ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8864

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C04/1558
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij arbeidsongeval tijdens het loskoppelen van een aanhangwagen op een bedrijfsterrein

In deze zaak gaat het om een arbeidsongeval dat plaatsvond op 30 oktober 2001, waarbij [expeditiemedewerker A] letsel opliep tijdens het helpen van vrachtwagenchauffeur [chauffeur B] bij het loskoppelen van een aanhangwagen. [expeditiemedewerker A] was in dienst bij Lo-ve Controle en Expeditie B.V. en was uitgeleend aan Kloosterboer. Tijdens het loskoppelen van de aanhangwagen, dat niet lukte, stelde [chauffeur B] voor om met de vrachtwagen heen en weer te rijden om de spanning van de dissel te krijgen. Dit leidde tot een gevaarlijke situatie, waarbij de dissel omhoog kwam en de rechteronderarm van [expeditiemedewerker A] brak. De Arbeidsinspectie concludeerde dat er geen oorzakelijke overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving was vastgesteld.

In de rechtszaak die volgde, werd Kloosterboer in vrijwaring aangesproken door TVM en [X] c.s. voor de schade die [expeditiemedewerker A] had geleden. De rechtbank oordeelde dat Kloosterboer hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade, omdat zij tekort was geschoten in haar zorgplicht voor de veiligheid van de werkomgeving. TVM en [X] c.s. voerden aan dat [chauffeur B] onzorgvuldig had gehandeld door [expeditiemedewerker A] niet te waarschuwen voor het gevaar van de omhoog komende dissel.

Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aansprakelijkheid van [chauffeur B] en [X] c.s. bestond op grond van de artikelen 185 Wegenverkeerswet en 6:170 Burgerlijk Wetboek. Het hof concludeerde dat het bedrijfsterrein van Kloosterboer feitelijk toegankelijk was voor het openbaar verkeer, waardoor de WAM van toepassing was. De grieven van TVM en [X] c.s. werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de kosten van het principaal en incidenteel appel werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

Uitspraak: 19 januari 2007
Rolnummer: 04/1558
Zaaknummer rechtbank: 453603/03
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
1. TRANSVEMIJ U.A., handelende onder de naam TVM VERZEKERINGEN,
gevestigd te Hoogeveen,
2. FIRMA [X] WEGTRANSPORT,
gevestigd te Benschop,
3. [X],
4. [X],
5. [X],
allen wonende te Y,
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden sub 1 - 5 in het incidenteel appel,
hierna te noemen: TVM en [X] c.s.,
procureur: mr. K. Aantjes,
tegen
KLOOSTERBOER ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: Kloosterboer,
procureur: mr. H.J.A. Knijff, voorheen mr. W. Taekema.
Het geding
1. Bij exploot van 28 oktober 2004 zijn TVM en [X] c.s. in hoger beroep gekomen van het vonnis in vrijwaring van 30 juli 2004 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen Kloosterboer als eiseres en TVM, [X] c.s. en [chauffeur B] als gedaagden. Bij memorie van grieven hebben TVM en [X] c.s. drie grieven tegen dit vonnis (het hof beschouwt de vermeldingen in de memorie van grieven van de datum 4 augustus 2004, zijnde de datum waarop de grosse is uitgegeven, als verschrijvingen en leest daarvoor 30 juli 2004) opgeworpen. Het hof heeft bij incidenteel arrest van 22 april 2005 de door TVM en [X] c.s. gevorderde voeging bevolen van de onderhavige zaak en de zaak met rolnummer 04/1535. Kloosterboer heeft bij memorie van antwoord in het principaal appel houdende memorie van grieven in het incidenteel appel de principale grieven bestreden en een incidentele grief tegen voormeld vonnis opgeworpen. Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft de procureur van TVM en [X] c.s. mede namens [chauffeur B] de incidentele grief bestreden. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd. In het procesdossier van Kloosterboer ontbreekt de conclusie van dupliek in vrijwaring en bevindt zich in plaats daarvan een conclusie van dupliek in vrijwaring uit een andere procedure. In het procesdossier van TVM en [X] c.s. ontbreekt het arrest in het incident.
2. De onderhavige zaak is vanwege de nauwe samenhang gevoegd met de zaak onder rolnummer 04/1535. Ook in deze zaak wordt op 19 januari 2007 arrest gewezen.
Beoordeling van het hoger beroep
in het principaal en het incidenteel appel
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder “De feiten” een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 [expeditiemedewerker A] (hierna: [expeditiemedewerker A]) was op 30 oktober 2001 in dienst bij Lo-ve Controle en Expeditie B.V. te Rotterdam (hierna: Lo-ve) en als expeditiemedewerker uitgeleend aan Kloosterboer. [expeditiemedewerker A] heeft verklaard dat zijn werkzaamheden het volgende inhielden. Hij assisteerde op het bedrijfsterrein van Kloosterboer de keurmeester. Zijn werkzaamheden bestonden in het verwijderen van de verzegeling van de containers, het openen van de deuren van de containers, het brengen van de producten naar de keurmeester en andere werkzaamheden ter voorbereiding en afwerking van de keuring. [chauffeur B], chauffeur van een vrachtwagencombinatie en in dienst bij [X] c.s., bevond zich op het bedrijfsterrein van Kloosterboer om de door hem vervoerde lading te laten keuren. De vrachtwagencombinatie behoorde in eigendom toe aan [X] c.s. en was krachtens de WAM verzekerd bij TVM. [chauffeur B] deed verwoede pogingen om zijn aanhangwagen los te koppelen van de vrachtwagen. [expeditiemedewerker A] hielp hem daarbij. Ook gezamenlijk lukte het hun niet met de hand de dissel van de aanhangwagen los te krijgen. Daarop zei [chauffeur B] dat hij in de cabine van de vrachtwagen zou plaatsnemen en steeds een stukje voor- en achteruit zou rijden, daarbij iets draaiend aan het stuur, om de spanning van de dissel te krijgen. [expeditiemedewerker A] zou ondertussen proberen de pen uit het oog van de dissel te trekken en de borgring vrij te houden. [chauffeur B] ging in de vrachtwagen zitten en reed stukjes voor- en achteruit. [expeditiemedewerker A] bleef bij het ontkoppelings-mechanisme staan met zijn handen over de dissel heen. Op een gegeven moment lukte het [expeditiemedewerker A] de pen uit de dissel te trekken. Toen het oog van de dissel uit de vangmuil (trekhaak) van de vrachtwagen loskwam, sloeg de dissel hard naar boven. De rechteronderarm van [expeditiemedewerker A] werd geraakt en brak. Ten gevolge daarvan heeft [expeditiemedewerker A] blijvend letsel opgelopen.
2.2 Naar aanleiding van het ongeval heeft de Arbeidsinspectie op 8 mei 2002 een ongevalsrapport opgemaakt, waarin onder meer staat:
- als “Waarnemingen rapporteur”:
“(…) Door de loodsbaas (…) werd ik naar de plaats gebracht waar het ongeval zich had voorgedaan. Ik bevond mij op een, door een hekwerk omheind, parkeerterrein gesitueerd voor het kantoor van Kloosterboer Rotterdam B.V. waar ik zag dat vrachtwagens stonden opgesteld. Ik zag dat het terrein nagenoeg vlak was. Ik zag dat dit terrein alleen ten behoeve van de afwatering een klein hoogteverschil had (…)”
- als “Bevindingen”:
“(…) Aangezien ik tijdens mijn onderzoek naar dit arbeidsongeval geen oorzakelijke overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving heb kunnen vaststellen, heb ik een ongevalsrapport opgesteld. (…)”
Bij het ongevalsrapport zijn gevoegd:
- als “Bijlage 2” een verklaring van [expeditiemedewerker A]:
“(…) De laatste tijd kwam ook regelmatig het aan- en afkoppelen van de aanhangwagens voor. Meestal was dit het werk van de vrachtwagenchauffeur. Ik denk dat dit ongeveer 2 à 3 keer per week voorkwam. Daarbij help ik meestal niet. Ik had een algemene taakomschrijving waarbij mijn werkzaamheden, zoals ik al zei, voornamelijk uit de voorbereidende werkzaamheden van de keuringen bestonden. Omdat mijn taakomschrijving algemeen was deed ik ook andere voorkomende werkzaamheden zoals in dit geval het helpen bij het aan- en afkoppelen van de aanhangwagens. (…)”
- als “Bijlage 4” een verklaring van [chauffeur B]:
“(…) Ik kreeg echter de aanhanger niet losgekoppeld. Ik had in tussen al van alles geprobeerd. Zoals onder andere de rem erop en er weer af. Daarvoor had ik de luchtslang ook al losgemaakt. Ik was ook al naar een andere plaats gereden omdat ik dacht dat het wegdek misschien enigszins afliep. Ik had ook het luchtsysteem van de aanhanger drukloos gemaakt. Niets hielp, ik kreeg de aanhanger niet los. Ik denk dat ik inmiddels al 20 minuten bezig was geweest. Toen kwam de assistent van de keurmeester mij vertellen dat het nu echt tijd werd dat de vracht van de motorwagen werd gekeurd. Ik heb hem uitgelegd dat ik de aanhanger niet los kreeg. Toen zei hij dat hij mij wel wilde helpen. Ik hoefde hem niet uit te leggen hoe je de aanhanger kon loskoppelen. Ik zei dat ik in de cabine ging zitten om steeds kleine stukjes voor- en achteruit met de combinatie te gaan rijden. Op een bepaald moment voelde ik dat de aanhanger los was. Ik keek op dat moment in mijn linker buitenspiegel en zag de assistent achteruit vallen. Ik ben direct gaan kijken wat er was gebeurd en zag de triangel omhoog staan toen de aanhanger los was gekoppeld. (…)”
2.3 Bij exploot van 8 oktober 2002 heeft [expeditiemedewerker A] Lo-ve en Kloosterboer gedaagd voor de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, en gevorderd dat Lo-ve en Kloosterboer hoofdelijk worden veroordeeld aan hem te betalen een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met rente en kosten.
De rechtbank heeft bij incidenteel vonnis van 24 januari 2003 Kloosterboer toegestaan om TVM, [X] c.s. en [chauffeur B] in vrijwaring op te roepen.
Kloosterboer heeft bij exploot van 13 februari 2003 TVM, [X] c.s. en [chauffeur B] in vrijwaring opgeroepen.
Bij vonnis van 7 mei 2004 gewezen in de hoofdzaak tussen [expeditiemedewerker A] als eiser en Lo-ve en Kloosterboer als gedaagden heeft de rechtbank Lo-ve en Kloosterboer hoofdelijk veroordeeld om aan [expeditiemedewerker A] te betalen een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met rente en kosten.
2.4 Bij het bestreden vonnis gewezen in de vrijwaringszaak heeft de rechtbank TVM en [X] c.s. hoofdelijk veroordeeld om aan Kloosterboer te betalen al datgene waartoe Kloosterboer als gedaagde in de hoofdzaak bij voormeld vonnis van 7 mei 2004 is veroordeeld, TVM en [X] c.s. veroordeeld in de kosten van de vrijwaring, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.5 In het principaal appel hebben TVM en [X] c.s. vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd, alsmede afwijzing van de vorderingen in vrijwaring van Kloosterboer en veroordeling van Kloosterboer tot terugbetaling aan TVM van hetgeen door haar op het vonnis in de vrijwaringszaak is voldaan, met rente en kosten.
2.6 In het incidenteel appel heeft Kloosterboer gevorderd het bestreden vonnis voor zover betrekking hebbende op TVM en [X] c.s. te bekrachtigen, ditzelfde vonnis voor zover betrekking hebbende op [chauffeur B] te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Kloosterboer jegens [chauffeur B] alsnog toe te wijzen, met kosten.
3.1 Grief 1 in het principaal appel luidt:
“Ten onrechte heeft de Rechtbank Rotterdam in haar eindvonnis van 4 augustus 2004 (het hof leest: 30 juli 2004) in de vrijwaringszaak zonder enige nadere motivering geoordeeld dat gedaagden in vrijwaring (thans appellanten) volledig aansprakelijk zijn voor al hetgeen waartoe eiseres in vrijwaring (thans geïntimeerde) in de hoofdzaak is veroordeeld. De Rechtbank Rotterdam heeft daarbij verzuimd in te gaan op hetgeen gedaagden in vrijwaring uitdrukkelijk hebben aangevoerd met betrekking tot artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW) en de positie van Kloosterboer als regresnemer.”
In de toelichting op de grief stellen TVM en [X] c.s. dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de vereisten die artikel 185 WVW stelt. Zo heeft het ongeval zich voorgedaan op een bedrijfsterrein en niet op de weg en is sprake geweest van het loskoppelen van een aanhangwagen en niet van verkeersdeelname. Voor het geval artikel 185 WVW van toepassing zou zijn, komt volgens TVM en [X] c.s. aan Kloosterboer als regreszoekende werkgever ofwel aan haar regreszoekende AVB- verzekeraar geen beroep toe op de door de Hoge Raad geformuleerde 50%-regel.
3.2 Grief 2 in het principaal appel luidt:
“Ten onrechte heeft de Rechtbank Rotterdam aangenomen dat vrachtwagen-chauffeur [chauffeur B] (en dus gedaagden sub 1 tot en met 4, thans appellanten sub 1 tot en met 4) aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval waarbij [expeditiemedewerker A] letsel heeft opgelopen. Naar de mening van de Rechtbank Rotterdam heeft [chauffeur B] zich onzorgvuldig gedragen aangezien hij [expeditiemedewerker A] niet had mogen blootstellen aan gevaar op beklemming of losschieten van de koppeling.”
In de toelichting op de grief voeren TVM en [X] c.s. aan dat [chauffeur B] niet onzorgvuldig jegens [expeditiemedewerker A] heeft gehandeld. [chauffeur B] heeft niet gevraagd om de hulp van [expeditiemedewerker A] en heeft hem evenmin opdracht of instructies gegeven om hem te helpen bij het loskoppelen. [chauffeur B] mocht erop vertrouwen dat [expeditiemedewerker A] op de hoogte was van de verschillende wijzen van afkoppelen van aanhangwagens. Kloosterboer is te verwijten dat zij als materiële werkgever van [expeditiemedewerker A] hem geen instructies heeft gegeven met betrekking tot het loskoppelen van aanhangwagens, noch opdracht heeft gegeven zich te onthouden van deze werkzaamheden. Kloosterboer heeft onvoldoende toezicht gehouden op [expeditiemedewerker A], aldus TVM en [X] c.s.
3.3 Grief 3 in het principaal appel luidt:
“Ten onrechte oordeelt de Rechtbank Rotterdam dat het schadevoorval wel degelijk valt onder de WAM waardoor ook gedaagde sub 5 (thans appellant sub 5) aansprakelijk zal worden gesteld. De Rechtbank Rotterdam komt tot dit oordeel omdat “zoals reeds is vastgesteld tijdens het ongeval sprake was van een rijdende vrachtwagen op een algemeen toegankelijk terrein”.”
In de toelichting op de grief stellen TVM en [X] c.s. dat in het onderhavige geval geen sprake was van verkeersdeelname aangezien het motorvoertuig op een niet voor iedereen toegankelijk terrein stond en daarmee reeds buiten het verkeer tot stilstand was gebracht.
3.4 De grief in het incidenteel appel luidt:
“Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat chauffeur [chauffeur B] jegens [expeditiemedewerker A] niet aansprakelijk is voor de schade van [expeditiemedewerker A]. Ten onrechte, althans onjuist, heeft de rechtbank (…) geoordeeld dat:
“Wanneer [chauffeur B] deze werkzaamheden verrichtte in loondienst van gedaagde sub 1 t/m 4 en de schade geen gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [chauffeur B] zullen slechts de gedaagden sub 1 t/m 4 aansprakelijk gesteld worden”.”
In de toelichting op de grief voert Kloosterboer aan dat de rechtbank gelet op de door haar gebezigde woorden aansprakelijkheid van [chauffeur B] voor de door [expeditiemedewerker A] geleden schade lijkt af te wijzen met een beroep op artikel 6:170 lid 3 BW. Kloosterboer maakt echter geen deel uit van de rechtsverhouding waarop artikel 6:170 lid 3 BW ziet. De aansprakelijkheid van [chauffeur B] en de aansprakelijkheid van TVM en [X] c.s. bestaan afzonderlijk van elkaar.
4. Het hof overweegt ten aanzien van het principaal appel als volgt.
4.1 De vordering in vrijwaring is ingesteld voor het geval Kloosterboer aansprakelijk is jegens [expeditiemedewerker A]. TVM en [X] c.s. hebben niet gesteld dat dit geval zich niet voordoet.
4.2 Het hof stelt vast dat niet is gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat het ongeval “heeft plaatsgevonden ten gevolge van het heen en weer rijden van de vrachtwagen door de vrachtwagenchauffeur [chauffeur B]”. Mitsdien staat tussen partijen vast dat de oorzaak van de letselschade van [expeditiemedewerker A] het heen en weer rijden met de vrachtwagen door bestuurder [chauffeur B] is.
4.3 Het handelen van [chauffeur B] is door de rechtbank terecht aangemerkt als “onzorgvuldig gedrag”. Toen het ontkoppelen handmatig niet lukte heeft [chauffeur B] blijkens zijn verklaring (rechtsoverweging 2.2) zelf voorgesteld met de vrachtwagencombinatie heen en weer te gaan rijden om de spanning van de dissel te krijgen. In de conclusie van dupliek onder 3.6 stellen TVM en [X] c.s. dat [expeditiemedewerker A] zich kennelijk niet heeft gerealiseerd “dat de luchtdruk in de luchtbalg onder de dissel van de aanhangwagen er voor zorgt dat de dissel omhoog komt als de dissel daadwerkelijk uit de vangmuil wordt gereden”. Als vrachtwagenchauffeur wist [chauffeur B] dat de dissel omhoog zou (kunnen) komen, althans behoorde hij dit te weten. In aanmerking genomen het gevaar van het onder druk omhoog komen van de dissel had [chauffeur B] [expeditiemedewerker A] daarvoor moeten waarschuwen, althans had [chauffeur B] zich ervan dienen te overtuigen dat [expeditiemedewerker A] het gevaar onderkende. Niet is echter gesteld of gebleken dat [chauffeur B] bij [expeditiemedewerker A] navraag heeft gedaan over welke kennis laatstgenoemde beschikte. Het feit dat [expeditiemedewerker A] [chauffeur B] aanbood hem te helpen, noch het feit dat er dagelijks bij Kloosterboer voertuigen worden aan- en losgekoppeld, brengt mee dat [chauffeur B] daartoe niet gehouden was. Voor zover [expeditiemedewerker A] wist hoe de aanhangwagen losgekoppeld moest worden - alleen [chauffeur B] verklaart daarover tegenover de Arbeidsinspectie - impliceert die eventuele wetenschap niet dat [expeditiemedewerker A] wist dat de dissel omhoog zou (kunnen) komen op het moment dat deze uit de vangmuil los kwam. Desondanks is [chauffeur B] met de vrachtwagen-combinatie heen en weer gaan rijden terwijl hij wist dat [expeditiemedewerker A] zich bij het ontkoppelingsmechanisme bevond. Aldus heeft [chauffeur B] een gevaarlijke situatie in het leven geroepen voor [expeditiemedewerker A] en onzorgvuldig jegens hem gehandeld.
4.4 De rechtbank heeft impliciet geoordeeld dat artikel 185 WVW in het onderhavige geval van toepassing is, waar de rechtbank overweegt: “de vrachtwagen reed en (…) bevond (zich) op een in principe algemeen toegankelijk terrein.”
Het rapport van de Arbeidsinspectie vermeldt dat het bedrijfsterrein van Kloosterboer, waar het ongeval heeft plaatsgevonden, een parkeerterrein was dat door hekwerk was omheind en dat er vrachtwagens stonden opgesteld. Niet is gesteld of gebleken dat het terrein feitelijk was afgesloten of dat er bij de ingang een meldplicht was omdat Kloosterboer wilde weten wie toegang wenste te verkrijgen. Hieruit volgt dat het bedrijfsterrein van Kloosterboer feitelijk voor het openbaar rij- of ander verkeer openstond (in ieder geval gedurende de openings-tijden van het bedrijf) en dat het derhalve een weg was in de zin van artikel 1 lid 1 onder b WVW. Het verweer van TVM en [X] c.s. dat het bedrijfsterrein geen weg is, wordt dan ook verworpen.
Ook faalt het betoog van TVM en [X] c.s. dat sprake is geweest van loskoppelen van een aanhanger en niet van verkeersdeelname. Inderdaad heeft het ongeval tijdens het loskoppelen plaatsgevonden. De door [chauffeur B] gekozen methode van loskoppelen bestond echter uit het voor- en achteruitrijden met de vrachtwagencombinatie, hetgeen deelneming aan het verkeer is
(vgl. HR 12 november 1971, VR 1971/35).
[X] c.s. hebben zich terecht niet beroepen op overmacht van [chauffeur B]. [X] c.s. zijn aansprakelijk voor de aan [expeditiemedewerker A] toegebrachte schade op grond van de artikelen 185 WVW en 6:170 BW.
4.5 Voor zover TVM en [X] c.s. hebben bedoeld aan te voeren dat [expeditiemedewerker A] zelf schuld heeft aan het ongeval, geldt het volgende. Naar het hof begrijpt wensen TVM en [X] c.s. zich daarmee op het standpunt te stellen dat hun schadevergoedingsplicht vanwege eigen schuld van [expeditiemedewerker A] vermindert (artikel 6:101 BW). Het hof kan TVM en [X] c.s. daarin niet volgen. In de onderhavige zaak is [expeditiemedewerker A] geen partij, zodat een verdeling van de schade over [expeditiemedewerker A], TVM en [X] c.s. in dit geding niet aan de orde is.
4.6 TVM en [X] c.s. hebben zich beroepen op eigen schuld van Kloosterboer. Zij hebben aangevoerd dat uit de verklaring van [expeditiemedewerker A] zelf volgt dat het loskoppelen van aanhangers, gezien de algemene taak-omschrijving, wèl een onderdeel was van zijn werkzaamheden. Kloosterboer is als materiële werkgever van [expeditiemedewerker A] tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht voor de veiligheid van haar werkomgeving: zij heeft geen instructies aan [expeditiemedewerker A] gegeven met betrekking tot het loskoppelen van aanhangers en heeft onvoldoende toezicht gehouden op deze werkzaamheden. Voorts heeft zij [expeditiemedewerker A] geen opdracht gegeven zich daarvan te onthouden. Kloosterboer is dan ook aansprakelijk voor de schade van [expeditiemedewerker A] op grond van artikel 7:658 lid 4 BW, aldus TVM en [X] c.s.
4.7 Kloosterboer meent dat haar ter zake van het ongeval niets valt te verwijten. [expeditiemedewerker A] had tot taak de keurmeester te assisteren. Tot zijn takenpakket behoorde uitdrukkelijk niet het assisteren van vrachtwagen-chauffeurs bij het loskoppelen van hun aanhangers. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Kloosterboer de betreffende taakomschrijving overgelegd, alsmede verklaringen van medewerkers van Kloosterboer. Kloosterboer wijst erop dat ook de Arbeidsinspectie bij het onderzoek naar het ongeval geen oorzakelijke overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving heeft kunnen vaststellen.
4.8 Zoals het hof onder 4.2 heeft overwogen, staat tussen partijen vast dat de oorzaak van de letselschade van [expeditiemedewerker A] het heen en weer rijden met de vrachtwagen door bestuurder [chauffeur B] is. De werkzaamheden en arbeidsomstandig-heden bij Kloosterboer waren derhalve niet de oorzaak van het ongeval. De Arbeidsinspectie heeft evenmin een oorzakelijke overtreding van de Arbeids-omstandig--hedenwetgeving kunnen vaststellen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de causale bijdrage aan het ongeval doordat Kloosterboer als materiële werkgever van [expeditiemedewerker A] (beweerdelijk) is tekortgeschoten in haar verplichtingen ex artikel 7:658 BW in het niet valt bij die van [chauffeur B], zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.3 behandeld. Ook de mate van verwijtbaarheid aan de zijde van Kloosterboer zinkt in het niet tegenover het verwijt dat [chauffeur B] is te maken, zodat de vergoedingsplicht van laatstgenoemde en van [X] c.s. geheel in stand dient te blijven. Nu [chauffeur B] en [X] c.s. voor de volle 100% aansprakelijk worden geacht voor de schade die [expeditiemedewerker A] heeft geleden ten gevolge van het ongeval, is er geen aanleiding om de al dan niet toepasselijkheid van de 50%-regel nader te onderzoeken.
4.9 Gelet op het voorgaande falen de grieven I en II in het principaal appel.
4.10 Met de derde grief in het principaal appel richten TVM en [X] c.s. zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de aansprakelijkheid van [X] c.s. valt onder de aansprakelijkheid waarop de WAM ziet. De vraag is of de aan [expeditiemedewerker A] toegebrachte schade in de zin van de WAM is veroorzaakt door een motorrijtuig in het verkeer.
Ingevolge de artikelen 1 en 2 WAM is sprake van deelneming aan het verkeer ingeval met een motorrijtuig wordt gereden op een terrein dat toegankelijk is voor het publiek of voor een zeker aantal personen die het recht hebben daar te komen. Het bedrijfsterrein van Kloosterboer is feitelijk toegankelijk voor het openbaar rij- of ander verkeer en derhalve een terrein waarop de WAM betrekking heeft.
In artikel 1 WAM is bepaald dat als deel van een motorrijtuig wordt aangemerkt al hetgeen aan het motorrijtuig is gekoppeld of na koppeling daarvan is losgemaakt of losgeraakt, zolang het nog niet buiten het verkeer tot stilstand is gekomen. Het rijden met een vrachtwagencombinatie op een terrein in de zin van artikel 1 WAM - ook al is in het onderhavige geval maar over afstanden van enige decimeters gereden - moet worden aangemerkt als verkeersdeelneming in de zin van de WAM.
De slotsom is dat de aan [expeditiemedewerker A] toegebrachte schade in de zin van de WAM is veroorzaakt door een motorrijtuig in het verkeer. Ook grief III in het principaal appel faalt.
4.11 Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen TVM en [X] c.s. worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel.
5. Het hof overweegt ten aanzien van het incidenteel appel als volgt.
5.1 Kloosterboer kan slechts incidenteel appel instellen tegen een partij die principaal appel tegen haar heeft ingesteld. Nu [chauffeur B] geen partij was in deze procedure tijdens het instellen van het incidenteel appel, is het incidenteel appel tegen [chauffeur B] niet-ontvankelijk. Kloosterboer had, wilde zij het vonnis voor zover tussen haar en [chauffeur B] gewezen bestrijden, binnen de appeltermijn principaal appel tegen het vonnis moeten instellen.
5.2 Kloosterboer heeft in het incidenteel appel tegen TVM en [X] c.s. de bekrachtiging van het bestreden vonnis gevorderd, voor zover dit betrekking heeft op TVM en [X] c.s.
Kloosterboer zal worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel gemaakt aan de zijde van TVM en [X] c.s.
6. Het hof overweegt ten aanzien van het principaal en incidenteel appel dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
Beslissing
Het hof:
in het principaal en het incidenteel appel
- bekrachtigt het vonnis van 30 juli 2004 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen Kloosterboer als eiseres en TVM en [X] c.s. als gedaagden;
in het principaal appel voorts
- veroordeelt TVM en [X] c.s. in de kosten van het principaal appel, tot op deze uitspraak aan de zijde van Kloosterboer begroot op € 1.135,- (waarvan € 241, - voor griffierecht en € 894,- voor salaris procureur);
- verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel appel voorts
- verklaart Kloosterboer niet-ontvankelijk in het incidenteel appel tegen [chauffeur B];
- veroordeelt Kloosterboer in de kosten van incidenteel appel, tot op deze uitspraak aan de zijde van TVM en [X] c.s. begroot op € 447,- voor salaris procureur;
in het incident
- veroordeelt TVM en [X] c.s. in de kosten van het incident, tot op deze uitspraak aan de zijde van Kloosterboer begroot op € 447,- voor salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, T.L. Tan en J.W. van Rijkom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2007 in bijzijn van de griffier.