ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ5553

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200739604
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.S.M. Horstink
  • N. Zandbergen
  • J.M. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en de gevolgen voor het slachtoffer en de maatschappij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld, waarbij het slachtoffer is overleden. De feiten zijn als volgt: de verdachte en zijn mededaders hebben ongeveer 26 kilogram heroïne buitgemaakt. De verdachte heeft samen met anderen geprobeerd om de buitgemaakte koffer met heroïne, die na de beroving was verstopt, terug te halen in ruil voor een beloning. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest. In hoger beroep heeft het hof de verweren van de verdachte, met betrekking tot de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen, verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen, waaronder een tolk en verbalisanten, voldoende waarborgen bieden voor hun betrouwbaarheid. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte en zijn mededaders het meest fundamentele recht van het slachtoffer, het recht om te leven, hebben ontnomen, wat diepe gevolgen heeft gehad voor de nabestaanden en de maatschappij. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest, en heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd. De beslissing is genomen op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof de noodzaak van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf heeft benadrukt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-007396-04
Parketnummer: 10-111159-04
Datum uitspraak: 18 december 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 1 december 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 26 juni 2006 en 4 december 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verzoek tot het horen van een getuige
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2005 verzocht de griffier die in eerste aanleg is opgetreden als getuige te horen omtrent een door de verdediging betwiste passage in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof zal - gelet op het feit dat het betwiste gedeelte van de verklaring van verdachte niet voor het bewijs zal worden gebezigd - aan het verzoek van de raadsman voorbijgaan.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft ter terechtzitting van 26 juni 2006 - zoals verwoord in zijn pleitnotitie - geopponeerd tegen de op 31 augustus 2004 door [getuige] aan de politie afgelegde verklaring en daarbij gesteld dat deze verklaring niet kan worden gebezigd voor het bewijs. Ter terechtzitting van 4 december 2006 heeft de raadsman bij een en ander gepersisteerd.
Het hof heeft nader onderzoek ter terechtzitting omtrent de gang van zaken met betrekking tot die verklaring gedaan en daartoe als getuigen gehoord de betreffende tolk [betrokkene] (in aansluiting op zijn in deze zaak aan de rechter-commissaris afgelegde verklaring op 21 februari 2006) en de beide verbalisanten R. Kroon en H.D. de Jong, die hebben aangegeven eerst met [getuige] op 30 augustus 2004 de locus delicti en omgeving daarvan te hebben verkend en vervolgens de volgende dag [getuige] een verklaring laten afleggen, op de wijze zoals in het betreffende van die afgelegde verklaring opgemaakte proces-verbaal vervat.
Voor de verklaringen van die beide verbalisanten is ook van belang en inzichtgevend in de gang van zaken de inhoud van het door verbalisant R. Kroon op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal d.d. 21 juni 2006, hetwelk in hoger beroep is overgelegd.
Hetgeen aldus is komen vast te staan omtrent de (wijze van de) totstandkoming van de bewuste verklaring van [getuige] en de waarborgen, waarmee de aflegging door [getuige] van die verklaring is omgeven (zoals daarvan blijkt uit het betreffende ambtsedige proces-verbaal) kan niet het standpunt van de verdediging schragen, dat deze verklaring niet voor het bewijs kan worden gebezigd.
Verder is niet aannemelijk geworden dat het heeft geschort aan een rechtens voldoende en verantwoorde communicatie met de persoon, die toen de verklaring heeft afgelegd, [getuige]. Hieraan kan niet afdoen dat er geen bandopname is (gemaakt) of dat summiere aantekeningen niet meer voorhanden zijn.
Voorts is aldus, uit een oogpunt van behoedzaamheid bezien, ook die verklaring niet als niet betrouwbaar aan te merken, nu daarvoor elders in het onderzoek steun wordt gevonden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. A. Rijsdorp heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte voor het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld, waarbij het slachtoffer [slachtoffer] is overleden, op de wijze zoals is bewezenverklaard.
Hierbij hebben verdachte en zijn mededaders ongeveer 26 kilogram heroïne buitgemaakt.
De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer het meest fundamentele recht, het recht om te leven, ontnomen.
Het is zeker dat de nabestaanden en vrienden van het slachtoffer hierdoor diep getroffen zijn.
De verdachte en zijn mededaders hebben met hun daad tevens gevoelens van geschoktheid en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt.
Voorts heeft verdachte samen met anderen een of meer personen benaderd om de buitgemaakte koffer met heroïne, die na voornoemde beroving was verstopt in een bossage, in ruil voor een beloning uit genoemde bossage te halen en mee te nemen.
Het hof is dan ook van oordeel dat gelet op de generale en speciale preventie alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en dan van na te melden duur passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 (oud), 10 (oud), 10a (oud) en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 63, 310 en 312 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.M. Horstink, mr. N. Zandbergen en mr. J.M. Huijgen, in bijzijn van de griffier mr. S.A. Commandeur.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 december 2006.
Mr. J.M. Huijgen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
??
??
??
??
- 7 - 22-007396-04