ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8400

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
594-R-06 en 631-R-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Reinking
  • A. Dusamos
  • C. Burgers-Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 9 februari 2006 aangevochten, waarin aan de man een partneralimentatie van € 1.080,- bruto per maand was opgelegd. De vrouw verzocht het hof om de alimentatie te verhogen naar € 1.070,- netto per maand en om een deel van de ontslagvergoeding van de man, die in een stamrechtconstructie was gestort, aan haar toe te kennen. De man, verweerder in hoger beroep, heeft het verzoek van de vrouw bestreden en verzocht om de alimentatie te verlagen naar € 878,- bruto per maand.

Het hof heeft vastgesteld dat de ontslagvergoeding, die de man in een stamrechtverzekering heeft gestort, niet tot de huwelijksgemeenschap behoort, omdat deze is aangewend om de alimentatie te betalen. Het hof heeft de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de man in staat is om een lagere alimentatie te betalen dan eerder was vastgesteld. De vrouw heeft ook aangevoerd dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap niet volledig was, maar het hof heeft geoordeeld dat de door de man ontvangen ontslagvergoeding niet voor verdeling in aanmerking komt.

De uitspraak van het hof leidde tot een verlaging van de alimentatie voor de vrouw tot € 878,- per maand voor de periode tot 1 december 2006 en € 660,- per maand vanaf die datum. Het hof heeft de bestreden beschikking voor zover het de partneralimentatie betreft vernietigd en de overige beslissingen van de rechtbank bekrachtigd. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, waarbij de griffier mr. Janssen aanwezig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 24 januari 2007
Rekestnummers. : 594-R-06 en 631-R-06
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 05-708
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E. Grabandt,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. W. den Hertog.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 2 mei 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 9 februari 2006.
De man heeft op 13 juni 2006 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 5 juli 2006 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 10 mei 2006, 7 juni 2006 en 6 december 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 6 december 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 15 december 2006 is de zaak door mr. Reinking als raadsheer-commissaris mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocate, mr. M. Huisman, en de man, bijgestaan door zijn advocate, mr. M.G. van der Linden. Partijen hebben het woord gevoerd, mr. Huisman onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij ten laste van de man aan de vrouw een partneralimentatie is bepaald van € 1.080,- bruto per maand, met ingang van de datum dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voorts is de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op [in] 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie ten behoeve van haar levensonderhoud en de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie en de verdeling van de gemeenschap te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
- de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud verschuldigd is van € 1.070,- netto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- aan de vrouw wordt toegescheiden – naast hetgeen haar is toegescheiden in de bestreden beschikking:
de helft van de ontslagvergoeding van minimaal € 283.000,-;
de helft van het gespaarde kapitaal van de in het verleden in een verzekeringspolis ondergebrachte spaarloonregeling, welke verzekering waarschijnlijk € 10.500,- (of zoveel meer) waard is;
- de man in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap in elk geval € 1.437,39 aan de vrouw zal voldoen.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt in principaal appel het verzoek van de vrouw zoals in het beroepschrift vermeld, af te wijzen, en voorts bij wege van incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de partneralimentatie en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud is verschuldigd van € 878,- bruto per maand, althans een zodanige bijdrage als het hof juist zal oordelen.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt – met instandhouding van hetgeen principaal is verzocht – het incidentele verzoek in appel van de man af te wijzen.
5. Het hof zal eerst de grieven van partijen ten aanzien van de partneralimentatie bespreken.
Wijziging van omstandigheden
6. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte in het gegeven dat de man inmiddels een gezamenlijke huishouding voert met zijn nieuwe partner, die (deels) in haar eigen levensonderhoud voorziet, een wijziging van omstandigheden heeft aangenomen. Zij is van mening dat met de omstandigheid dat de nieuwe partner van de man niet geheel in haar eigen levensonderhoud voorziet geen rekening mag worden gehouden. Hierbij is van belang de lange duur van het huwelijk en de daaruit voortvloeiende zorgplicht van de man jegens de vrouw. De man heeft zich bij echtscheidingsconvenant verplicht € 1.070,- per maand aan haar te voldoen. Voorts is van belang dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt waarom zijn nieuwe partner niet in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. Zij heeft dit immers in het verleden ook altijd gedaan. In ieder geval zijn door de man geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de partner niet meer zou kunnen werken. De man heeft een en ander gemotiveerd betwist.
7. Naar het oordeel van het hof is op grond van het ten aanzien van de medische situatie van de partner van de man overgelegde stuk, te weten de afsprakenlijst met specialisten van de partner, alsmede de verklaring van de man omtrent haar medische situatie ter terechtzitting van het hof, voldoende aannemelijk geworden dat de partner van de man niet in staat is inkomsten te verwerven teneinde in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De samenwoning van de man met zijn partner levert derhalve een wijziging van omstandigheden op. Op grond hiervan dient het hof de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man opnieuw te beoordelen.
8. De grief van de man dat het convenant van meet af aan niet in overeenstemming was met de wettelijke maatstaven, alsmede de grief van de man dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is geweest van een wijziging van omstandigheden voor wat betreft het inkomen van de man, behoeven gelet op het hiervoor onder 7. overwogene geen bespreking meer.
Behoefte
9. Ter terechtzitting van het hof zijn partijen het erover eens geworden dat de aanvullende behoefte van de vrouw € 1.110,94 per maand bedraagt, zodat het hof hier van uitgaat. De grief van de man op dit punt behoeft daarom geen bespreking meer.
Draagkracht
10. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocate van de vrouw verklaard dat voor de bepaling van de draagkracht van de man mag worden uitgegaan van de door de man bij zijn verweerschrift overgelegde draagkrachtberekening, met dien verstande dat zij betwist dat rekening dient te worden gehouden met een huur van € 616,- per maand met ingang van 1 december 2006, zoals door de man ter terechtzitting is opgevoerd, en met dien verstande dat rekening dient te worden met de norm voor een alleenstaande en het daarbij behorend draagkracht percentage.
11. Nu partijen het erover eens zijn dat uit kan worden gegaan van de door de man overgelegde draagkrachtberekening, zal het hof deze als uitgangspunt nemen bij het bepalen van de draagkracht van de man. Voorts houdt het hof met ingang van 1 december 2006 rekening met de door de man opgevoerde huur van € 616,- per maand, nu deze huur gelet op het inkomen van de man, redelijk te noemen is.
12. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7. ten aanzien van de partner van de man is overwogen, past het hof de gezinsnorm toe, en het daarbij behorend draagkrachtpercentage.
13. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man voor de periode tot 1 december 2006 een alimentatie voor de vrouw toelaat van € 878,- per maand, en met ingang van die datum van € 660,- per maand, welke alimentatie in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven, zodat de bestreden uitspraak ten aanzien van de alimentatie moet worden vernietigd.
Verdeling van de gemeenschap
14. De vrouw stelt dat de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de huwelijksgemeenschap niet volledig is. Zij voert hiertoe aan dat ook de door de man in april (of daaromtrent) 2005 ontvangen ontslagvergoeding van € 283.000,-, welk bedrag in een zogenaamde stamrechtverzekering is gestort, tot de huwelijksgemeenschap behoort en dient te worden verdeeld. Dit geldt volgens haar ook voor de spaarloonregeling, waarvan het gespaarde kapitaal is ondergebracht in een verzekeringspolis. Voorts voert zij aan dat de man haar nog een bedrag van € 399,22 is verschuldigd ter zake van na de verkoop van de voormalige echtelijke woning nog afgeschreven en niet verrekende premie levensverzekering, welke verzekering verband houdt met de hypotheek. Ten slotte stelt zij dat de man haar nog een bedrag is verschuldigd van € 975,67 ter zake van maandelijkse betalingen met betrekking tot spaartegoeden bij [naam stichting]. Volgens haar staat vast dat de maandelijkse betalingen ten laste van haar zijn gekomen. De man heeft een en ander gemotiveerd betwist.
Ontslagvergoeding
15. Naar het oordeel van het hof komt de ontslagvergoeding niet voor verdeling in aanmerking, aangezien het redelijk te achten is dat de man de ontslagvergoeding in een stamrechtverzekering heeft gestort, waardoor hij in staat is (geweest) om alimentatie te betalen.
Spaarloonregeling
16. Ter terechtzitting van het hof zijn partijen overeengekomen dat zij het gespaarde kapitaal ter zake van de spaarloonregeling, welk is ondergebracht in een lijfrente, op of kort na het tijdstip dat deze vrijkomt, te weten 1 november 2007, onderling zullen verdelen en dat op dit punt door het hof niet meer hoeft te worden beslist. De grief van de vrouw op dit punt behoeft derhalve geen bespreking meer.
Premie levensverzekering
17. Nu de vrouw haar – door de man betwiste – stelling dat van haar rekening nog drie maal nadat de voormalige echtelijke woning is verkocht de premie levensverzekering is afgeschreven, niet met stukken heeft onderbouwd, gaat het hof voorbij aan de stelling van de vrouw dat ter zake daarvan verrekening dient plaats te vinden.
Betalingen [naam stichting]
18. Partijen zijn het er ter terechtzitting van het hof over eens geworden dat de vrouw aan de man nog een bedrag van € 300,- zal betalen ter zake van betalingen betreffende [naam stichting] en dat op dit punt door het hof ook niet meer hoeft te worden beslist. Het hof gaat er derhalve vanuit dat deze betaling door de vrouw aan de man zal plaatsvinden.
19. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de partneralimentatie betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 4 mei 2006 tot 1 december 2006, op € 878,- per maand, en met ingang van 1 december 2006 op € 660,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de alimentatie uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Reinking, Dusamos en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Janssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2007.