totstandkoming en de inhoud van het rapport van de raad meegenomen. De vader is van mening dat geen sprake is van een risicosituatie zoals door de moeder gesuggereerd en dat in het geheel geen redenen aanwezig zijn die een toewijzing van het eenhoofdig gezag aan de moeder rechtvaardigen. Voorts betwist hij onder meer de stelling van de moeder dat het rapport van de raad eenzijdig is opgesteld, dat de meldingen die door het AMK zijn gedaan nimmer zijn getoetst en dat de moeder [de minderjarige] alle ruimte biedt om een eigen vaderbeeld op te bouwen. De omgangsregeling wordt immers al lange tijd door haar gefrustreerd. Voorts wijst de vader nog op het feit dat hij tot het feitelijk uiteengaan van partijen voor het grootste deel de zorg voor [de minderjarige] op zich heeft genomen en ontkent hij gewelddadig te zijn.
6. De raad heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij bij zijn eerdere standpunt blijft dat het in het belang is van [de minderjarige] dat er contact plaatsvindt tussen haar en de vader. De raad betreurt het dat er reeds vier jaren voorbij zijn waarin ondanks het feit dat partijen meermalen tot overeenstemming zijn gekomen en pogingen zijn gedaan tot het tot stand brengen van contact, het contact tussen de vader en [de minderjarige] niet van de grond is gekomen. Voorts heeft de raad verklaard dat het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] dient te worden gehandhaafd. Dit is immers het enige dat de vader nog “in de buurt” van [de minderjarige] houdt. Bovendien is er geen sprake van dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen haar ouders.
7. Het hof is op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het voortduren van het gezamenlijk gezag geen onaanvaardbaar risico inhoudt dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen haar ouders. Ook in hoger beroep is gebleken dat de communicatie tussen partijen weliswaar slecht is, maar niet dat partijen in het geheel geen afspraken zouden kunnen maken. Bovendien maakt de moeder niet inzichtelijk waar zich concreet een onaanvaardbaar risico openbaart met betrekking tot het verzorgen en opvoeden van [de minderjarige] bij handhaving van het gezamenlijk gezag. Hetgeen tussen partijen in het kader van hun relatieproblemen in het verleden heeft gespeeld, acht het hof in dit geval onvoldoende redengevend voor verbreking van het gezamenlijk gezag. Wat betreft de omgang is gebleken dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij contact heeft met haar vader, met name voor haar evenwichtige ontwikkeling. Het hof merkt hierbij op dat zolang de moeder niet meewerkt aan een omgangsregeling, het loyaliteitsconflict waarin [de minderjarige] zich bevindt, in stand wordt gehouden en het door de raad gesignaleerde beeld, dat de vader ten onrechte geen kans krijgt enige band met [de minderjarige] op te bouwen, wordt bevestigd. Dit is bepaald een onwenselijke situatie. Het voorgaande betekent dat de bestreden beschikking zowel ten aanzien van de beslissing omtrent het gezag, alsmede ten aanzien van de daarin bepaalde omgangsregeling dient te worden bekrachtigd.
8. Het hof ziet thans geen aanleiding om een kostenveroordeling uit te spreken, zoals door de partijen is verzocht. Het hof tekent hierbij aan dat een gerede kans bestaat dat daarover in de toekomst anders wordt geoordeeld indien de moeder niet loyaal aan deze beschikking uitvoering geeft. De kosten zullen worden gecompenseerd.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Gerretsen-Visser en Husson, bijgestaan door mr. Janssen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2006.