ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8369

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
770-R-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Reinking
  • J. Scheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag, omgang en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van het eenhoofdig gezag, de omgangsregeling en de kinderalimentatie met betrekking tot de minderjarige kinderen van de vader en moeder. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder in juni 2006 hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 7 maart en 26 april 2006. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft het beroep van de vader bestreden en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikkingen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2006 zijn de moeder en de raad voor de kinderbescherming verschenen, terwijl de vader niet aanwezig was. De rechtbank had eerder het eenhoofdig gezag aan de moeder toegewezen, wat de vader betwistte. Hij stelde dat de moeder de hulp aan het jongste kind blokkeert en dat hij de zorg voor de kinderen grotendeels op zich heeft genomen. Het hof oordeelde echter dat de communicatie tussen de ouders zo verstoord was dat voortzetting van gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico voor de kinderen met zich meebracht.

Wat betreft de omgangsregeling oordeelde het hof dat omgang tussen de vader en de kinderen momenteel niet in hun belang was, gezien de spanningen en het loyaliteitsconflict dat zou ontstaan. De vader had geen bewijs geleverd van zijn financiële situatie, waardoor het hof aannam dat hij voldoende draagkracht had voor de vastgestelde kinderalimentatie van € 100,- per maand per kind. Uiteindelijk werd de vader veroordeeld in de proceskosten, omdat het hof oordeelde dat hij de procedure nodeloos had ingesteld. De bestreden beschikkingen werden bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de vader in hoger beroep af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 januari 2007
Rekestnummer : 770-R-06
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 03-807
[appellant],
wonende te Amsterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur voorheen mr. H.C. Grootveld, nadien mr. W. Heemskerk,
die zich als zodanig heeft onttrokken,
tegen
[verweerster],
wonende te Bleiswijk,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E.A.E.G.J. Libosan.
Als belanghebbende is opgeroepen:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 6 juni 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2006 en 26 april 2006.
De moeder heeft op 20 september 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 16 juni 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 21 november 2006 zijn eveneens stukken van de vader bij het hof ingekomen. Gelet op het feit dat deze niet door tussenkomst van een procureur zijn ingediend, worden deze stukken niet in de beoordeling betrokken.
De raad heeft het hof bij brief van 6 september 2006 laten weten ter zitting te zullen verschijnen.
Op 22 november 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door mr. C.T.B.J. Libosan-Besjes, en namens de raad mevrouw A.A. Timmers en mevrouw C. van Dijk. De vader is, hoewel daar-toe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige [dochter] is in raadkamer gehoord.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen van 7 maart 2006 en 26 april 2006 en de tussenbeschikkingen van 29 januari 2004 en 26 januari 2005 van de rechtbank Rotterdam.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 1 juli 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de toekenning van het eenhoofdig gezag, de [omgan]gsregeling en de kinderalimentatie ten aanzien van de nog minderjarige kinderen[, geboren in 1992 en 1995].
2. De vader verzoekt de bestreden beschikkingen van 7 maart 2006 en 26 april 2006 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek tot toekenning van het eenhoofdig gezag aan de moeder over de kinderen af te wijzen, een nog nader te bepalen omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 100,- per maand per kind af te wijzen en te bepalen dat hij geen draagkracht heeft om een bijdrage te betalen, dan wel te bepalen dat de vader een door het hof te bepalen lagere bijdrage dan € 100,- per maand per kind zal betalen.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van hem in hoger beroep als ongegrond te ontzeggen, met bekrachtiging van de bestreden beschikkingen van 7 maart 2006 en 26 april 2006, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van de moeder.
Gezag
4. De vader stelt dat de beslissing van de rechtbank om het eenhoofdig gezag aan de moeder toe te wijzen onbegrijpelijk en in strijd met het recht is. Het is niet de vader die hulp aan [het jongste kind] blokkeert, maar de moeder. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de vader iedere toestemming weigert met betrekking tot het traject van begeleiding van [het jongste kind] om weer toegelaten te worden tot het onderwijs. De vader was niet eens op de hoogte dat [het jongste kind] niet meer naar school ging. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de vader het grootste deel van de zorgtaak van de kinderen op zich heeft genomen.
5. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof voldoende vast komen te staan dat de verhouding tussen de moeder en de vader dermate verstoord is dat het voortduren van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico voor de kinderen inhoudt. Er is sprake van een totaal gebrek aan communicatie tussen de vader en de moeder. De vader en zijn huidige partner laten zich in het bijzijn van de kinderen met grote regelmaat negatief uit over de moeder. De vader en zijn partner zien niet in dat zij de kinderen hierdoor in een loyaliteitsconflict brengen. Het feit dat de vader de kinderen gedurende het huwelijk (mede) heeft verzorgd, doet aan het voorgaande niet af. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking te dien aanzien bekrachtigen.
Omgang
6. De vader stelt in zijn beroepschrift dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat er geen omgang zal zijn tussen de vader en de kinderen. Het is niet in het belang van de kinderen geen omgang te hebben met de vader. De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat er onvoldoende zwaarwegende contra-indicaties waren om het advies van de raad niet over te nemen, alsmede niet gemotiveerd waarom dit het geval was.
7. De raad handhaaft het advies dat omgang thans niet in het belang van de kinderen is. Weliswaar hebben de kinderen aangegeven omgang te willen met de vader, doch zij willen dit slechts buiten aanwezigheid van de huidige partner van de vader, hetgeen voor de vader geen optie is. De raad is van mening dat, ook indien de partner van de vader niet bij de omgang aanwezig zou zijn, de vader niet in staat zal zijn de kinderen uit een loyaliteitsconflict te houden.
8. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat omgang tussen de vader en de kinderen thans dermate veel onrust en spanningen teweeg zal brengen, dat dit ernstige nadelige gevolgen zal hebben voor de ontwikkeling van de kinderen. Nu vast is komen te staan dat omgang buiten aanwezigheid van de partner van de vader onmogelijk is, is het hof met de rechtbank van oordeel dat er reden is de vader het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen.
Kinderalimentatie
9. De vader heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat de vader draagkracht heeft voor kinderalimentatie van € 100,- per maand per kind. Voorts is de vader van mening dat de rechtbank ten onrechte de vader niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn financiële gegevens na de termijn van 14 dagen in te dienen. De vader had de stukken binnen deze termijn zelf opgestuurd in verband met de afwezigheid van zijn advocaat.
10. Nu de vader ook in hoger beroep heeft nagelaten enig inzicht te verschaffen in zijn huidige financiële positie, gaat het hof ervan uit dat hij voldoende draagkracht heeft om de vastgestelde kinderalimentatie te kunnen voldoen.
Proceskosten
11. De advocaat van de moeder heeft verzocht om de vader in de proceskosten te veroordelen (het hof leest: de vader te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep). Zij is van oordeel dat de vader de moeder nodeloos op kosten heeft gejaagd door hoger beroep in te stellen en vervolgens zelf niet ter zitting te verschijnen of zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen.
12. Naar het oordeel van het hof heeft de vader de procedure in hoger beroep nodeloos ingesteld. De vader heeft nagelaten feiten of omstandigheden aan te voeren die een afwijking rechtvaardigen van hetgeen bij de bestreden beschikkingen is beslist. Het hof acht het daarom redelijk en billijk om de vader te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.
13. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de vader in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de moeder tot deze uitspraak begroot op € 2.036,-, gespecificeerd als volgt:
- vastrecht: € 248,-,
- salaris procureur € 1.788,-;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Reinking en Scheij, bijgestaan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2007.