ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ6536

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
433-M-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Gerretsen-Visser
  • Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering wijziging geslachtsnaam van minderjarige door ouders

In deze zaak hebben de ouders, de moeder en de vader, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te Middelburg, waarin zij niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van hun minderjarige kind. De ouders hebben op 3 april 2006 hun hoger beroep ingediend, en de mondelinge behandeling vond plaats op 18 oktober 2006. Tijdens deze zitting hebben de ouders hun standpunten toegelicht, bijgestaan door hun advocaat, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk.

De ouders stelden dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zij de mogelijkheid om de geslachtsnaam te wijzigen niet hadden benut. Zij voerden aan dat de vader de biologische en juridische vader is van het kind en dat er geen bewuste naamskeuze was gemaakt. De ouders betoogden verder dat de wetgeving hen niet voldoende mogelijkheden biedt om de naam van hun kind te wijzigen, wat volgens hen discriminerend is. Het hof heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld over de ontvankelijkheid van de ouders en dat er geen sprake is van discriminatie. De ouders hadden de gelegenheid om bij de erkenning de naam van het kind te wijzigen en konden ook een verzoek tot geslachtsnaamwijziging indienen bij de Koningin.

Het hof heeft de bestreden beschikking, met aanvulling van gronden, bekrachtigd en het bewijsaanbod van de ouders gepasseerd. De beslissing van het hof houdt in dat de ouders niet in hun verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam zijn geslaagd, en dat de eerdere beschikking van de rechtbank in stand blijft. De uitspraak is gedaan door de rechters Husson, Gerretsen-Visser en Van Leuven, en is openbaar uitgesproken op 29 november 2006.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 29 november 2006
Rekestnummer. : 433-M-06
Rekestnr. rechtbank : 1054/05
1. [De moeder]
en
2. [de vader],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder en de vader,
ook hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
procureur mr. H.C. Grootveld.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 3 april 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 4 januari 2006.
Op 18 oktober 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk. De ouders hebben het woord gevoerd, hun raadsman onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 10 augustus 2005 van de rechtbank te Middelburg. Bij de bestreden beschikking zijn de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige [geslachtsnaam moeder] in “[geslachtsnaam vader]”.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de geslachtsnaamwijzing van de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 2004, verder: [de minderjarige]; de ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] sinds 1 oktober 2004.
2. De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van hen, strekkende tot het wijzigen van de achternaam van [geslachtsnaam moeder] in “[geslachtsnaam vader]” toe te wijzen, met daarbij het geven van de last aan de ambtenaar, dan wel subsidiair een zodanige beslissing te nemen als het hof redelijk en billijk voorkomt.
3. De ouders stellen in hun eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat verzoekers door te kiezen voor een aantekening in het gezagsregister op de voet van artikel 1:5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) daarmee de geboden mogelijkheid van artikel 1:253t BW onbenut hebben gelaten, alsook dat met laatstgenoemde mogelijkheid de wens van verzoekers in vervulling had kunnen gaan. Volgens hen bestond deze mogelijkheid voor hen niet, aangezien de vader de biologische en juridische vader is van [de minderjarige]. In hun tweede grief stellen de ouders dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk hebben verklaard dat [de minderjarige] de naam [achternaam moeder] zal hebben. Hieraan zou in de opinie van de rechtbank een naamskeus ten grondslag hebben gelegen. Volgens de ouders is van enige bewuste naamskeuze geen sprake geweest. In hun derde grief stellen zij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de wetgever met artikel 1:5 BW, in onderlinge samenhang bezien met de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur, het Besluit geslachtsnaamwijziging een stelsel voor de verkrijging en de wijziging van de geslachtsnaam tot stand heeft gebracht dat in voldoende mate in overeenstemming wordt geacht met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Daarbij heeft volgens de rechtbank als uitgangspunt te gelden, dat aan de ouders de mogelijkheid wordt geboden de naamkeuze éénmaal te herzien. De ouders achten deze overwegingen onbegrijpelijk gelet op het feit dat het naamsrecht wederom sterk in beweging is. In hun vierde grief stellen zij dat de rechtbank ten onrechte niet is toegekomen aan een inhoudelijk beoordeling van hun verzoek. Volgens hen kan en dient hieraan wel te worden toegekomen. Zij verwijzen op dit punt naar hetgeen zij in eerste aanleg hebben gesteld. In aanvulling daarop stellen zij dat zij, hoewel de Nederlandse wetgeving in beginsel toereikend moet worden geacht waar het betreft het voorzien in de basisrechten die het IVRK aan [de minderjarige] toekent, deze discriminatoir achten. De identiteit van [de minderjarige] kan immers maar zeer beperkt tot stand komen, namelijk alleen met gebruikmaking van de achternaam van [achternaam moeder]. [De minderjarige] heeft niet de mogelijkheid die andere kinderen wel hebben, waarbij de moeder samen met een ander dan de vader gezamenlijk gezag over haar kind kan aanvragen, waarbij dan tevens een verzoek kan worden gedaan tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind. Een verzoek ter zake richten aan de Koningin achten zij niet in het belang van [de minderjarige]. Ten slotte bieden de ouders aan hun stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door het overleggen van eventuele aanvullende bewijsstukken en het leveren van getuigenbewijs.
4. Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van de ontvankelijkheid van de ouders terecht en op goede gronden heeft geoordeeld zoals zij heeft geoordeeld. Het hof neemt dit oordeel en de gronden waarop het berust over en maakt dit tot het zijne. Daarnaast overweegt het hof dat naar zijn oordeel geen sprake is van discriminatie als door de ouders gesteld. In een situatie als de onderhavige hadden de ouders de gelegenheid om bij de erkenning de naam van het kind te wijzigen. Daarnaast bestaat voor de ouders de mogelijkheid om een verzoek tot geslachtsnaamwijziging te richten aan de Koningin. Dat de ouders deze mogelijkheid niet in het belang van [de minderjarige] achten, doet daaraan niet af. De mogelijkheden die de ouders ten dienste stonden en staan acht het hof niet zodanig van kwaliteit verschillen ten opzichte van de mogelijkheid die een ouder en niet ouder door middel van artikel 1:253t BW geboden wordt, dat gesproken kan worden van discriminatie.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking, onder aanvulling van gronden, dient te worden bekrachtigd en dat het bewijsaanbod van de ouders wordt gepasseerd.
6. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Gerretsen-Visser en Van Leuven, bijgestaan door mr. Janssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2006.