GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 31 januari 2007
Rekestnummer. : 629-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 04-6217
[appellante],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.T.H. Vuurens-Mulder,
[verweerder],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J.J.M. Schlicher.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 4 mei 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 9 februari 2006.
De man heeft op 20 juni 2006 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vrouw heeft op 7 augustus 2006 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 14 augustus 2006 en 28 december 2006 aanvullen-de stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 29 december 2006 op voorhand de pleitnotities met aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de man zijn bij het hof verder op 3 januari 2007 aanvullende stukken ingekomen
Op 10 januari 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar procureur, en de man, bijgestaan door zijn procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 7 juni 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. In deze beschikking is onder meer bepaald dat de vrouw vóóraf toestemming dient te vragen aan de man voor de wijziging van de gewone verblijfplaats van de minderjarige [geboren in]i 1997, verder: [de dochter], voor zover zij met [de dochter] buiten de regio Den Haag wenst te gaan wonen, bij gebreke waarvan zij vervangende toestemming aan de rechtbank moet vragen. In de beschikking is verder een omgangsregeling vastgesteld tussen de man en [de dochter] en is een partneralimentatie ten laste van de man vastgesteld van € 3.000,- per maand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- de door de rechtbank vastgestelde verplichting van de vrouw om vóóraf toestemming te vragen aan de man voor wijziging van de gewone verblijfplaats van [de dochter], voor zover zij met [de dochter] buiten de regio Den Haag wenst te gaan wonen, bij gebreke waarvan zij vervangende toestemming aan de rechtbank moet vragen;
- de omgang tussen de man en [de dochter] dan wel co-ouderschap;
- de alimentatie ten behoeve van de vrouw.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- zij vóóraf geen toestemming behoeft te vragen aan de man alvorens zij met [de dochter] verhuist buiten de regio Den Haag;
- zij bij gebreke van toestemming van de man, indien zij met [de dochter] verhuist buiten de regio Den Haag, geen vervangende toestemming van de rechtbank behoeft te vragen;
- de partneralimentatie ten laste van de man wordt bepaald op € 5.000,- per maand.
3. De man heeft het beroep van de vrouw gemotiveerd bestreden. Hij verzoekt het hof de vrouw in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden. De man verzoekt incidenteel de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende,
- alsnog een co-ouderschapregeling vast te stellen tussen partijen, waarbij [de dochter] de ene week doorbrengt bij de man en de andere week bij de vrouw, waarbij ieder van partijen gedurende de schoolvakanties van [de dochter] evenveel tijd belast is met de dagelijkse zorg over/opvoeding van [de dochter];
- de bestreden beschikking voor wat betreft de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de omgangsregeling aan te vullen in de door de man in positum 28 omschreven zin;
- het alimentatieverzoek van de vrouw vooralsnog aan te houden en de man alsnog toe te la-ten in het door hem gedane bewijsaanbod;
- de behoefte van de vrouw alsnog vast te stellen in het licht van de gedingstukken, alles met inachtneming van het door de man gestelde in de posita 39 tot en met 44;
- het beroep van de man op matiging van de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw als-nog toe te wijzen.
4. De vrouw heeft het incidentele beroep van de man gemotiveerd weersproken. Zij verzoekt het hof het beroep van de man af te wijzen.
Gewone verblijfplaats [de dochter]; co-ouderschap
5. In zijn eerste incidentele grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om een co-ouderschapregeling vast te stellen, heeft afgewezen. Hij stelt dat een co-ouderschapregeling de enige manier is om te kunnen bewerkstelligen dat [de dochter] niet nog meer klem raakt tussen partijen, gegeven de opstelling van de vrouw en haar huidige [partner]
6. De vrouw stelt dat de rechtbank op goede gronden het verzoek van de man om een co-ouder-schapregeling vast te stellen, heeft afgewezen. De vrouw betwist dat haar opstelling en de [huidige partner] de oorzaak zijn van alle problemen.
7. De grief faalt. Het hof stelt voorop dat een co-ouderschapregeling de instemming van beide ouders moet hebben opdat deze regeling in het belang van [de dochter] zal leiden tot een succesvolle verdeling van de zorg voor haar. Uit de in het geding gebrachte stukken en - vooral - ter zitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de communicatie tussen partijen buitengewoon slecht is. Gezien de omstandigheid dat partijen voor wat betreft de opvoeding van [de dochter] in het geheel niet op één lijn zitten, acht het hof een co-ouderschapregeling in het onderhavige geval niet in het belang van [de dochter].
8. In zijn tweede incidentele grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt over een omgangsregeling tussen hem en [de dochter]. Hij stelt dat hij zich alleen akkoord heeft verklaard met een omgangsregeling, indien de rechtbank zijn verzoek tot het vaststellen van een co-ouderschapregeling tussen partijen zou afwijzen. De man stelt dat hij niet onvoorwaardelijk heeft ingestemd met de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling.
9. De vrouw stelt dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld.
10. Ook deze grief faalt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld ten aanzien van de vastgestelde omgangsregeling. Het is het hof ook niet geheel duidelijk geworden wat de man met zijn grief beoogt. Nu de rechtbank het inleidend verzoek van de man om een co-ouderschapregeling vast te stellen, heeft afgewezen, is de voorwaarde waaronder de man zich akkoord heeft verklaard met de uiteindelijk vastgestelde omgangsregeling, in vervulling gegaan. Het hof merkt nog op dat de man in hoger beroep niet heeft aangegeven hoe een eventueel andere vast te stellen omgangsregeling er uit dient te zien.
Toestemming man bij verhuizen vrouw; vervangende toestemming rechtbank
11. In haar eerste grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij vóóraf toestemming dient te vragen aan de man alvorens zij met [de dochter] verhuist buiten de regio Den Haag, bij gebreke waarvan zij vervangende toestemming van de rechtbank dient te vragen. Zij voert daartoe aan dat er geen juridische grondslag bestaat voor het nevenverzoek van de man terzake.
12. Onder verwijzing naar artikel 1:253a BW stelt de man dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld.
13. Het hof stelt bij zijn oordeel voorop dat de man de mogelijkheid heeft om zich bij geschillen tussen hem en de vrouw - ook bij geschillen over de verblijfplaats van [de dochter] - te allen tijde tot de rechter te wenden, (ook) indien zich het geval voordoet dat de vrouw voornemens is om met [de dochter] te verhuizen buiten de regio Den Haag, dan wel in het geval zij zulks reeds heeft gedaan. Het hof is van oordeel dat deze juridische weg zich niet laat combineren met een aan de vrouw op voorhand opgelegd gebod om (vervangende) toestemming te vragen om te verhuizen buiten de regio Den Haag, zulks mede in het licht van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De grief slaagt derhalve.
Samenleven als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW
14. In zijn derde incidentele grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gesteld om een beroep op artikel 1:160 BW te kunnen rechtvaardigen. Onder verwijzing naar een aantal door hem in het geding in hoger beroep gebrachte producties stelt hij dat van een situatie zoals bedoeld in artikel 1:160 BW wel degelijk sprake is. De man doet terzake een bewijsaanbod.
15. De vrouw betwist dat sprake is van een situatie, zoals bedoeld in artikel 1:160 BW. Zij voert daartoe aan dat er tussen haar en de [huidige partner] geen sprake is van financiële verwevenheid en dat zij ook niet samenwonen.
16. Het hof overweegt als volgt. Voor samenleven met een ander als waren ze gehuwd, zoals be-doeld in artikel 1:160 BW, komt het erop aan of er sprake is van een duurzame affectieve relatie, die meebrengt dat betrokkenen elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding met elkaar voeren. Het hof is van oordeel dat de door de man in eerste aanleg en thans in hoger beroep aangevoerde feiten en omstandigheden noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien, kunnen leiden tot het oordeel dat de vrouw met een ander is gaan samenleven als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. In dat kader overweegt het hof dat de man in het bijzonder niet voldoende heeft gesteld ten aanzien van het - eventueel - samenwonen van de vrouw met de [huidige partner]. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de echtscheiding eerst op 7 juni 2006 is ingeschreven en bedoelde situatie voordien niet relevant is. Nu de man naar het oordeel van het hof niet voldoende aan zijn stelplicht heeft voldaan, komt het hof niet toe aan het bewijsaanbod dat hij heeft gedaan.
17. In zijn vierde incidentele grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door vrouw verzochte alimentatie van € 5.000,- bruto per maand conform haar huwelijks-gerelateerde behoefte is. Hij stelt dat de rechtbank geheel voorbij is gegaan aan het door hem ge-voerde behoefteverweer en de door hem in dat verband geponeerde essentiële stellingen. De man stelt verder dat het oordeel van de rechtbank in strijd is met de artikelen 24 juncto 149 Rv. Hij voert daartoe aan dat geen van partijen een beroep heeft gedaan op de door de rechtbank ge-hanteerde behoefteformule.
18. De vrouw stelt dat de rechtbank op goede gronden de 60%-formule heeft gehanteerd bij het vaststellen van haar behoefte.
19. Het hof stelt het volgende voorop.
Het hof leest en begrijpt de door de man opgeworpen vierde incidentele grief, en de toelichting daarop, aldus dat hij van mening is dat de rechtbank ten onrechte de zogenaamde ‘60%-regel’ heeft toegepast bij het vaststellen van de behoefte van de vrouw. De grief slaagt. Het hof is van oordeel dat voor het vaststellen van de behoefte gekeken dient te worden naar het inkomen van partijen ten tijde van de laatste jaren van het huwelijk, de uitgaven van partijen in de laatste ja-ren van hun huwelijk en dat voorts zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens een begroting dient te worden opgesteld terzake de behoefte van de alimentatiegerechtigde.
20. Tussen partijen is in confesso dat het inkomen van de man ten tijde van het huwelijk van partijen aanzienlijk is geweest. Het besteedbaar gezinsinkomen bedroeg meer dan € 10.000,- per maand. Het hof is van oordeel dat de vrouw in de door haar in het geding in eerste aanleg ge-brachte stukken genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat de reguliere uitgaven (zoals boodschappen) van partijen tijdens hun huwelijk eveneens aanzienlijk zijn geweest. Naar het oordeel van het hof volgt dit ook uit het feit dat partijen tijdens de mondelinge behandeling op 9 decem-ber 2004 van de destijds verzochte voorlopige voorzieningen zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 3.300,- netto dient te betalen aan huishoudgeld ten behoeve van haar en de kinderen. Uit een en ander leidt het hof af dat partijen ten tijde van hun huwelijk over een vrij hoge levensstandaard beschikten.
21. In eerste aanleg heeft de vrouw een behoefteoverzicht in het geding gebracht. Zij stelt haar behoefte op in totaal € 4.723,93 netto per maand, als volgt gespecificeerd:
a. hypotheekrente: € 766,-;
b. servicekosten: € 247,29;
c. WOZ: € 42,39;
d. inboedelverzekering: € 50,-;
e. eindafrekening stookkosten: € 50,-;
f. Hoogheemraadschap: € 18,73;
g. ziektekostenverzekering: € 205,56;
h. wettelijke bijdrage: € 85,60;
i. aanvullende verzekering:€ 67,80;
j. autokosten: € 650,-;
k. gas/electra: € 247,-;
l. water: € 90,-;
m. telefoon: € 200,-:
n. Casema: € 19,95;
o. internet: € 39,95;
p. onderhoud cv-ketel: € 16,66;
q. kleding: € 200,-;
r. ontspanning/zakgeld vrouw: € 150,-;
s. reservering onderhoud huis: € 300,-;
t. reservering vervanging inboedel: € 150,-;
u. vakantie: € 400,-;
v. diverse gezinsverzekeringen: € 28,-;
w. eten: € 500,-;
x. kosten hond: € 54,-;
y. persoonlijke verzorging: € 50,-;
z. cadeau’s/verjaardagen: € 75,-;
aa. kerk: € 20,-.
22. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de man de door de vrouw gestelde posten uitvoerig gemotiveerd betwist. Hij stelt de behoefte van de vrouw op € 1.261,66 netto per maand (zie positum 79 van de pleitnotities in eerste aanleg), als volgt gespecificeerd:
a. hypotheekrente: € 500,-;
b. eigenaarlasten: € 95,-;
c. WOZ: nihil, want begrepen in de bijstandsnorm;
d. inboedelverzekering: nihil, want begrepen in de bijstandsnorm;
e. eindafrekening stookkosten: nihil, want niet aannemelijk gemaakt;
f. Hoogheemraadschap: nihil, want begrepen in de bijstandsnorm;
g. ziektekostenverzekering + wettelijke bijdrage + aanvullende verzekering: € 91,66;
h. autokosten: nihil, want begrepen in de bijstandsnorm;
i. gas/electra: nihil, want begrepen in de bijstandsnorm;
j. water: nihil, want begrepen in de bijstandsnorm;
k. telefoon + Casema + Internet: € 75,-;
l. onderhoud cv-ketel: nihil, want begrepen in de bijstandsnorm;
m. kleding: € 100,-;
n. ontspanning/zakgeld vrouw: nihil, bij gebrek aan voldoende onderbouwing;
o. reservering onderhoud huis: nihil, want begrepen in de bijstandsnorm;
p. reservering vervanging inboedel: nihil, want begrepen in de bijstandsnorm;
q. vakantie: € 150,-;
r. diverse gezinsverzekeringen: nihil, want begrepen in de bijstandsnorm;
s. eten: € 250,-;
t. kosten hond: € 20,-;
u. persoonlijke verzorging: € 25,-;
v. cadeau’s/verjaardagen: € 50,-;
w. kerk: nihil, omdat partijen ook tijdens hun huwelijk nimmer aan de kerk hebben gedoneerd.
23. Het hof overweegt over de behoefte van de vrouw als volgt.
Het hof acht het redelijk om bij het vaststellen van de behoefte van de vrouw rekening te houden met een hypotheekrente van € 450,- per maand, nu uit de overgelegde stukken blijkt dat sprake is van een hypotheek met een hoofdsom van € 90.000,-.
Het hof acht het, met inachtneming van het feit dat met ingang van 1 januari 2006 de Zorgverzekeringswet in werking is getreden, en minderjarige kinderen vanaf dat moment gratis zijn meeverzekerd, verder redelijk om rekening te houden met een premie ziektekostenverzekering (inclusief aanvullende verzekering) van € 130,- per maand.
Het hof zal geen rekening houden met de door de vrouw opgevoerde autokosten, nu zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij de auto van de [huidige partner] leent.
Het hof acht het redelijk om rekening te houden met kosten van gas, electra en water van in totaal € 170,- per maand.
Het hof acht het verder redelijk om rekening te houden met kosten van telefoon, Casema en internet van in totaal € 100,- per maand.
Het hof acht het voorts redelijk om rekening te houden de kosten ten behoeve van reservering onderhoud huis en vervanging inboedel van in totaal € 100,- per maand.
Het hof zal geen rekening houden met de kosten van de door de vrouw opgevoerde post ‘kerk’ nu door de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting van haar stelling door de man, niet aannemelijk is gemaakt dat partijen tijdens hun huwelijk geld aan de kerk doneerden en zij zulks thans wel doet.
Het hof zal voor het overige rekening houden met de door de vrouw opgevoerde posten, nu het hof deze posten, mede gezien de welstand van partijen tijdens het huwelijk, redelijk acht.
24. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vrouw een behoefte heeft van - afgerond - € 2.832,- netto per maand. Rekening houdend met de aan de vrouw toekomende heffingskortingen, hypotheekrenteaftrek en bijtelling eigen woning, komt dit overeen met een behoefte van - afgerond - € 3.800,- bruto per maand. Dit bedrag is in het onderhavige geval gelijk aan de aanvullende behoefte van de vrouw aan een alimentatie ten laste van de man. De vraag resteert of de draagkracht van de man een dergelijke alimentatie toelaat.
25. De vrouw stelt dat de rechtbank zich ten onrechte heeft gebaseerd op de inkomensgegevens van de man over 2005.
26. Onder verwijzing naar de door hem in het geding gebrachte salarisspecificaties over 2006 stelt de man in zijn op voorhand toegezonden pleitnotitie dat bij het vaststellen van zijn draagkracht uitgegaan kan worden van een netto maandinkomen van € 12.048,12 (voor inhouding van pensioenpremie, ziektekostenpremie en invaliditeitspremie). De netto inhoudingen ten behoeve van pensioenpremie, ziektekostenpremie en invaliditeitspremie bedragen € 1.016,32 per maand. Het hof zal hiermee rekening houden bij het vaststellen van de draagkracht.
27. In haar vijfde grief (abusievelijk voor een tweede maal genummer als IV) stelt de vrouw dat de rechtbank bij het vaststellen van de partneralimentatie ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de inkomsten uit vermogen. Zij stelt dat verwacht kan worden dat de man meer dan € 500,- netto aan extra inkomsten uit vermogen zal hebben, gelet op het feit dat hij niet in Nederland belastingplichtig is, er geen sprake is van Box 3 vermogen en dat de door de man te ontvangen rente voor de man belastingvrij is.
28. Onder verwijzing naar een door hem in het geding gebrachte verklaring van een Italiaanse belastingdeskundige (productie 2 bij aanvullende stukken van 3 januari 2007) stelt de man dat hij in Italië over zijn Nederlandse vermogen in Box 3 belasting dient te betalen.
29. Het hof is van oordeel dat de man genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Italië belasting dient te betalen over zijn Nederlandse vermogen in Box 3. Het hof zal hiermee rekening houden.
30. In de toelichting op haar tweede grief stelt de vrouw dat de rechtbank bij het vaststellen van de draagkracht van de man ten onrechte rekening heeft gehouden met de volgende posten:
- verblijfskosten omgangsregeling van € 250,- per maand;
- werkelijke verwervingskosten van € 200,- per maand;
- eigen risico ziektekostenverzekering van € 100,- per maand en
- een huurlast van € 1.900,- per maand.
31. In haar derde grief stelt de vrouw nogmaals dat de door de man opgevoerde huurlast te hoog is. Zij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de huurlast van de man niet onre-delijk hoog is, gezien zijn inkomen. Zij voert daartoe aan dat de man ruimschoots de tijd heeft gehad om uit te kijken naar een minder kostbare woonvorm. De vrouw stelt dat daarom met een lagere woonlast rekening dient te worden gehouden bij het vaststellen van de partneralimentatie.
32. De man stelt dat de door de rechtbank in aanmerking genomen omgangskosten alleszins reëel zijn en eerder aan de lage kant.
Hij stelt verder dat de kosten ten behoeve van Alexander na de bestreden beschikking zijn geste-gen. Hij stelt de kosten van verblijf en studie van Alexander, die in Lausanne (Zwitserland) woont, op € 1.639,08 per maand.
De man stelt dat een bedrag aan verwervingskosten van € 200,- per maand, gezien de hoogte van zijn inkomen, niet onredelijk hoog is. De man betwist dat hij de kosten vergoed krijgt van zijn werkgever, het Europees Octrooibureau.
Onder verwijzing naar de door hem in het geding gebrachte salarisspecificaties stelt de man dat hij een premie zorgverzekering heeft van € 216,24 per maand en dat bij deze verzekering een eigen risico geldt van € 100,- per jaar (het hof leest: per maand).
De man stelt ten aanzien van zijn woonlasten (positum 35 pleitnotities) dat hij met ingang van 1 december 2006 nieuwe woonruimte heeft en dat hij met ingang van die datum een woonlast heeft van in totaal € 2.168,25, bestaande uit:
a. een hypotheekrente van € 1.970,63, welk bedrag voor hem een netto bedrag is nu hij vanwe-ge zijn fiscale immuniteit geen gebruik kan maken van de voordelige fiscale faciliteiten, zoals hypotheekrenteaftrek en
b. een VvE-bijdrage van € 197,62 per maand.
Ten aanzien van de door hem opgevoerde woonlast vóór 1 december 2006 stelt de man dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld.
33. Het hof overweegt ten aanzien van de lasten van de man als volgt.
Het hof acht de door de man opgevoerde woonlasten, zowel vóór 1 december 2006 als daarna, alleszins redelijk, gezien het inkomen van de man en zijn persoonlijke omstandigheden (de man is een expat) en zal met die woonlasten dan ook geheel rekening houden.
Ook acht het hof de door de man opgevoerde verblijfskosten omgangsregeling van € 250,- per maand redelijk, gelet op het feit dat Alexander in Zwitserland woont en de man af en toe met [de dochter] naar Zwitserland gaat.
Het hof zal verder rekening houden met de door de man opgevoerde werkelijke verwervingskosten van € 200,- per maand en het eigen risico ziektekostenverzekering van € 100,- per maand.
Het hof zal niet volledig rekening houden met de door de man opgevoerde kosten ten behoeve van Alexander. Als niet voldoende gemotiveerd betwist is komen vast te staan de ter zitting in hoger beroep geponeerde stelling van de vrouw dat de man van zijn werkgever een tegemoetkoming krijgt van € 600,- per maand voor de studiekosten van Alexander. Verder is als niet voldoende gemotiveerd betwist komen vast te staan de stelling van de vrouw dat Alexander in Lausanne in een studentenhuis woont samen met een vriend van hem en dat de totale woonlast € 250,- per maand bedraagt. Het hof acht het redelijk om rekening te houden met een last van € 900,- per maand. Daarbij gaat het hof er vanuit dat de vriend met wie Alexander zijn woonruimte deelt, de helft van de woonlasten voor zijn rekening neemt.
34. Uitgaande van het hiervoor genoemde inkomen, en rekening houdend met de hiervoor weer-gegeven lasten, is het hof van oordeel dat de man, naast het betalen van de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie ten behoeve van [de dochter] van € 659,- per maand, met ingang van 7 juni 2006 kan voorzien in de aanvullende behoefte van de vrouw, ook indien het hof met het rendement uit het vermogen van de man geen rekening houdt.
Matiging partneralimentatie
35. In zijn vijfde incidentele grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op matiging van de partneralimentatie wegens wangedrag aan de zijde van de vrouw heeft verworpen. Hij voert daartoe aan dat de vrouw ten tijde van het huwelijk van partijen een relatie heeft gehad met een Iraniër en met de [huidige partner] en dat het aangaan en onderhouden door de vrouw van deze relaties zodanig grievend is geweest, niet in het minst gelet op de duur en de intensiteit van deze relaties, dat van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij na de ontbinding van het huwelijk aan de vrouw alimentatie dient te betalen.
36. De vrouw betwist dat sprake is gewest van wangedrag aan haar zijde. Zij betwist dat zij een relatie heeft gehad met een Iraanse klusjesman.
37. Het hof is van oordeel dat de man, tegenover de gemotiveerde betwisting van zijn stellingen door de vrouw, niet aannemelijk heeft gemaakt, laat staan heeft aangetoond, dat de vrouw tijdens hun huwelijk relaties is aangegaan (en heeft onderhouden) met ander mannen. De door de man opgeworpen grief faalt reeds om die reden.
38. Het hof laat in het midden of het door de man gestelde, indien al juist, in het onderhavige geval voor het hof aanleiding zou zijn geweest om tot matiging over te gaan van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie.
39. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de man dat de vrouw vóóraf toestemming dient te vragen aan de man voor wijziging van de gewone verblijfplaats van [de dochter], voor zover zij met [de dochter] buiten de regio Den Haag wenst te gaan wonen;
wijst af het verzoek van de man dat de vrouw vóóraf vervangende toestemming aan de rechtbank dient te vragen voor wijziging van de gewone verblijfplaats van [de dochter], voor zover zij met [de dochter] buiten de regio Den Haag wenst te gaan wonen;
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 7 juni 2006 op € 3.800,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Van den Wildenberg en Labohm, bijgestaan door mr. Sierksma als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2007.