ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4542

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
400-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. van den Broek
  • A. van Leuven
  • J. Scheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep in bewindvoering en mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ontvankelijkheid van de broer van de betrokkene in zijn verzoek tot benoeming van een bewindvoerder. De broer, hierna te noemen [de verzoeker], was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 februari 2006, waarin [de verweerder sub 1] als bewindvoerder was benoemd. De verweerders, waaronder [de verweerder sub 1], stelden dat [de verzoeker] niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat hij geen belanghebbende was in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof overwoog dat de status van belanghebbende niet alleen afhankelijk is van de directe betrokkenheid bij de goederen van de betrokkene, maar ook van de relatie tot de betrokkene. Het hof concludeerde dat [de verweerder sub 1] als levensgezel van de betrokkene moest worden beschouwd, waardoor [de verzoeker] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. Het hof verklaarde [de verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en wees de verzoeken van de verweerders af. Tevens werden de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent belanghebbendheid in zaken van bewindvoering en mentorschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 6 december 2006
Rekestnummer. : 400-H-06
Rekestnr. rechtbank : 557298 EJ VERZ 06-80420
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [de verzoeker],
procureur mr. G.J. de Lange,
tegen
1. [Verweerder sub 1],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [de verweerder sub 1],
procureur mr. J.D. Hartgring,
en
2. [De verweerder sub 2],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de zus van betrokkene,
procureur mr. J.D. Hartgring,
gezamenlijk te noemen: verweerders.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[De betrokkene],
wonende te [woonplaats], verblijvende voorheen in het [verpleeghuis] te
[verblijfplaats], thans in [verpleeghuis] te [verblijfplaats],
hierna te noemen: betrokkene.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
[de verzoeker] is op 27 maart 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage van 13 februari 2006, zaaknummer 557283 EJ VERZ 06-80420.
Verweerders hebben op 22 augustus 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van [de verzoeker] zijn bij het hof op 3 mei en op 18 september 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van verweerders zijn bij het hof op 4 september 2006 en 9 oktober 2006 (tweemaal) aanvullende stukken ingekomen.
Op 11 oktober 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: [de verzoeker], bijgestaan door zijn advocaat, mr. T.K. Dik, verweerders, bijgestaan door hun procureur en [de] moeder van betrokkene. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de benoeming door de kantonrechter van [de verweerder sub 1] als bewindvoerder over de goederen van betrokkene.
2. [de verzoeker] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, hem te benoemen tot bewindvoerder over de goederen van betrokkene. In een aanvullend beroepschrift heeft hij subsidiair verzocht om een onafhankelijke derde als bewindvoerder te benoemen.
3. Verweerders bestrijden zijn beroep en verzoeken het hof om [de verzoeker] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
Voorts verzoeken verweerders, voor zover zij daardoor niet beperkt worden door het bepaalde in de artikelen 362 juncto 282 Rv, [de verzoeker] te veroordelen tot onthouding van racistische of beledigende uitlatingen aan het adres van de verweerder(s), elk afzonderlijk te noemen: [de verweerder sub 1] en [de verzoeker], op straffe van een dwangsom van € 500,- voor elke uitlating afzonderlijk. Tevens wordt verzocht om [de verzoeker] te veroordelen in de kosten in beide instanties in verband met misbruik van procesrecht.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
4. Verweerders hebben het hof verzocht om [de verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep nu de beslissing van de kantonrechter tot benoeming van [de verweerder sub 1] als bewindvoerder [de verzoeker] niet in zijn rechten of verplichtingen raakt. De status van belanghebbende gaat volgens verweerders alleen op voor [de verweerder sub 1] en niet voor [de verzoeker].
Ter terechtzitting heeft [de verzoeker] verweer gevoerd tegen de niet-ontvankelijkheid.
5. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Teneinde tot een oordeel te komen omtrent de ontvankelijkheid van [de verzoeker] in deze zaak, dient getoetst te worden of [de verzoeker] belanghebbende is in de zin van artikel 798 Rv. In lid 1 van dit artikel is bepaald dat belanghebbende is, degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Op grond van de wetsgeschiedenis en in het licht van de gegeven feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat [de verzoeker] niet kan worden beschouwd als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in lid 1.
6. In lid 2 van voornoemd artikel is bepaald dat in zaken van bewind of mentorschap bovendien als belanghebbende wordt aangemerkt de echtgenoot/geregistreerd partner/andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens goederen of mentorschap het betreft. [de verzoeker] voert aan dat [de verweerder sub 1] niet meer als levensgezel van betrokkene kan worden aangemerkt en dat hij derhalve als belanghebbende heeft te gelden. Het hof overweegt hieromtrent dat gelet op – onder meer – het samenlevingscontract van [de verweerder sub 1] met betrokkene, de woning die zij in gezamenlijk eigendom hebben, het feit dat betrokkene [de verweerder sub 1] naar het zich laat aanzien als haar erfgenaam heeft benoemd, en mede gelet op het feit dat [de verzoeker] onvoldoende heeft aangevoerd waaruit het tegendeel blijkt, moet worden geconcludeerd dat [de verweerder sub 1] als levensgezel van betrokkene moet worden beschouwd. Hieraan doet niet af hetgeen [de verweerder sub 1] heeft geschreven op zijn weblog.
Voorts heeft [de verzoeker] gesteld dat [de verweerder sub 1] er ten onrechte van uit gaat dat het woord “dezen” in artikel 798 lid 2 Rv terugslaat op alle eerder genoemde personen. Uit de wet of wetsgeschiedenis valt volgens [de verzoeker] niet te halen of er alleen op het ontbreken van de kinderen gedoeld wordt of op alle eerder genoemde personen. [de verzoeker] is van mening dat hij, nu er kinderen ontbreken, als belanghebbende moet worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 798 lid 2 Rv blijkt volgens het hof dat voor de nadere specificatie van het begrip belanghebbende van dit artikel aansluiting is gezocht bij de vervallen artikelen 884 en 894 Rv. Deze aansluiting houdt onder meer in dat in de betreffende zaken onder omstandigheden ook broers en zusters van de betrokkene als belanghebbende in rechte kunnen optreden, ook als zij geen belanghebbende zijn in de zin van artikel 798 lid 1 Rv, echter alleen als de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen ontbreken. “Dezen”, zo concludeert het hof, slaat derhalve terug op alle eerder genoemde personen in lid 2. Nu er in casu een levensgezel is van betrokkene, namelijk [de verweerder sub 1], zal het hof ook dit verweer van [de verzoeker] passeren.
[de verzoeker] heeft tevens aangevoerd dat hij zelf ook bevoegd was tot het indienen van een verzoek tot benoeming van een bewindvoerder en dat, doordat [de verweerder sub 1] hem voor was, hem de mogelijkheid ontnomen is om als belanghebbende in het geding te verschijnen. Het hof overweegt hieromtrent dat de wet onderscheid maakt tussen de personen die een verzoek kunnen indienen tot instellen van een bewind en degenen die als belanghebbende in deze kunnen optreden. Het hof zal dan ook voorbijgaan aan dit verweer van [de verzoeker].
Tot slot overweegt het hof dat de stelling van [de verzoeker] dat dit hof niet gehouden is om artikel 798 lid 2 Rv in hoger beroep toe te passen, nu artikel 806 Rv de artikelen 799 Rv tot en met 805 Rv van toepassing verklaart en dus niet artikel 798 Rv, geen doel treft. In artikel 798 Rv wordt een definitiebepaling gegeven van belanghebbende ‘voor de toepassing van deze afdeling’. Een verwijzing naar artikel 798 Rv in artikel 806 Rv is dan ook niet noodzakelijk.
7. Gelet op vorenoverwogene is het hof van oordeel dat [de verzoeker] geen belanghebbende is in de zin van artikel 798 Rv. Mitsdien is hij niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.
8. In het zelfstandig verzoek van verweerders om [de verzoeker] te veroordelen tot onthouding van racistische of beledigende uitlatingen aan het adres van de verweerder(s), op straffe van een dwangsom van € 500,- voor elke uitlating afzonderlijk zijn zij, gelet op het bepaalde in artikel 362 Rv, niet-ontvankelijk. Verweerders zullen dan ook in hun verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
9. Verweerders hebben verzocht om [de verzoeker] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure en de procedure in eerste aanleg. Het hof acht hiertoe echter geen gronden aanwezig en zal de kosten van beide procedures, mede gelet op het feit dat [de verzoeker] niet was betrokken bij de procedure in eerste aanleg, tussen partijen dan ook compenseren.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart [de verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
verklaart verweerders niet-ontvankelijk in hun zelfstandig verzoek tot veroordeling van [de verzoeker] tot onthouding van racistische of beledigende uitlatingen aan het adres van verweerders;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Tanja-van den Broek, Van Leuven en Scheij, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting 6 december 2006.