ECLI:NL:GHSGR:2006:BA2775

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00/493
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoningsrecht getuigen in het kader van de Staff Regulations van de Raad van Europa

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om het beroep op het verschoningsrecht van getuigen in een civiele procedure. De zaak betreft de erven van een overleden persoon, die in hoger beroep gingen tegen de Staat. De raadsheer-commissaris had eerder een arrest gewezen waarin hij de procedure tot dat moment had uiteengezet. Naar aanleiding van dit arrest ontvingen de raadsheer-commissaris reacties van het Secretariat General van de Raad van Europa en van de getuigen zelf. De erven en de Staat kregen de gelegenheid om op deze reacties te reageren, wat de erven ook deden, zij het na de gestelde termijn.

De kern van de zaak was het beroep van de getuigen Mol en Schoepfer op hun verschoningsrecht, gebaseerd op artikel 28 van de Staff Regulations van de Raad van Europa. Dit artikel verbiedt (voormalige) medewerkers van de Raad om getuigenverklaringen af te leggen over informatie die zij in de uitoefening van hun functie hebben verkregen, tenzij de Secretaris Generaal toestemming heeft gegeven. In dit geval was die toestemming niet verleend, wat leidde tot de conclusie dat het beroep op het verschoningsrecht gegrond was.

De raadsheer-commissaris oordeelde dat de internationale regeling van toepassing was en dat de getuigen niet verplicht konden worden om te getuigen. De raadsheer-commissaris stelde de erven in de gelegenheid om zich uit te laten over de noodzaak van andere getuigen in de enquête, voordat de procedure verder zou gaan. De beslissing werd op 28 september 2006 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak: 28 september 2006
Rolnr.: 00/493
Rolnr. rb.: 97/1714
DE RAADSHEER COMMISSARIS
benoemd bij het arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 13 januari 2005 heeft het volgende incidentele arrest gewezen in de zaak van:
[1. t/m 6. DE ERVEN],
wonende te [plaatsnamen],
appellanten,
hierna te noemen: [de erven],
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
1. Prof. mr. H.G. Schermers,
hierna ook te noemen: Schermers,
2. Dhr. N.F. Mol,
hierna ook te noemen: Mol,
3. Mevr. M.T. Schoepfer,
hierna ook te noemen: Schoepfer,
en hierna tezamen ook wel aan te duiden als: de getuigen.
Het geding
Voor het verloop van het geding tot aan het arrest van de raadsheer-commissaris van 29 juni 2006 verwijst het hof naar dat arrest. Naar aanleiding van dat arrest heeft de raadsheer-commissaris reacties ontvangen van het ‘Secretariat General’ van de Raad van Europa van 24 juli 2006, met als bijlage een volledig exemplaar van de Staff Regulations, en van Mol en Schoepfer van 26 juli 2006. [de erven] en de Staat zijn in de gelegenheid gesteld op deze stukken te reageren [de erven] hebben daarvan gebruik gemaakt, zij het na de in overleg met partijen daartoe gestelde termijn.
Verdere beoordeling van het beroep op het verschoningsrecht
1. Het gaat thans nog slechts om het beroep op het verschoningsrecht van Mol en Schoepfer. Wat betreft het beroep dat zij in dat verband hebben gedaan op de artt. 26 en 28 van de Staff Regulations, is van belang dat in de brief van het ‘Secretariat General’ van 24 juli 2006 is aangegeven dat de Staff Regulations zijn vastgesteld door het Comité van Ministers namens de Raad van Europa op grond van art. 13 van het Statuut van de Raad van Europa.
2. Uit het thans overgelegde exemplaar van de Staff Regulations blijkt dat art. 28 als opschrift draagt: “Giving evidence in legal proceedings”. Er kan dan ook geen twijfel over bestaan dat deze bepaling is geschreven voor een geval zoals hier aan de orde is en dat het de (huidige of voormalige) ‘staff members’ verbiedt een getuigenverklaring af te leggen omtrent hetgeen hen in de uitoefening van hun functie ter ore is gekomen, behoudens wanneer de Secretaris Generaal daarvoor toestemming heeft verleend. Vast staat dat die toestemming in dit geval niet is verleend. De raadsheer-commissaris kan de beslissing van de Secretaris Generaal niet toetsen en dat verlangen [de erven] ook niet.
3. Het voorgaande betekent dat een internationaalrechtelijke regeling aan het afleggen van een getuigenverklaring door Mol en Schoepfer in de weg staat. Hun beroep op het verschoningsrecht moet dan ook worden gehonoreerd. Aan de vraag of Mol en Schoepfer ook een beroep toekomt op immuniteit van jurisdictie komt de raadsheer-commissaris niet toe.
4. De raadsheer-commissaris zal [de erven] in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de vraag of nog andere getuigen in de enquête moeten worden gehoord of dat kan worden overgegaan tot het houden van de contra-enquête. Na opgave van de verhinderdata van de meest gerede partij zal de raadsheer-commissaris een nieuw tijdstip voor de voortzetting van de enquête of voor het houden van de contra-enquête bepalen.
Beslissing
De raadsheer-commissaris:
- verklaart het beroep van Schermers, Mol en Schoepfer op het verschoningsrecht gegrond;
- stelt [de erven] tot 16 oktober 2006 in de gelegenheid zich uit te laten over de vraag of nog andere getuigen in de enquête moeten worden gehoord of dat kan worden overgegaan tot het houden van de contra-enquête.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A. Boele en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2006, in aanwezigheid van de griffier.