ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ7099

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
391-HR-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Leuven
  • J. van den Wildenberg
  • M. Reinking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggeleiding van een minderjarig kind naar Italië na ontvoering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, betreft het een ontvoeringszaak waarbij de vader verzocht om de teruggeleiding van zijn zesjarige dochter naar Italië. De zaak volgde op een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam en was het resultaat van een langdurig verblijf van het kind in Nederland. Het hof heeft de feiten en het procesverloop in eerdere beschikkingen herhaald en ingelast. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2006 zijn zowel de vader als de moeder verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft het kind gehoord en geconstateerd dat zij in staat was om haar mening en gevoelens te uiten. Ondanks het feit dat de vader het kind al geruime tijd niet had gezien, bleek er een goede band te zijn tussen hen.

Het hof heeft partijen aangemoedigd om via mediation tot een oplossing te komen, maar dit leidde niet tot overeenstemming. De vader heeft vervolgens verzocht om een beslissing van het hof. Het hof heeft de situatie van het kind beoordeeld in het licht van artikel 13 van het Haags Kinderontvoeringsverdrag, dat bepaalt dat teruggeleiding kan worden geweigerd als het kind in een ondraaglijke toestand zou komen. Het hof concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat het kind zou lijden onder de terugkeer naar Italië. De vader heeft aangetoond dat hij in staat is om voor het kind te zorgen en dat er geen belemmeringen zijn voor de moeder om naar Italië te reizen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en gelast dat de moeder het kind binnen een week aan de vader overhandigt voor teruggeleiding naar Italië. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Deze beslissing werd uitgesproken op 17 januari 2007.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 januari 2007
Rekestnummer : 391-HR-06
Rekestnr. Hoge Raad : R05/083HR
Rekestnr. Hof A’dam : 220/05
Rekestnr. R’bank A’dam : 04-2603/305028
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] Italië,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E.M. van Hilten-Kostense,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E. Grabandt.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. De Directie Justitieel Jeugdbeleid,
Afdeling Juridische en Internationale Zaken van het Ministerie van Justitie,
handelende in haar hoedanigheid van Centrale Autoriteit,
hierna te noemen: de Centrale Autoriteit,
2. de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad,
gemachtigde: M. van der Kraats.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor de vaststaande feiten en het verloop van het geding in eerste aanleg, in hoger beroep en in cassatie naar zijn tussenbeschikking van 20 september 2006, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is de zaak aangehouden tot 17 oktober 2006 en is het onderzoek heropend teneinde met name, doch niet uitsluitend, [kind] te horen.
Op 17 oktober 2006 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.C. de Wit-Facchetti en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. P.M. Hoffmann. Verder is namens de Raad verschenen mevrouw M. Goverts. Voorts is aan de zijde van de vader verschenen mevrouw M.J. de Vriendt, tolk in de Italiaanse taal, die de eed heeft afgelegd. Partijen, hun raadslieden en de Raad hebben het woord gevoerd.
DE VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP NA VERWIJZING DOOR DE HOGE RAAD
1. [kind] is, voorafgaand aan de zitting van 17 oktober 2006, in raadkamer gehoord. Zij heeft blijk gegeven van een zodanige mate van rijpheid dat die rechtvaardigt dat met haar mening en gevoelens rekening wordt gehouden.
2. Naar aanleiding van de informatie die [kind] tijdens het kinderverhoor heeft gegeven, hebben partijen zich, op voorstel van het hof, ter zitting bereid verklaard om door middel van mediation alsnog te trachten samen tot een oplossing te komen. De zaak is daartoe aangehouden tot 25 november 2006 pro forma. Op 3 november 2006 en 6 november 2006 hebben partijen gesprekken gevoerd onder begeleiding van een bemiddelaar, mevrouw drs. J.A.M. Hendriks.
3. Blijkens een brief met bijlagen van 21 november 2006 van mr. F.C. de Wit-Facchetti, de advocaat van de vader, is het partijen niet gelukt tot overeenstemming te komen. De vader verzoekt het hof een beslissing te nemen.
4. Van de zijde van de moeder is bij het hof op 24 november 2006 een fax-bericht met bijlagen ingekomen, met betrekking tot de in Italië aanhangige strafzaken tegen de moeder. Bij fax-bericht met bijlagen van eveneens 24 november 2006 heeft mr. P.M. Hoffman, de advocaat van de moeder, een commentaar op de zaak aan het hof toegezonden.
5. Bij brief van 27 november 2006 heeft mr. F.C. de Wit-Faccetti, de advocaat van de vader hierop gereageerd.
6. Bij fax-bericht van 29 november 2006 met bijlagen heeft mr. de Wit-Faccetti namens de vader enige stukken aan het hof overgelegd.
7. Thans resteert ter beoordeling - kort gezegd - de vraag of [kind] bij terugkeer naar Italië in een ondraaglijke toestand wordt gebracht als bedoeld in artikel 13 van het Haags Kinder-ontvoeringsverdrag van 25 oktober 1980 (HKOV), waarbij er een ernstig risico bestaat dat zij fysiek of mentaal te lijden zal hebben van de overbrenging.
8. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. Bij het kinderverhoor van [kind] is het hof gebleken dat [kind] geen afwijzende houding heeft ten opzichte van de vader en dat zij onbeschadigd is in haar relatie tot beide ouders. Tussen [kind] en haar beide ouders bestaat, ondanks dat de vader [kind] al zeer geruime tijd niet meer heeft gezien, een goede band. In dit kader is ter zitting gebleken dat de moeder in positieve zin ertoe heeft bijgedragen dat [kind] in haar belevingswereld de vaderfiguur een plaats heeft gegeven. Het hof is verder van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de vader, die alleen het ouderlijk gezag heeft over [kind], geen mogelijkheden zou hebben om op verantwoorde wijze voor de opvang en verzorging van [kind] zorg te dragen. De vader heeft aannemelijk gemaakt dat hij [kind] een positieve opvoeding kan bieden en goed voor haar zou kunnen zorgen. Hij heeft een woning, inkomen en leidt een ordelijk leven. De vader heeft tijd beschikbaar om aan [kind] en haar opvoeding en haar onderwijs te besteden. Hij heeft een sterke band met zijn familie en kan daardoor rekenen op hun beschikbaarheid, indien dat nodig mocht zijn. Ter zitting heeft de vader verklaard dat de moeder [kind] zo vaak mogelijk kan en ook dient te ontmoeten en dat hij zal meewerken om de ontmoetingen mogelijk te maken. Het verweer van de moeder komt er op neer dat terugkeer naar Italië betekent dat [kind] zonder haar moeder in Italië zal verblijven, waarbij komt dat het voor de moeder praktisch gezien niet mogelijk is om naar Italië te komen, althans aldaar te verblijven in verband met betrokkenheid bij verschillende procedures, zoals verzekeringskwesties, hetgeen gevolgen heeft voor haar verblijf in Italië. Dit verweer faalt, nu naar het oordeel van het hof uit de overgelegde fax-berichten van 27 november 2006 en 29 november 2006 zijdens de vader genoegzaam is gebleken dat de door de moeder aangehaalde procedure een civiele procedure betreft die geen strafrechtelijke gevolgen heeft voor haar. Het hof acht de risico’s, verbonden aan de civiele procedure(s) niet zwaarwegend. Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat alle aangiften ter zake van de overige procedures die tegen de moeder zijn gedaan reeds gearchiveerd zijn in 2005 en 2006. Deze zaken zijn geseponeerd. De vader heeft naar ’s hofs oordeel derhalve voldoende aangetoond dat er geen beletselen zijn voor de moeder om, indien nodig, naar Italië te reizen samen met [kind].
9. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de situatie als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder b van het verdrag zich hier niet voordoet. Hetgeen de moeder verder nog heeft gesteld, maakt dit oordeel niet anders. Het enkele tijdsverloop is in deze zaak evenmin reden om [kind] niet terug te geleiden naar Italië. Derhalve zal op de voet van artikel 12 van het verdrag de teruggeleiding van [kind] naar Italië worden gelast.
10. Nu de vader in zijn beroepschrift van 23 maart 2006 heeft verzocht om afgifte binnen een week na de te nemen beslissing van [kind] aan hem ter teruggeleiding naar Italië, zal het hof dienovereenkomstig beslissen.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 2 februari 2005 en, opnieuw beschikkende:
gelast de afgifte door de moeder aan de vader van [kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Italië), binnen een week na heden, ter teruggeleiding naar de plaats van haar gewone verblijf in Italië;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van den Wildenberg en Reinking, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2007.