ECLI:NL:GHSGR:2006:BA9323

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-03/01867
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over WOZ-waardering van woningen door stichting Duwo

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof 's-Gravenhage, gedateerd 29 december 2006, wordt de WOZ-waardering van 1923 woningen van de stichting Duwo in Delft behandeld. De zaak is gesplitst in meerdere delen om een behoorlijke afdoening te waarborgen. De uitspraak bevat belangrijke oordelen die voor alle gesplitste zaken gelden. De WOZ-beschikkingen zijn elektronisch bekendgemaakt, waarbij het Hof vaststelt dat, hoewel artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet volledig is nageleefd, de bekendmaking in overeenstemming is met artikel 3:41, lid 2, Awb. Er is geen gebrek in de kenbaarheid van de beschikkingen of de rechtsmiddelen geconstateerd, en het is niet aannemelijk dat belanghebbende benadeeld is door de wijze van bekendmaking.

Belanghebbende, de stichting Duwo, heeft gebruikgemaakt van de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep, zonder onredelijk gebruik van het procesrecht te maken. Het Hof oordeelt dat bij gegrondbevinding van het beroep een proceskostenvergoeding en schadevergoeding voor de behandeling van het bezwaar kan worden toegekend, afhankelijk van het aantal onroerende zaken dat in de gesplitste zaak is betrokken. De uitspraak benadrukt dat de kosten voor rechtsbijstand en taxatiewerkzaamheden in de beroepsfase en bezwaarfase naar evenredigheid van het aantal onroerende zaken worden vergoed.

De uitspraak concludeert dat de zaak in meerdere delen zal worden gesplitst en dat verdere beslissingen in de gesplitste zaken zullen volgen. De uitspraak is openbaar gemaakt en is vastgesteld door de rechters M. Schuurman, A. Vierhout en J. Visser.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
29 december 2006
nummer BK-03/01867
TUSSENUITSPRAAK
op het beroep van de stichting Stichting Duwo, statutair gevestigd te Delft, tegen de uitspraken van de Inspecteur, het Hoofd Belastingen van de gemeente Delft, betreffende na te noemen beschikkingen.
1. Beschikkingen en bezwaar
1.1 Bij 5396 beschikkingen als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken heeft de Inspecteur van in totaal 4365 onroerende zaken, gelegen in de gemeente Delft, de waarde in het economische verkeer op 1 januari 1999 (de waardepeildatum) vastgesteld. De beschikkingen zijn aan belanghebbende gericht in haar hoedanigheid van eigenares (3334 onroerende zaken) of eigenares-gebruikster (1031 onroerende zaken) en gelden voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.
1.2 De onder 1.1 bedoelde beschikkingen zijn als volgt aan belanghebbende bekend gemaakt:
- 4317 door toezending van een diskette met een begeleidende schriftelijke kennisgeving met het nummer 142271, gedagtekend 28 februari 2001, waarin naar die diskette is verwezen,
- 1077 door toezending van een diskette met een begeleidende schriftelijke kennisgeving met het nummer 142356, gedagtekend 28 februari 2001, waarin naar die diskette is verwezen,
- 2 door toezending van een diskette met een begeleidende schriftelijke kennisgeving met het nummer 143155, gedagtekend 28 februari 2001, waarin naar die diskette is verwezen.
1.3 Bij brief van 21 maart 2001 heeft belanghebbende tegen alle met de kennisgevingen van 28 februari 2001 bekendgemaakte beschikkingen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift strekt tevens tot vermindering van een aantal aanslagen, doch hierop heeft het beroep geen betrekking.
Bij brief van 15 mei 2001 heeft de gemachtigde van belanghebbende het bezwaar ten aanzien van 31 beschikkingen, betrekking hebbend op 19 onroerende zaken, gemotiveerd.
Bij brief van 8 maart 2002 heeft de gemachtigde van belanghebbende het bezwaar verder gemotiveerd. Uit die motivering blijkt dat belanghebbende de bezwaren tegen 2616 beschikkingen, betrekking hebbend op 2281 onroerende zaken, door alsnog akkoord te gaan met de vastgestelde waarde of met een door de Inspecteur nader vastgestelde lagere waarde, heeft ingetrokken. De bezwaren betreffende 109 beschikkingen, betrekking hebbend op 107 onroerende zaken, zijn ongemotiveerd gebleven. Tegen 2671 beschikkingen, betrekking hebbend op 1977 onroerende zaken, bleef belanghebbende bezwaren houden.
Bij brief van 20 september 2002 heeft belanghebbende de motivering van het bezwaarschrift nog aangevuld.
1.4 De Inspecteur heeft bij wege van uitspraak op de bezwaren beslist. De uitspraken betreffende 2666 beschikkingen, betrekking hebbend op 1974 onroerende zaken, zijn verenigd in een geschrift, gedagtekend 22 mei 2003 (hierna: het uitsprakengeschrift).
1.5 Bij 2028 van de onder 1.4 bedoelde uitspraken van de Inspecteur heeft hij de bezwaren tegen evenzoveel beschikkingen en betrekking hebbend op 1557 onroerende zaken ongegrond verklaard. In 17 van deze uitspraken, betrekking hebbend op evenzoveel onroerende zaken, heeft belanghebbende berust.
1.6 Bij 638 van de onder 1.4 bedoelde uitspraken van de Inspecteur heeft hij de bezwaren tegen evenzoveel beschikkingen en betrekking hebbend op 417 onroerende zaken gegrond verklaard.
Hiertoe rekent het Hof één geval waarin de Inspecteur zijn uitspraak heeft getypeerd als een 'ambtshalve vermindering'. In 26 gevallen waarin de Inspecteur het bezwaar gegrond heeft verklaard, heeft hij evenzoveel beschikkingen, betrekking hebbend op evenzoveel onroerende zaken, ingetrokken omdat belanghebbende niet als genothebbende krachtens zakelijk recht van die onroerende zaken is aan te merken.
In 55 van de voormelde 638 uitspraken, betrekking hebbend op 37 onroerende zaken, heeft belanghebbende berust.
1.7 Op de bezwaren van belanghebbende betreffende 5 beschikkingen, betrekking hebbend op 3 onroerende zaken, heeft de Inspecteur niet bij uitspraak beslist.
2. Loop van het geding
2.1 Bij brief van 2 juli 2003 is belanghebbende van de uitspraken van de Inspecteur pro forma in beroep gekomen bij het Hof. Die brief is op 3 juli 2003 ter griffie van het Hof ingekomen.
In verband met het beroep is door de griffier een griffierecht geheven van € 232. Het beroepschrift is bij brief van 17 december 2003 voorzien van gronden.
2.2 De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in drie gedeelten. Ter zitting van het Gerechtshof van 1 februari 2006, gehouden te Den Haag, is de zaak tegelijk behandeld met de zaken, bekend onder de nummers BK-03/01419 (Delftwonen), BK-03/01566 (Vestia) en BK-03/02226 (Vidomes). Aan het einde van deze zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst.
2.4 In de periode daarna hebben partijen eerst getracht een minnelijke regeling te bereiken, hetgeen niet is gelukt.
Vervolgens heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Partijen hebben er op 9 mei 2006 zorg voor gedragen dat het Hof kan beschikken over een CD-ROM met een Excel-bestand waarmee alle relevante gegevens omtrent de onderwerpelijke beschikkingen kunnen worden geraadpleegd.
2.5 Op 24 mei 2006 heeft een tweede zitting plaatsgevonden, waarbij de zaak inhoudelijk en individueel is behandeld. Op die zitting hebben partijen ermee ingestemd dat het Hof desgeraden uitgaat van de juistheid van de gegevens in het Excel-bestand indien en voor zover deze gegevens afwijken van de in het dossier op papier beschikbare gegevens.
Na een korte schorsing heeft vervolgens op 24 mei 2006 een derde mondelinge behandeling plaatsgevonden, tezamen met de voornoemde andere zaken, met het accent op het onderwerp proceskosten.
2.6 Op alle zittingen zijn steeds beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn processen-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1 In de aanvulling van 31 oktober 2003 op het beroepschrift is vermeld dat het beroep ziet op beschikkingen met de hiervoor onder 1.2 vermelde kennisgevingnummers. Voorts is in die aanvulling vermeld dat het gaat om 1951 woningen.
3.2 De hiervoor onder 1.1 tot en met 1.7 genoemde aantallen beschikkingen en onroerende zaken ontleent het Hof aan de gegevens in het uitsprakengeschrift en aan het Excel-bestand dat het Hof op 9 mei 2006 heeft ontvangen. Voor zover het Excel-bestand gegevens bevat die afwijken van het uitsprakengeschrift, houdt het Hof het laatste voor juist. Analyse van al die gegevens wijst uit dat het beroep uitsluitend ziet op 2599 van de hiervoor onder 1.2 bedoelde beschikkingen, bekendgemaakt bij kennisgevingnummers 142271 en 142356, en dat het beroep ziet op 1923 onroerende zaken.
3.3 Belanghebbende heeft destijds de Inspecteur verzocht om de gegevens van de beschikkingen, behorend bij de kennisgevingen, genummerd 142271 onderscheidenlijk 142356, als elektronisch bestand op diskette aan belanghebbende te zenden. De reden voor dit verzoek was dat belanghebbende, met het oog op het enorme aantal objecten, van mening was dat het uitwisselen van gegevens per geautomatiseerd systeem tussen partijen de enig werkbare manier was om de aanduiding van objecten en bepaalde WOZ-waarden te controleren.
3.4 De Inspecteur heeft op de hierna beschreven wijze aan het verzoek van belanghebbende voldaan.
3.5 De schriftelijke kennisgevingen waarbij de onderscheidene diskettes waren gevoegd, luiden:
"Waardebeschikking tijdvak 2001-2004
AAN: Stichting DuWo
[adres]
Dagtekening : 28-02-2001 Klantnummer: 101186
Kennisgevingsnummer: KG142271 (c.q. KG142356)
Geacht heer/mevrouw,
Op grond van de Wet Waardering onroerende zaken is de waarde in het economisch verkeer van de hieronder genoemde onroerende zaak/zaken, waarvan u bij de gemeente bekend staat als eigenaar en/of gebruiker, als volgt vastgesteld:
Beschikkingnr. WOZ-objectnr Object Belang Waarde in guldens Waarde in euro's
zie bijgeleverde diskette bestand KG142271
(c.q. KG142356)
De waarde is vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 1999 en heeft betrekking op het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.
Tegen deze beschikking kan binnen zes weken na dagtekening schriftelijk bezwaar worden gemaakt bij het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Delft, [adres].
Hoogachtend,
w.g.
R. Heuvelman
Hoofd afdeling Belastingen"
Bij deze kennisgevingen waren diskettes gevoegd met de bestanden waarnaar is verwezen.
In de kolommen van beide schriftelijke kennisgevingen zijn, afgezien van de verwijzing naar het bestand op de bijbehorende diskette, geen gegevens ingevuld.
3.6 De bestanden die op de diskettes waren opgeslagen, zijn door belanghebbende afgedrukt. Deze afdrukken zijn opgenomen in bijlage 4 bij de aanvulling op het beroepschrift.
3.7 De door belanghebbende gemaakte afdrukken van de bestanden die op diskettes staan, hebben een kolomindeling die in wezen gelijk is aan die op de schriftelijke kennisgevingen.
3.8 Uit het Excel-bestand blijkt dat het beroep mede ziet op de hiervoor in 1.7 bedoelde vijf beschikkingen (betreffende drie onroerende zaken), waartegen het onder 1.3 vermelde bezwaarschrift was gericht, maar op welke bezwaren de Inspecteur blijkens het uitsprakengeschrift niet heeft beslist. Dit betreft de onroerende zaken E. du Perronlaan 540, E. du Perronlaan 552 en Spiekmanstraat 34, waarvan de Inspecteur bij de desbetreffende beschikkingen de waarde heeft vastgesteld op respectievelijk ƒ 211.000 (€ 95.747), ƒ 211.000 (€ 95.747) en ƒ 267.000 (€ 121.159).
3.9 Uit het Excel-bestand blijkt voorts dat het beroep mede ziet op de hiervoor in 1.6 bedoelde 26 beschikkingen (betreffende evenzoveel onroerende zaken), waartegen het onder 1.3 vermelde bezwaarschrift was gericht, maar aan welke bezwaren de Inspecteur blijkens het uitsprakengeschrift geheel is tegemoetgekomen door die beschikkingen in te trekken. Dit betreft de onroerende zaken:
[...].
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Het geschil tussen partijen betreft het volgende.
4.1.1 Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de beschikkingen, doordat deze niet op schrift maar als elektronisch bestand aan haar zijn gezonden, niet op de bij of krachtens de wet voorgeschreven wijze zijn genomen en bekend zijn gemaakt. Zij verbindt aan dit standpunt de conclusie dat het Hof die beschikkingen dient te vernietigen.
4.1.2 Subsidiair heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat de waarde van de onroerende zaken waarop de onderwerpelijke beschikkingen zien en waarop het beroep betrekking heeft, te hoog is vastgesteld en moet worden verminderd tot de door haar genoemde waarden. In dit verband beroept zij zich op rapportages van door haar ingeschakelde deskundigen.
4.1.3 Ten slotte verzoekt belanghebbende het Hof de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb, en hem voorts, op grond van artikel 8:73 Awb, ter zake van de kosten van bezwaar te veroordelen tot een schadevergoeding. Voor beide bepleit zij vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten.
In dit verband stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de Inspecteur zich in de bezwaarfase onbehoorlijk heeft gedragen nu hij belanghebbende heeft bewogen de volmacht aan haar gemachtigde in te trekken. Dit heeft naar zij stelt tot gevolg gehad dat een verzoek aan de Inspecteur om aanvullende gegevens te verstrekken onbeantwoord is gebleven, dat een geplande hoorzitting niet door is gegaan en dat de Inspecteur de bezwaren minder zorgvuldig heeft behandeld. Hierdoor restte belanghebbende geen andere mogelijkheid dan het instellen van beroep.
4.2 De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.2.1 Met betrekking tot het primaire standpunt van belanghebbende heeft de Inspecteur gesteld dat de digitale aanlevering van de beschikkingen door belanghebbende is verzocht en dat daaromtrent tevoren overleg met haar heeft plaatsgevonden, dat de kenbaarheid van de beschikkingen niet is geschaad, dat er geen sprake is van onjuistheden of onduidelijkheden, dat reproductie mogelijk is en dat - zou sprake zijn van vormverzuim - belanghebbende hierdoor niet is benadeeld.
4.2.2 Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van belanghebbende beroept de Inspecteur zich op rapportages van door hem ingeschakelde deskundigen.
4.2.3 Met betrekking tot de proceskosten plaatst de Inspecteur vraagtekens bij de door belanghebbende opgevoerde uren en tarieven. Hij is van mening dat aan belanghebbende een vergoeding wegens proceskosten niet toekomt. Voor zover het Hof daar anders over oordeelt, stelt de Inspecteur zich op het - ter zitting in zoverre gewijzigde - standpunt dat sprake is van onredelijk gebruik van procesrecht door belanghebbende, dat zij daarom zou kunnen worden veroordeeld in de proceskosten van de Inspecteur, en dat de Inspecteur daar aanspraak op maakt ter compensatie van enig aan belanghebbende toe te kennen bedrag. Per saldo hoeft aan de gemeente niet een bedrag aan proceskosten te worden toegekend.
Het advies aan belanghebbende tot het intrekken van de volmacht diende volgens de Inspecteur slechts de duidelijkheid omdat belanghebbende in diverse gremia zelf opereerde en dan blijk gaf van standpunten die afweken van die van de gemachtigde. Verder wilde belanghebbende zelf het eerste aanspreekpunt zijn voor de gemeente, ook bij de afhandeling van de bezwaren. Communicatiestoornissen tussen belanghebbende en haar gemachtigde zijn niet aan de gemeente te wijten.
4.3 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het beroep
Ontvankelijkheid
5.1 Op de bezwaren tegen de in 1.7 en 3.8 genoemde beschikkingen heeft de Inspecteur geen uitspraak gedaan waartegen het rechtsmiddel van beroep open staat. Uit de stukken komt niet naar voren dat het beroep is of moet worden geacht te zijn gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak door de Inspecteur.
5.2 Bij de uitspraken op de bezwaren tegen de in 1.6 en 3.9 genoemde beschikkingen is de Inspecteur geheel aan die bezwaren tegemoetgekomen door die beschikkingen in te trekken. Het beroep, dat mede is gericht tegen deze uitspraken, ontbeert in zoverre een processueel belang.
5.3 Het in 5.1 en 5.2 overwogene betekent dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hieromtrent zal het Hof beslissen in zijn einduitspraak. Mitsdien ziet het beroep nog op {(2028 - 17) + (638 - 55) - 26 =} 2568 beschikkingen betreffende {(1557 - 17) + (417 - 37) - 26 =} 1894 onroerende zaken.
Vorm en wijze van bekendmaking van de beschikkingen
5.4 De Inspecteur heeft de onderwerpelijke beschikkingen op de hiervoor onder 1.2 en 3.5 beschreven wijze aan belanghebbende doen toekomen. Belanghebbende kan worden toegegeven dat daarmee artikel 1:3 Awb niet volledig is nageleefd. Zou dit meebrengen dat de bekendmaking van de beschikkingen niet is geschied op een wijze als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, Awb, dan is het Hof van oordeel dat de bekendmaking - in overeenstemming met het tweede lid van het laatstgenoemde artikel - op andere geschikte wijze is geschied.
5.5 Van concrete aanwijzingen voor een gebrek in de kenbaarheid van de beschikkingen of van de rechtsmiddelen daartegen, of voor het bestaan van een onzekere rechtstoestand, is in dit geding niets gebleken. Ook heeft belanghebbende, voor zover al gesteld, tegenover de bestrijding door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat zij door de wijze waarop de beschikkingen zijn vastgelegd of deze bekend zijn gemaakt, is benadeeld. Mitsdien verwerpt het Hof belanghebbendes primaire standpunt.
Splitsing
5.6 Hoewel het Hof, met de griffier, het onderhavige beroepschrift beschouwt als betrekking hebbend op samenhangende besluiten als bedoeld in artikel 8:41, eerste lid, van de Awb, is het Hof van oordeel dat een behoorlijke afdoening van deze zaak gediend is met splitsing (in de zin van artikel 8:14 Awb) ervan in meer zaken, zodat het daartoe zal besluiten. De griffier heeft te kennen gegeven dat, gelet op de hiervoor bedoelde samenhang, die door de splitsing niet wordt verbroken, geen reden bestaat om ter zake van de na de splitsing ontstane zaaknummers griffierechten te heffen.
6. Proceskosten en schadevergoeding
Onredelijk gebruik van procesrecht
6.1 Bij de derde mondelinge behandeling, betreffende de proceskosten, heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat zijn standpunt dat belanghebbende - wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht - in de proceskosten van de Inspecteur moet worden veroordeeld, nader aldus moet worden verstaan dat het slechts strekt tot beperking van het bedrag dat de gemeente Delft als vergoeding van proceskosten aan belanghebbende zou moeten betalen. Belanghebbende heeft ontkend dat zij onredelijk gebruik heeft gemaakt van procesrecht.
6.2 Hieromtrent overweegt het Hof dat de Inspecteur - op wie te dezen de bewijslast rust - niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende, door gebruik te maken van de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep en de wijze waarop zulks is gebeurd, onredelijk gebruik heeft gemaakt van procesrecht. Mitsdien zal het Hof belanghebbende in geen van de gesplitste zaken veroordelen in de proceskosten van de Inspecteur of op die grond overgaan tot matiging of compensatie van het beloop van de eventueel aan belanghebbende toe te kennen schade- of proceskostenvergoeding.
Uitgangspunten voor vergoeding van proceskosten en schade
6.3 Of belanghebbende aanspraak kan maken op een schadevergoeding en/of een proceskostenvergoeding en tot welk beloop, moet worden bepaald in elke gesplitste zaak afzonderlijk. Hierbij zal het Hof de volgende uitgangspunten hanteren.
a. Het Hof zal alleen bij gegrondbevinding van het beroep de Inspecteur veroordelen in de proceskosten in verband met de behandeling van het beroep;
b. Het Hof zal alleen bij gegrondbevinding van het beroep de Inspecteur veroordelen tot vergoeding van door belanghebbende geleden schade wegens kosten in verband met de behandeling van het bezwaar;
c. Het Hof zal de kosten die belanghebbende heeft gemaakt naar evenredigheid van het aantal onroerende zaken waarvoor het beroep gegrond wordt verklaard, toekennen en wel als volgt:
1. Het beroep ziet op in totaal (1923 minus 3 minus 26 is) 1894 onroerende zaken;
2. Wat betreft de beroepsmatig aan belanghebbende verleende rechtsbijstand in de beroepsfase zal het Hof uitgaan van een vergoeding op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht, neerkomend op {6 punten à € 322 maal 2 (gewicht van de zaak) maal 1,5 (samenhang) gedeeld door 1894 is afgerond} € 3,05 per onroerende zaak;
3. Belanghebbende heeft voor taxatietechnische werkzaamheden in de beroepsfase 19 uren à € 175 en 69,75 uren à € 285 geclaimd. Wat betreft het aantal uren heeft het Hof geen aanleiding aan die opgaaf te twijfelen. Voor de toekenning van een vergoeding geldt echter de normering van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, onder meer inhoudend dat het uurtarief voor werkzaamheden van deskundigen als in dit geval maximaal € 81,23 exclusief omzetbelasting bedraagt. Het Hof zal derhalve uitgaan van een vergoeding, gebaseerd op {88,75 uren maal € 81,23 gedeeld door 1894 is afgerond} € 3,80 per onroerende zaak;
4. Het bezwaar tegen de bij kennisgevingen 142271, 142356 en 143155 bekendgemaakte beschikkingen had aanvankelijk betrekking op 4365 onroerende zaken. Het bezwaar betreffende 107 onroerende zaken is ongemotiveerd gebleven. Na het deskundigenonderzoek bij belanghebbende is het bezwaar betreffende 2281 onroerende zaken ingetrokken. Gehandhaafd is het bezwaar betreffende 1977 onroerende zaken. Kennelijk had het deskundigenonderzoek betrekking op (2281 plus 1977 is) 4258 onroerende zaken;
5. Belanghebbende heeft voor kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase 50 uren à € 220 en 16 uren à € 120 geclaimd tot een totaalbedrag van € 12.920 exclusief omzetbelasting. Het Hof heeft geen aanleiding aan de opgaaf of de redelijkheid ervan te twijfelen. Per onroerende zaak die in het bezwaar was betrokken, komt dit neer op een bedrag van (€ 12.920 gedeeld door 4258 is afgerond) € 3,05 per onroerende zaak. Bij een gegrond beroep zal het Hof dit bedrag bij de bepaling van het beloop van een schadevergoeding in aanmerking nemen;
6. Belanghebbende heeft voor taxatietechnische werkzaamheden in de bezwaarfase 44,75 uren à € 95, 95,5 uren à € 150 en 29,75 uren à € 200 geclaimd tot een totaalbedrag van € 24.526 exclusief omzetbelasting. Het Hof heeft geen aanleiding aan deze opgaaf te twijfelen. Wel ziet het Hof aanleiding het uurtarief van € 200 te matigen tot € 150. Alsdan komt bij een gegrond beroep een bedrag van {(44,75 maal € 95) plus (125,25 maal € 150) gedeeld door 4258 is afgerond} € 5,40 per onroerende zaak voor vergoeding in aanmerking.
d. Het vorenstaande resulteert erin dat een vergoeding wegens proceskosten (beroep) een beloop heeft van € 6,85 per onroerende zaak ten aanzien waarvan het beroep gegrond wordt verklaard, en dat een schadevergoeding (bezwaar) in zo'n geval een beloop heeft van € 8,45 per onroerende zaak.
7. Griffierecht
Indien in één van de gesplitste zaken de uitspraak inhoudt dat het beroep gegrond is, zal het voor deze zaak gestorte griffierecht aan belanghebbende dienen te worden vergoed. Hieromtrent zal het Hof beslissen in zijn einduitspraak.
8. Beslissing
Het Gerechtshof
- splitst de zaak in een nader te bepalen aantal zaken, en
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en Visser. De beslissing is op 29 december 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Otto) (Schuurman)
aangetekend aan
partijen verzonden: