ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8357

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
735-D-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Gerretsen-Visser
  • J. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kosten van de bewindvoerder en beloning onder bewindstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de bewindvoerder tegen een beschikking van de kantonrechter in Dordrecht, waarin zijn verzoek om een hogere vergoeding voor zijn werkzaamheden als bewindvoerder werd afgewezen. De bewindvoerder, die sinds 20 januari 2005 is aangesteld, voert het bewind over de goederen van zijn vader, de betrokkene. Hij heeft in zijn verzoek om een hogere vergoeding onder andere kosten voor reiskosten, tijdverlies door procedures en extra activiteiten opgevoerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het verzoek niet op de wet is gegrond en dat inwilliging niet in het belang van de betrokkene kan worden geacht.

In hoger beroep heeft de bewindvoerder zijn verzoek herhaald en aangevoerd dat de informatievoorziening vanuit de rechtbank naar bewindvoerders verbeterd kan worden. Hij beroept zich op artikel 1:446 BW en stelt dat de gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof heeft de zaak op 13 december 2006 mondeling behandeld, waarbij de bewindvoerder werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.A. Visser.

Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek van de bewindvoerder op de wet is gegrond, maar dat hij geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven om van de gebruikelijke beloning af te wijken. De bewindvoerder heeft ook geen omstandigheden aangevoerd die de door hem gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en het verzoek van de bewindvoerder afgewezen. De beslissing is genomen op 31 januari 2007 en is uitgesproken in openbare zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 31 januari 2007
Rekestnummer : 735-D-06
Rekestnummer rechtbank : 06-187
[appellant],
wonende te Papendrecht,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
procureur mr. P. Quist.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De bewindvoerder is op 30 mei 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te Dordrecht, locatie Dordrecht, van 1 maart 2006.
Op 13 december 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de bewindvoerder, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.A. Visser. De bewindvoerder heeft het woord gevoerd, mr. Visser onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende vast.
Met ingang van 20 januari 2005 is de bewindvoerder aangetreden. Hij voert het bewind over de aan zijn [vader] (hierna te noemen: de betrokkene) toebehorende goederen. De bewindvoerder is tevens mentor ten behoeve van de betrokkene. De bewindvoerder heeft op 22 februari 2006 een specificatie van de post “Diversen” in de rekening en verantwoording aan de kantonrechter gefaxt. De kantonrechter heeft de specificatie aangemerkt als een verzoek tot het verkrijgen van toestemming om als bewindvoerder in aanmerking te komen voor:
1. een hogere bewindvoerdersvergoeding in verband met reiskosten van € 517,20;
2. een vergoeding van € 1.500,- voor de vrijgemaakte tijd vanwege problemen en procedures;
3. een vergoeding van € 450,- voor extra activiteiten, namelijk het aanwezig zijn bij overlegsituaties.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de beloning ten behoeve van de bewindvoerder.
2. De bewindvoerder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek toe te wijzen, subsidiair de zaak terug te wijzen naar de kantonrechter om uitsluitend de desbetreffende bedragen te beoordelen.
3. De bewindvoerder stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn verzoek niet op de wet is gegrond en dat inwilliging daarvan niet in het belang van betrokkene kan worden geacht. Daartoe voert hij onder meer het volgende aan. De bewindvoerder merkt allereerst op dat de informatievoorziening vanuit de rechtbank naar bewindvoerders beter kan. Voorts stelt hij dat er in artikel 1:446 BW voldoende aanknopingspunten zijn te vinden om de reëel gemaakte kosten aan de bewindvoerder te vergoeden. Echter, er moet volgens de bewindvoerder niet alleen naar artikel 1:446 BW, maar ook naar artikel 6:198-200 BW gekeken worden. Kosten die de bewindvoerder in redelijkheid maakt, komen voor vergoeding in aanmerking, aldus de bewindvoerder. De bewindvoerder is zelfstandig ondernemer, dus is het redelijk dat de gebruikelijke kosten van een zelfstandig ondernemer voor vergoeding in aanmerking komen. De bewindvoerder stelt dat hij de kosten uit hoofde van het ondernemerschap (gemiste inkomsten uit eigen onderneming) mag doorberekenen.
4. Het hof is, anders dan de rechtbank van oordeel, dat het verzoek van de bewindvoerder op de wet is gegrond en wel op artikel 1:447 BW. Op grond van artikel 1:447 BW komt aan de bewindvoerder een beloning ter grootte van vijf procent van de netto-opbrengst van de onder bewind staande goederen toe. Het hof is evenwel van oordeel dat de bewindvoerder geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven om van de gebruikelijke beloning, zoals die hiervoor is weergegeven, af te wijken. Nu de bewindvoerder evenmin omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de door hem gemaakte (reis)kosten voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen dient ook dit onderdeel van het verzoek te worden afgewezen.
5. Het vorenstaande brengt met zich mee dat de door de bewindvoerder opgegeven posten geen afzonderlijke bespreking behoeven. Het hof zal de verzoeken van de bewindvoerder dan ook afwijzen. Het beroep van de bewindvoerder op artikel 6:198-200 BW kan niet tot een ander oordeel leiden.
6. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
7. Hetgeen de bewindvoerder voorts nog naar voren heeft gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Gerretsen-Visser en Punselie, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2007.