ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8757

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
656-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over het kind, geboren in Duitsland. De moeder, die samen met het kind de Kazachstaanse nationaliteit heeft, verzocht om de vaststelling van het vaderschap, nadat de rechtbank te 's-Gravenhage haar verzoek eerder had afgewezen. De man, die zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit heeft, had het kind op 15 augustus 2002 in Keulen erkend. De moeder stelde dat het afwijzen van haar verzoek gevolgen had voor de nationaliteit en rechten van het kind in Nederland.

De procedure in hoger beroep begon op 11 mei 2006, toen de moeder in beroep ging tegen de beschikking van de rechtbank van 13 februari 2006. De bijzondere curator, aangesteld voor het kind, steunde het verzoek van de moeder en voerde aan dat de rechtbank de belangen van het kind niet voldoende had afgewogen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2006 waren de moeder en de man niet verschenen, maar de aanwezige partijen hebben hun standpunten toegelicht.

Het hof heeft de grieven van de moeder en de bijzondere curator overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. Het hof oordeelde dat er geen inbreuk was op het gezinsleven van de moeder en het kind, zoals gesteld door de moeder en de bijzondere curator. De betrekkingen tussen het kind en haar ouders zouden niet veranderen door de vaststelling van het vaderschap. Het hof bekrachtigde daarom de bestreden beschikking en wees het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 januari 2007
Rekestnummer. : 656-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-2305
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur voorheen mr. C.A. Lucardi, thans mr. F. Arslan.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende te Amsterdam,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. F. Arslan,
2. mr. I.J. Pieters,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige
[kind],
kantoorhoudende te Leiden,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 11 mei 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 13 februari 2006.
De bijzondere curator heeft op 2 oktober 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 29 mei 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 29 november 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de procureur van de moeder en de bijzondere curator. De moeder en de man zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over [kind] is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over [kind], geboren op [geboortedatum], te [geboorteplaats], Duitsland, verder: [kind], die bij de moeder in Duitsland verblijft.
De moeder en [kind] hebben de Kazachstaanse nationaliteit, de man zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit. De man heeft [kind] op 15 augustus 2002 in Keulen te Duitsland erkend.
2. De moeder verzoekt het beroep gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [kind], toe te wijzen.
3. De bijzondere curator verzoekt eveneens het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over [kind], alsnog toe te wijzen.
4. De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet voor inwilliging in aanmerking komt. Dit komt het volgens haar wel aangezien [kind], vanwege onduidelijkheid met betrekking tot de erkenning van haar door de man in Duitsland en het effectueren van de erkenning in Nederland, thans geen aanspraak kan doen op de Nederlandse nationaliteit of de rechten die daaruit voortvloeien. In haar tweede grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte het verzoek heeft afgewezen waarbij de belangen van [kind] niet voldoende zijn afgewogen. [kind] heeft baat en belang bij een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap door de man. De redenen zijn velerlei echter de meest in het oog springende is het verkrijgen van het Nederlanderschap. Zij wijst erop dat wanneer [kind] zich bij de man in Nederland zou willen vestigen, zij als vreemdelinge zou worden beschouwd en dat de andere kinderen van de man allen de Nederlandse nationaliteit hebben. De moeder vraagt zich daarbij af of de erfrechtelijke aanspraken van [kind] dan zijn gewaarborgd. Als derde grief brengt zij naar voren dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met het persoonlijk belang van partijen bij het afwijzen van het verzoek. Tussen de man en [kind] is sprake van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Zij beroepen zich op artikel 8 en zijn van mening dat het uitoefenen van een gezinsleven wordt bemoeilijkt aangezien [kind] geen Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en daardoor beperkt is in haar bewegingsvrijheid. Voorts doen zij een beroep op het IVRK. Het persoonlijk belang van [kind] moet voorop staan en zij moet in de gelegenheid worden gesteld om haar familierechtelijke betrekkingen te vestigen in Nederland.
5. De bijzondere curator stelt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de moeder heeft afgewezen. Hij onderschrijft de grieven van de moeder. Voorts wijst hij erop dat een wetsvoorstel aanhangig is waarmee het verschil in nationaliteitsgevolg tussen een erkenning en een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap zal worden opgeheven. Voor zover het hof twijfelt over de vraag of het verdragsrechtelijke bepalingen kunnen meebrengen dat het inleidend verzoek van de moeder alsnog dient te worden toegewezen, verzoekt hij het hof het Internationaal Juridisch Instituut te benoemen als deskundige en haar een rapportage hieromtrent te laten opstellen.
6. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld zoals zij heeft geoordeeld. Het hof neemt dit oordeel en de gronden waarop het berust over en maakt dit tot het zijne. Daarnaast overweegt het hof dat naar zijn oordeel geen sprake is van een inbreuk op het gezinsleven van artikel 8 EVRM als door de moeder en de bijzondere curator gesteld. Immers, ook hiervoor geldt dat de betrekkingen tussen het kind en haar ouders niet wijzigen door het al dan niet vaststellen van het vaderschap van de man. Hetgeen de moeder en/of de curator voorts nog naar voren hebben gebracht, doet aan dit oordeel niet af.
7. Gelet op het voorgaande behoeft het subsidiaire verzoek van de bijzondere curator geen bespreking meer.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Pannekoek-Dubois en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Janssen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2007.