GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 24 januari 2007
Rekestnummer. : 524-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-1365
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J.M. Wigman,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M. Verbraaken-Vooys.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 20 april 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 23 januari 2006.
De vrouw heeft op 2 juni 2006 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 20 juli 2006 en 18 september 2006 aanvullende stukken ingekomen en op 27 december 2006 een brief.
De raad heeft het hof bij brief van 4 januari 2007 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen wegens ziekte van de zittingsvertegenwoordiger.
Op 5 januari 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: Partijen, bijgestaan door hun procureur. De raad is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Partijen en hun procureur hebben het woord gevoerd, de procureur van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota. De hierna te noemen minderjarige [sub 1] is in raadkamer gehoord.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage. Bij die beschikking is tussen partijen, met elkaar gehuwd [in] 1989, de echtscheiding uitgesproken. Voorts is, voor zover in hoger beroep van belang, tussen de man en de [in] 1990 uit het huwelijk van partijen geboren [minderjarige sub 1] en de [in] 1995 uit het huwelijk van partijen geboren [minderjarige sub 2], een omgangsregeling bepaald, onder meer inhoudende dat de man de minderjarigen bij zich mag hebben één zondag per twee weken in de even weekeinden van 11.00 uur tot 20.00 uur, waarbij de man de kinderen haalt en brengt op het adres van de vrouw (de eerste drie keer zal plaatshebben in het bijzijn van de broer van de vrouw, die de kinderen zal meenemen en thuisbrengen). Voorts is bepaald dat de man [de minderjarige sub 2] iedere dinsdag een uur na schooltijd bij zich mag hebben. Tevens is, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie bepaald op € 162,50 per maand per kind, en is de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking [in] 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de vastgestelde kinderalimentatie, de omgangsregeling en de boedelverdeling (uitsluitend ten aanzien van de caravan) betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
- de man gerechtigd is omgang te hebben met de kinderen gedurende een weekend per veertien dagen, alsmede gedurende de helft van de gebruikelijke schoolvakanties en de helft van de feestdagen, althans een regeling vast te stellen die het hof redelijk acht;
- de kinderalimentatie wordt vastgesteld op een nader te bepalen bedrag lager dan € 162,50 per maand;
- de caravan aan hem wordt toebedeeld (met wijziging van het bedrag te ontvangen wegens overbedeling).
2. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt primair de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, subsidiair de bestreden beschikking te bekrachtigen. In incidenteel appel verzoekt de vrouw de bestreden beschikking ten aanzien van de verdeling aan te vullen, in die zin dat de helft van de huwelijkse schuld bij de Postbank aan de man wordt toegescheiden, alsmede dat haar spaargelden aan haar worden toegescheiden en de spaargelden van de man aan hem, zonder verdere verrekening.
3. Ter terechtzitting van het hof heeft de vrouw haar verzoek, om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, ingetrokken. Bovendien heeft de vrouw haar incidentele appel ingetrokken. Gelet hierop is thans nog tussen partijen in geschil de kinderalimentatie, de omgangsregeling en de toescheiding van de caravan.
4. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte tussen hem en de kinderen een omgangsregeling heeft vastgesteld van (onder andere) één zondag per twee weken. De man voert daartoe aan dat een omgangsregeling van één weekend per veertien dagen, alsmede een gelijke verdeling van de gebruikelijke schoolvakanties meer in het belang van de kinderen is, ondanks het feit dat partijen de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling ter zitting zijn overeengekomen. Volgens de man zijn de eerste drie “opbouwcontacten” en de contacten nadien goed verlopen, zodat hij niet inziet waarom er geen gebruikelijke omgangsregeling (een weekend per veertien dagen) vastgesteld zou kunnen worden. Voorzover de omgangsregeling opgebouwd zou moeten worden meent de man dat een opbouw feitelijk al in gang is gezet met een omgang op zondag om de veertien dagen. Voorts stelt de man dat een verdeling van de vakanties en feestdagen ook bij een gebruikelijke omgang hoort, zodat hij ook in zoverre een regeling wenst.
5. De vrouw stelt dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling met veel pijn en moeite tot stand is gekomen. Gelet op de negatieve gebeurtenissen in het verleden is er voor gekozen om een beperkte omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen vast te stellen, welke regeling door zorgvuldige bemiddeling van de raad tot stand is gekomen. De vrouw stelt dat [de minderjarige sub 1 ] expliciet heeft aangegeven dat het voor haar belangrijk is om zelf te kunnen bepalen of en wanneer zij haar vader bezoekt. Ten aanzien van [de minderjarige sub 2] stelt de moeder dat zij graag naar haar vader gaat maar niet bij hem wil overnachten. Gezien de traumatische ervaringen van beide kinderen vindt de vrouw zulks niet verwonderlijk. De vrouw stelt dat de man respect en vertrouwen bij de kinderen moet terugwinnen. Volgens de vrouw verdient het de voorkeur om de omgangsregeling tussen de man en de kinderen langzaam en stap voor stap uit te breiden.
6. Ter zitting van het hof is vast komen te staan dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen de man en de kinderen goed functioneert. Deze regeling staat naar het oordeel van het hof, nu de man uitsluitend uitbreiding van die regeling heeft verzocht en de vrouw in zoverre geen incidenteel appel heeft ingesteld, als minimale omgangsregeling vast. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het thans vaststellen van een gebruikelijke omgangsregeling met overnachting de draagkracht van de kinderen te boven gaat, mede gelet op de gebeurtenissen in het verleden. Om die reden ziet het hof niets in een uitbreiding van de thans bestaande omgangsregeling en/of vaststelling van een vakantieregeling. Het hof stelt in casu de belangen van de kinderen voorop en die belangen laat het hof prevaleren boven het belang van de man. Het hof heeft er begrip voor dat de man een uitbreiding van de omgangsregeling wenst. Vast is komen te staan dat de man een grote betrokkenheid op de kinderen heeft getoond en dat de kinderen graag naar hun vader toe gaan, hetgeen als positief te waarderen valt. Ten aanzien van [de minderjarige sub 1 ] is naar voren gekomen dat zij, gelet op haar leeftijd (16 jaar) gebaat is bij een vrijelijke omgang met haar vader en op zich onderschrijft het hof de gedachte dat een kind van 16 jaar oud enigszins zelf kan bepalen wanneer zij haar vader wil bezoeken. Zulks vereist enige flexibiliteit en zowel de ouders als [de minderjarige sub 1 ] dienen hier verstandig mee om te gaan. Nu vast is komen te staan dat [de minderjarige sub 1 ] ook thans met enige regelmaat uit vrije wil buiten de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling naar de man gaat, acht het hof de kans groot, indien de huidige omgangsregeling tussen de man en de kinderen goed blijft functioneren, dat er een moment komt waarop de omgangsregeling tussen de man en de kinderen uitgebreid kan worden. Het thans willen forceren van een uitbreiding van de omgangsregeling heeft naar het oordeel van het hof het risico van een averechts effect op de kinderen in zich. Bovendien acht het hof partijen in staat om na verloop van tijd in onderling overleg tot een uitbreiding van de omgangsregeling te komen.
7. De behoefte van de kinderen aan alimentatie staat als niet bestreden vast. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte de door de vrouw verzochte kinderalimentatie heeft toegewezen, althans dat de beslissing niet, althans onvoldoende, is gemotiveerd. De man voert daartoe aan dat de rechtbank heeft nagelaten deugdelijk te motiveren tot welke draagkrachtruimten de man en de vrouw komen en hoe de behoefte van de kinderen naar rato van de draagkracht over partijen moet worden verdeeld. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
8. Beide partijen hebben ter terechtzitting van het hof ingestemd met de aanname van het hof dat de verhouding van hun inkomsten, mede bij gebrek aan recente financiële gegevens, nagenoeg gelijk is (gebleven). De door de rechtbank in aanmerking genomen financiële gegevens van partijen zijn, behoudens ten aanzien van de in aanmerking genomen huur van de vrouw van € 250,- per maand, in hoger beroep niet betwist. Hoewel de man stelt dat de rechtbank ten onrechte aan de zijde van de vrouw een huurlast van € 250,- per maand in aanmerking heeft genomen, acht het hof het op dezelfde gronden als de rechtbank redelijk om in de periode van 21 april 2006 tot 10 november 2006 (zijnde de datum waarop de hypotheeklasten van de door de vrouw gekochte woning zijn ingegaan) een huurlast van € 250,- per maand in aanmerking te nemen. Het hof weegt mee dat de schuld van de vrouw bij [naam kredietinstelling] van € 162,21 per maand weliswaar inmiddels is afgelost, doch daar staat tegenover dat de huidige woonlasten van de vrouw circa € 660,- per maand bedragen, exclusief een aan de hypotheek gekoppelde premie levensverzekering van circa € 72,- per maand, welke lasten door de man niet zijn betwist. Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat het aandeel van de man in de kosten van de kinderen van € 162,50 per maand per kind zeker niet te hoog is vastgesteld. De derde – voorwaardelijke – grief van de man, waarin hij stelt dat de rechtbank de kosten omgangsregeling ten onrechte op € 30,- per maand heeft gesteld, behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking meer. Met voornoemde grief heeft de man beoogd hogere kosten omgangsregeling in aanmerking te nemen bij een eventuele uitbreiding van de omgang, doch zoals reeds is overwogen ziet het hof thans geen heil in een uitbreiding van de omgangsregeling, zodat die grief niet kan slagen.
9. Hoewel de man stelt dat de rechtbank ten onrechte de caravan aan de vrouw heeft toegescheiden, verenigt het hof zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust.
10. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Dusamos en Husson, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2007.