GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 24 januari 2007
Rekestnummer. : 313-D-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-7373
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. S.F. van der Valk,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 8 maart 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 14 december 2005.
De man heeft op 22 mei 2006 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 13 juni 2006 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 21 maart 2006, 13 juni 2006, 16 november 2006 en 21 november 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 29 november 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. F.C. Frederiks, en de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.J. de Jong. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop verwijst het hof naar de bestreden beschikking. In die beschikking heeft de rechtbank de beschikking van dit hof van 28 november 2001 gewijzigd, en de door de man te betalen partneralimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 15 maart 2005 bepaald op € 688,- per maand. Daarbij is de wettelijke indexering voor het jaar 2006 uitgesloten.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de behoefte van de vrouw.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de door de man verzochte nihilstelling c.q. verlaging van de partneralimentatie alsnog af te wijzen, alsmede de door de vrouw verzochte verhoging van de alimentatie tot een bedrag van € 2.870,74 per maand toe te wijzen met ingang van een door het hof te bepalen datum. Voorts heeft de vrouw verzocht de beschikking van dit hof van 28 november 2001 te vernietigen op grond van de omstandigheid dat deze nimmer heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven, dan wel op grond van gewijzigde omstandigheden en te bepalen dat de man de vrouw met ingang van 28 november 2001, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum, een partneralimentatie moet voldoen van € 2.870,74 per maand.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt incidenteel de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de ingangsdatum van de gewijzigde alimentatie en, opnieuw rechtdoende, als ingangsdatum te bepalen 8 maart 2002, zijnde de datum waarna de vrouw eigen inkomsten uit arbeid heeft, met de verplichting aan de vrouw de door de man sinds voornoemde datum teveel betaalde alimentatie aan de man terug te betalen en voorts de alimentatieverplichting van de man met ingang van 1 januari 2006 op nihil te stellen, nu de vrouw voldoende eigen inkomsten heeft, met terugbetaling aan de man van de door hem teveel betaalde alimentatie.
De vrouw verzet zich daartegen.
4. Ter zitting is het zeventiental grieven, onder akkoordbevinding door de vrouw en haar raadsvrouwe, samengevat tot de navolgende twee grieven:
a) het hof is in zijn beschikking van 28 november 2001 van verkeerde wettelijke maatstaven uitgegaan;
b) ten onrechte is de wettelijke indexering voor het jaar 2006 uitgesloten.
Het hof zal hierna deze twee grieven afzonderlijk beoordelen.
Ad a) Van aanvang niet aan de wettelijke maatstaven voldaan
5. Het hof heeft in zijn beschikking van 28 november 2001 geoordeeld dat rekening gehouden dient te worden met alle inkomsten van de vrouw, waaronder inkomsten uit vermogen.
Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat de afwijking van de wettelijke maatstaven op basis waarvan de behoefte van de vrouw destijds door het hof is vastgesteld, is gelegen in het feit dat het hof geen rekening had mogen houden met inkomsten uit het vermogen van de vrouw. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het vermogen destijds is opgebouwd met het doel dat de man eerder zou kunnen stoppen met werken en dat het niet de bedoeling was dat partijen het vermogen zouden besteden.
6. Het hof is van oordeel dat bij het vaststellen van de behoefte van de vrouw ook destijds rekening gehouden diende te worden met het inkomen dat de vrouw had kunnen genereren uit haar vermogen. Ook rente-inkomsten uit vermogen dienen naar het oordeel van het hof als inkomen te worden aangemerkt, waarmee in het kader van het vaststellen van alimentatie rekening gehouden dient te worden. Het hof ziet in de stelling van de vrouw dat het vermogen is opgebouwd met het doel dat de man vroegtijdig met pensioen zou kunnen gaan geen aanleiding anders te oordelen. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof ook geen andere doorslaggevende argumenten aangevoerd ter nadere onderbouwing van haar stelling dat de inkomsten uit vermogen buiten beschouwing zouden moeten worden gelaten. Derhalve gaat het hof, evenals de rechtbank, uit van het in 2001 door dit hof vastgestelde behoeftebedrag van € 27.226,81 (fl 60.000,-) per jaar, omgerekend € 2.269,- bruto per maand. De stellingen van de vrouw ten aanzien van het vermogen van de man, zijn in dit verband niet relevant. Deze grief van de vrouw faalt derhalve.
Ad b) De wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2006
7. Ter zitting heeft de man - mede met het oog op de wettelijke regels - zijn verweer tegen de indexering van de alimentatiebedragen met ingang van 1 januari 2006 laten varen. Derhalve dienen - voor zover hierna zal blijken dat ook na 1 januari 2006 een alimentatieplicht van de man jegens de vrouw zal bestaan - in afwijking van hetgeen de rechtbank heeft overwogen en beslist, de alimentatiebedragen met ingang van 1 januari 2006 te worden geïndexeerd.
8. De strekking van grief 1 in het incidenteel appel van de man is dat de rechtbank ten onrechte de alimentatieverplichting heeft laten aanvangen op 15 maart 2005. Hiertoe voert de man aan dat de vrouw reeds sinds 8 maart 2002 inkomsten uit arbeid verwierf en dat ten tijde van de procedure is gebleken dat de vrouw meer vermogen bezat.
Gelet op het consumptieve karakter meent de vrouw dat het onwenselijk zou zijn dat zij een terugbetalingsverplichting zou hebben.
9. Het hof begrijpt het beroep van de man aldus, dat hij stelt dat per 8 maart 2002 sprake is van een wijziging van omstandigheden, welke is gelegen in de aanvang van werkzaamheden van de vrouw, waardoor haar behoefte is gewijzigd. Uit de stukken is gebleken dat de vrouw per 8 maart 2002 in dienst is getreden bij [haar huidige werkgever]. Nu de vrouw met ingang van deze datum eigen inkomsten is gaan genereren, is de aanvullende behoefte van de vrouw gedaald, aldus de man.
Het hof acht het vorenstaande een relevante wijziging van omstandigheden, zodat de behoefte van de vrouw met ingang van 8 maart 2002 opnieuw dient te worden beoordeeld. Voorts is het hof van oordeel dat wanneer er aan de zijde van de alimentatiegerechtigde een wijziging optreedt in zijn of haar inkomen en wel in positieve zin, van de alimentatiegerechtigde in redelijkheid kan worden verlangd dat zij de alimentatieplichtige hier over zelfstandig informeert. Het niet informeren omtrent het verwerven van inkomsten kan onder omstandigheden met zich mede brengen dat dit aangemerkt kan worden als een gedraging waardoor de alimentatiegerechtigde haar aanspraak op een onderhoudsbijdrage kan verliezen. In het onderhavige geval heeft de man ter zake van het vorenstaande niets gesteld.
10. Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 6 is overwogen, berekent het hof de (aanvullende) behoefte als volgt. Uitgangspunt is de totale behoefte van de vrouw zoals deze in 2001 is vastgesteld, te weten een bedrag van € 2.269,- bruto per maand, met dien verstande dat het hof rekening houdt met de jaarlijkse indexering van dit bedrag conform de wettelijk vastgestelde percentages. Ter zitting heeft de man hiermee uitdrukkelijk ingestemd. Op het behoeftebedrag wordt vervolgens in mindering gebracht het door de vrouw genoten inkomen uit arbeid, alsmede de jaarlijkse inkomsten uit haar vermogen. Onder omstandigheden kan de redelijkheid met zich mede brengen dat van de alimentatiegerechtigde kan worden verlangd dat zij of hij op haar of zijn vermogen dient in te teren. In het onderhavige geval is hieromtrent niets gesteld door partijen.
Inkomen uit arbeid van de vrouw
11. Uit de verschillende jaaropgaven en belastingaanslagen blijkt dat de vrouw in de jaren 2002 tot en met 2005 het navolgende bruto inkomen heeft genoten:
- 2002: € 7.309,-
- 2003: € 10.471,-
- 2004: € 9.933,-
- 2005: € 8.042,-
Inkomen uit vermogen van de vrouw
12. Het hof is van oordeel dat in het kader van het vaststellen van alimentatie in beginsel van het werkelijk genoten inkomen moet worden uitgegaan. In de beschikking van het hof van 28 november 2001 is het hof uitgegaan van een fictief rendement van 4% over fl 600.000,-. Uit de door de vrouw in het geding gebrachte financiële gegevens, die door de man niet zijn betwist, is het hof gebleken dat het hof bij het vaststellen van het inkomen van de vrouw van onjuiste gegevens is uitgegaan, nu het hof feitelijk kan vaststellen dat het daadwerkelijk genoten inkomen aanmerkelijk lager is dan haar destijds fictief is toegerekend.
13. Wat betreft de in aanmerking te nemen bedragen ter zake van het rendement uit vermogen, neemt het hof als uitgangspunt het overzicht “werkelijke inkomsten uit vermogen”, zijnde productie c bij de brief aan het hof van de zijde van de vrouw van 21 maart 2006, nu de man dit overzicht onweersproken heeft gelaten. Uit het overzicht blijkt het volgende jaarlijkse rendement:
- 2002: € 4.147,56
- 2003: € 2.297,-
- 2004: € 4.997,97
- 2005: € 2.748,30
14. Naar aanleiding van hetgeen hiervoor is overwogen kan over de jaren 2002 tot en met 2005 de maandelijkse aanvullende behoefte worden berekend:
2002 2003 2004 2005
bruto behoefte bruto € 2.373,- € 2.466,- € 2.526,- € 2.555,-
bruto inkomen uit arbeid € 609,- € 873,- € 828,- € 670,- -/-
bruto inkomen uit vermogen € 345,- € 191,- € 416,- € 229,- -/-
bruto aanvullende behoefte € 1.419,- € 1.402,- € 1.282,- € 1.656,-
15. De redelijkheid brengt met zich mede dat bij het vaststellen van de behoefte uit wordt gegaan van een gemiddelde, aangezien het inkomen van de vrouw fluctueert. Het hof stelt de aanvullende behoefte in deze in redelijkheid vast op € 1.440,- bruto per maand.
16. De bruto behoefte van de vrouw is niet wezenlijk gewijzigd, dit als gevolg van het feit dat het lagere rendement op haar vermogen is gecompenseerd met haar extra inkomen uit arbeid dat zij niet had opgegeven aan de man.
17. Gelet op de proceshouding van de vrouw, acht het hof het onder de gegeven omstandigheden redelijk de alimentatie eerst per heden vast te stellen.
18. De strekking van grief 2 in incidenteel appel is dat de alimentatie met ingang van 1 januari 2006 op nihil gesteld dient te worden, omdat de vrouw volgens de man met haar inkomen uit arbeid en haar inkomen uit vermogen, geheel zelfstandig in haar inkomsten kan voorzien, zodat de behoefte aan alimentatie is komen te vervallen.
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat haar behoefte aan alimentatie is komen te vervallen.
19. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 14 is overwogen, bedraagt de behoefte van de vrouw € 1.440,- per maand. Het is het hof niet gebleken dat de vrouw in 2006 geen behoefte meer heeft aan dit bedrag, dan wel dat haar behoefte aan een bijdrage verminderd is. Derhalve faalt grief 2 in incidenteel appel.
20. Uit dit alles volgt dat de beschikking van dit hof van 28 november 2001 ongewijzigd blijft tot heden en dat met ingang van heden een alimentatie wordt vastgesteld van € 1.440,- bruto per maand, welke alimentatie jaarlijks wordt verhoogd met de wettelijke indexering.
21. Het hof overweegt tot slot nog dat ter zitting forensische mediation ter sprake is gekomen. Het is het hof gebleken dat tussen partijen nog ernstige conflicten spelen, die verband houden met de emotionele gevolgen van de echtscheiding. Om toekomstige geschillen te voorkomen, is voor partijen van belang dat zij hun onderliggende emotionele conflicten zullen bespreken met een mediator. Het geschil dat thans aan het hof is voorgelegd, is uitsluitend financieel van aard. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om deze financiële problematiek voor te leggen aan een deskundige, aangezien het hof over voldoende financiële gegevens beschikt om een weloverwogen beslissing te nemen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 28 november 2001 van dit hof - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van heden op € 1.440,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Gerretsen-Visser en Husson, bijgestaan door mr. Vermaas als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2007.