GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 31 januari 2007
Rekestnummer : 177-D-06
Rekestnr. rechtbank : 05-696
[appellant],
wonende te Papendrecht,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
procureur mr. P. Quist.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De bewindvoerder is op 8 februari 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank, sector kanton, locatie Dordrecht, van 9 november 2005.
Van de zijde van de bewindvoerder is bij het hof op 7 december 2006 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 13 december 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de bewindvoerder, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.A. Visser. De bewindvoerder heeft het woord gevoerd, mr. Visser onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep geen grief is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan:
Met ingang van 20 januari 2005 is de bewindvoerder, bewindvoerder over aan zijn [X] (hierna te noemen: de rechthebbende) toebehorende goederen en mentor ten behoeve van de rechthebbende. De rechthebbende is gehuwd geweest met mevrouw [B.], hierna te noemen: de echtgenote van de rechthebbende.
Het huwelijk van de rechthebbende en zijn voornoemde echtgenote is door overlijden van laatstgenoemde geëindigd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van het verzoek van de bewindvoerder strekkende tot het verkrijgen van toestemming om de erfenis van de echtgenote van de rechthebbende aan haar drie kinderen uit te betalen, dat wil zeggen ieder kind een bedrag ad € 33.850,65 zoals genoemd op pagina 2 van de akte van scheiding en deling van 12 november 1981.
2. De bewindvoerder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek toe te wijzen.
3. De bewindvoerder stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het verzoek niet op de wet gegrond is en dat inwilliging daarvan niet in het belang van de rechthebbende kan worden geacht, dat de rechthebbende onder bewind is gesteld (het hof leest: de goederen van de rechthebbende onder bewind zijn gesteld) en dat hij niet onder curatele is gesteld, en dat, nu er geen sprake is van de in de akte inhoudende scheiding en deling van de nalatenschap van de echtgenote van de rechthebbende genoemde gronden, het verzoek wordt afgewezen.
4. Het hof overweegt als volgt. De echtgenote van de rechthebbende is overleden op 15 augustus 1980. Op 12 november 1981 is een notariële akte verleden, in verband met de scheiding en deling van haar nalatenschap. Uit deze notariële akte volgt dat de echtgenote van de rechthebbende bij haar laatste testament heeft bepaald dat alle goederen en rechten worden toebedeeld aan de rechthebbende, terwijl aan de afstammelingen wordt toebedeeld een vordering ten laste van de rechthebbende ter grootte van hun erfdeel, welke vordering eerst opeisbaar is bij overlijden van de rechthebbende, bij zijn hertrouwen, faillissement of onder curatelestelling. Uit voormelde notariële akte volgt niet dat de echtgenote van de rechthebbende in haar testament heeft bepaald dat de vordering, eveneens, opeisbaar zal zijn indien het vermogen van de rechthebbende onder bewind wordt gesteld.
5. Het hof zal, nu geen van de in het testament van de echtgenote van de rechthebbende genoemde gronden, met betrekking tot de opeisbaarheid van de vordering, zich voordoen, het verzoek van de bewindvoerder dienaangaande afwijzen. Het hof overweegt daarbij nog het volgende. Het testament van de echtgenote van de rechthebbende is op 25 januari 1977 verleden. De maatregel van onderbewindstelling is toegevoegd bij wet van 15 mei 1981, in werking getreden op 1 september 1982. Naar het oordeel van het hof kan niet gezegd worden dat het destijds de bedoeling van de echtgenote van de rechthebbende is geweest om de vordering tevens opeisbaar te laten zijn in een situatie als de onderhavige, waarin het vermogen van de langstlevende echtgen(o)ot(e) onder bewind is gesteld. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat de maatregel van onderbewindstelling minder verstrekkend is dan die van ondercuratelestelling. Het beroep van de bewindvoerder op onvoorziene omstandigheden ex artikel 6:258 BW kan hem niet baten.
6. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, onder verbetering en aanvulling van gronden.
7. Hetgeen de bewindvoerder voorts nog naar voren heeft gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden
8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Gerretsen-Visser en Punselie, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2007.