ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8870

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C04/1535
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij arbeidsongeval en verkeersdeelname op bedrijfsterrein

In deze zaak gaat het om een arbeidsongeval dat plaatsvond op 30 oktober 2001, waarbij [expeditiemedewerker A] letsel opliep tijdens het ontkoppelen van een aanhangwagen van een vrachtwagen. [expeditiemedewerker A] was in dienst bij LO-VE Controle- en Expeditie B.V. en was uitgeleend aan Kloosterboer Rotterdam B.V. Tijdens het ontkoppelen hielp hij vrachtwagenchauffeur [chauffeur B], die in dienst was bij [X] c.s. Het ontkoppelen lukte niet handmatig, waarna [chauffeur B] besloot om met de vrachtwagen heen en weer te rijden om de spanning van de dissel te krijgen. Dit leidde ertoe dat de dissel omhoog schoot en [expeditiemedewerker A] zijn rechteronderarm brak. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat TVM en [X] c.s. hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade van [expeditiemedewerker A] en veroordeelde hen tot betaling van een schadevergoeding.

In hoger beroep hebben TVM en [X] c.s. de aansprakelijkheid betwist en drie grieven ingediend. De eerste grief betrof de toepassing van artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW), waarbij TVM en [X] c.s. stelden dat het ongeval zich op een bedrijfsterrein had voorgedaan en niet op de weg. De tweede grief betrof de onzorgvuldigheid van [chauffeur B] en de derde grief betrof de vraag of de schade onder de WAM viel. Het hof oordeelde dat het bedrijfsterrein feitelijk toegankelijk was voor het openbaar verkeer en dat er sprake was van verkeersdeelname. Het hof bevestigde de aansprakelijkheid van TVM en [X] c.s. en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

Het hof concludeerde dat [chauffeur B] onzorgvuldig had gehandeld door [expeditiemedewerker A] niet te waarschuwen voor het gevaar van het omhoog komen van de dissel. De grieven van TVM en [X] c.s. faalden, en zij werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak: 19 januari 2007
Rolnummer: 04/1535
Zaaknummer rechtbank: 453536/03
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
1. TRANSVEMIJ U.A., handelende onder de naam TVM VERZEKERINGEN,
gevestigd te Hoogeveen,
2. FIRMA [X] WEGTRANSPORT,
gevestigd te Benschop,
3. [X],
4. [X],
5. [X],
allen wonende te Y,
appellanten,
hierna te noemen: TVM (appellante sub 1) en [X] c.s.,
procureur: mr. K. Aantjes,
tegen
LO-VE CONTROLE- EN EXPEDITIE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Lo-Ve,
procureur: mr. J. Streefkerk.
Het geding
1. Bij exploot van 28 oktober 2004 zijn TVM en [X] c.s. in hoger beroep gekomen van het vonnis in vrijwaring van 30 juli 2004 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen Lo-ve als eiseres en onder meer TVM en [X] c.s. als gedaagden. Bij memorie van grieven hebben TVM en [X] c.s. drie grieven tegen dit vonnis (het hof beschouwt de vermeldingen in de memorie van grieven van de datum 4 augustus 2004, zijnde de datum waarop de grosse is uitgegeven, als verschrijvingen en leest daarvoor 30 juli 2004) opgeworpen. Het hof heeft bij incidenteel arrest van
22 april 2005 de door TVM en [X] c.s. gevorderde voeging bevolen van de onderhavige zaak en de zaak met rolnummer 04/1558. Lo-ve heeft bij memorie van antwoord de grieven van TVM en [X] c.s. bestreden. Tot slot heeft
Lo-ve de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
In het procesdossier van Lo-ve bevindt zich niet een “antwoord op nadere conclusie”, naar welk stuk TVM en [X] c.s. in de toelichting op grief 1 verwijzen. Volgens Lo-ve (memorie van antwoord onder 1.5) is zij niet bekend met de inhoud van dit stuk.
2. De onderhavige zaak is vanwege de nauwe samenhang gevoegd met de zaak onder rolnummer 04/1558. Ook in deze zaak wordt op 26 januari 2007 arrest gewezen.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder “De feiten” een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 [expeditiemedewerker A] (hierna: [expeditiemedewerker A]) was op 30 oktober 2001 in dienst bij Lo-ve en uitgeleend aan Kloosterboer Rotterdam B.V., gevestigd te Rotterdam (hierna: Kloosterboer). [expeditiemedewerker A] heeft verklaard dat zijn werkzaamheden het volgende inhielden. Hij assisteerde op het bedrijfsterrein van Kloosterboer de keurmeester. Zijn werkzaamheden bestonden in het verwijderen van de verzegeling van de containers, het openen van de deuren van de containers, het brengen van de producten naar de keurmeester en andere werkzaamheden ter voorbereiding en afwerking van de keuring. W. [chauffeur B] (hierna: [chauffeur B]), chauffeur van een vrachtwagencombinatie en in dienst bij [X] c.s., bevond zich op het bedrijfsterrein van Kloosterboer om de door hem vervoerde lading te laten keuren. De vrachtwagencombinatie behoorde in eigendom toe aan [X] c.s. en was krachtens de WAM verzekerd bij TVM. [chauffeur B] deed verwoede pogingen om zijn aanhangwagen los te koppelen van de vrachtwagen. [expeditiemedewerker A] hielp hem daarbij. Ook gezamenlijk lukte het hun niet met de hand de dissel van de aanhangwagen los te krijgen. Daarop zei [chauffeur B] dat hij in de cabine van de vrachtwagen zou plaatsnemen en steeds een stukje voor- en achteruit zou rijden, daarbij iets draaiend aan het stuur, om de spanning van de dissel te krijgen. [expeditiemedewerker A] zou ondertussen proberen de pen uit het oog van de dissel te trekken en de borgring vrij te houden. [chauffeur B] ging in de vrachtwagen zitten en reed stukjes voor- en achteruit; [expeditiemedewerker A] bleef bij het ontkoppelings-mechanisme staan met zijn handen over de dissel heen. Op een gegeven moment lukte het [expeditiemedewerker A] de pen uit de dissel te trekken. Toen het oog van de dissel uit de vangmuil (trekhaak) van de vrachtwagen loskwam, sloeg de dissel hard naar boven. De rechteronderarm van [expeditiemedewerker A] werd geraakt en brak. Ten gevolge daarvan heeft [expeditiemedewerker A] blijvend letsel opgelopen.
2.2 Naar aanleiding van het ongeval heeft de Arbeidsinspectie op 8 mei 2002 een ongevalsrapport opgemaakt, waarin onder meer staat als “Waarnemingen rapporteur”:
“(…) Door de loodsbaas (…) werd ik naar de plaats gebracht waar het ongeval zich had voorgedaan. Ik bevond mij op een, door een hekwerk omheind, parkeerterrein gesitueerd voor het kantoor van Kloosterboer Rotterdam B.V. waar ik zag dat vrachtwagens stonden opgesteld.”
2.3 Bij exploot van 8 oktober 2002 heeft [expeditiemedewerker A] Lo-ve en Kloosterboer gedaagd voor de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, en gevorderd dat Lo-ve en Kloosterboer hoofdelijk worden veroordeeld aan hem te betalen een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met rente en kosten.
Lo-ve heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van Kloosterboer, [chauffeur B], de WA-verzekeraar van [chauffeur B], TVM en [X] c.s. en de AVB-verzekeraar van [X] c.s. genomen. Nadat [expeditiemedewerker A] in het incident voor antwoord had geconcludeerd tot referte, heeft de rechtbank bij vonnis van 24 januari 2003 in het incident Lo-ve toegestaan TVM en [X] c.s., [chauffeur B], de WA-verzekeraar van [chauffeur B] en de AVB-verzekeraar van [X] c.s. in vrijwaring op te roepen. Het oproepen van Kloosterboer in vrijwaring is afgewezen.
Lo-ve heeft bij exploot van 11 februari 2003 TVM, [X] c.s. en [chauffeur B] in vrijwaring opgeroepen.
Bij vonnis van 7 mei 2004 gewezen in de hoofdzaak tussen [expeditiemedewerker A] als eiser en Lo-ve en Kloosterboer als gedaagden heeft de rechtbank Lo-ve en Kloosterboer hoofdelijk veroordeeld om aan [expeditiemedewerker A] te betalen een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met rente en kosten.
2.4 Bij het bestreden vonnis gewezen in de vrijwaringszaak heeft de rechtbank TVM en [X] c.s. hoofdelijk veroordeeld om aan Lo-ve te betalen al datgene waartoe Lo-ve als gedaagde in de hoofdzaak bij voormeld vonnis van 7 mei 2004 is veroordeeld, “derhalve om aan Pluijm een schadevergoeding te betalen nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente”, TVM en [X] c.s. veroordeeld in de kosten van de vrijwaring, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.5 In hoger beroep hebben TVM en [X] c.s. vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd, alsmede afwijzing van de vorderingen in vrijwaring van Lo-ve en veroordeling van Lo-ve tot terugbetaling aan TVM van hetgeen door haar op het vonnis in de vrijwaringszaak is voldaan, met rente en kosten.
3.1 Grief 1 luidt:
“Ten onrechte heeft de Rechtbank Rotterdam in haar eindvonnis van 4 augustus 2004 (het hof leest: 30 juli 2004) in de vrijwaringszaak zonder enige nadere motivering geoordeeld dat gedaagden in vrijwaring (thans appellanten) volledig aansprakelijk zijn voor al hetgeen waartoe eiseres in vrijwaring (thans geïntimeerde) in de hoofdzaak is veroordeeld. De Rechtbank Rotterdam heeft daarbij verzuimd in te gaan op hetgeen gedaagden in vrijwaring uitdrukkelijk hebben aangevoerd met betrekking tot artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW) en de positie van Lo-ve als regresnemer.”
In de toelichting op de grief stellen TVM en [X] c.s. dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de vereisten die artikel 185 WVW stelt. Zo heeft het ongeval zich voorgedaan op een bedrijfsterrein en niet op de weg en is sprake geweest van het loskoppelen van een aanhangwagen en niet van verkeersdeelname. Voor het geval artikel 185 WVW van toepassing zou zijn, komt volgens TVM en [X] c.s. aan Lo-ve als regreszoekende werkgever ofwel aan haar regreszoekende AVB- verzekeraar geen beroep toe op de door de Hoge Raad geformuleerde 50%-regel.
3.2 Grief 2 luidt:
“Ten onrechte heeft de Rechtbank Rotterdam aangenomen dat vrachtwagen-chauffeur [chauffeur B] (en dus gedaagden sub 1 tot en met 4, thans appellanten sub 1 tot en met 4) aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval waarbij [expeditiemedewerker A] letsel heeft opgelopen. Naar de mening van de Rechtbank Rotterdam heeft [chauffeur B] zich onzorgvuldig gedragen aangezien hij [expeditiemedewerker A] niet had mogen blootstellen aan gevaar op beklemming of losschieten van de koppeling.”
In de toelichting op de grief voeren TVM en [X] c.s. aan dat [chauffeur B] niet onzorgvuldig jegens [expeditiemedewerker A] heeft gehandeld. [chauffeur B] heeft niet gevraagd om de hulp van [expeditiemedewerker A] en heeft hem evenmin opdracht of instructies gegeven om hem te helpen bij het loskoppelen. [chauffeur B] mocht erop vertrouwen dat [expeditiemedewerker A] op de hoogte was van de verschillende wijzen van afkoppelen van aanhangwagens. Lo-ve is te verwijten dat zij als formele werkgever van [expeditiemedewerker A] hem geen instructies heeft gegeven met betrekking tot het loskoppelen van aanhangwagens, noch opdracht heeft gegeven zich te onthouden van deze werkzaamheden. Lo-ve heeft onvoldoende toezicht gehouden op [expeditiemedewerker A], aldus TVM en [X] c.s.
3.3 Grief 3 luidt:
“Ten onrechte oordeelt de Rechtbank Rotterdam dat het schadevoorval wel degelijk valt onder de WAM waardoor ook gedaagde sub 5 (thans appellant sub 5) aansprakelijk zal worden gesteld. De Rechtbank Rotterdam komt tot dit oordeel omdat “zoals reeds is vastgesteld tijdens het ongeval sprake was van een rijdende vrachtwagen op een algemeen toegankelijk terrein”.”
In de toelichting op de grief stellen TVM en [X] c.s. dat in het onderhavige geval geen sprake was van verkeersdeelname aangezien het motorvoertuig op een niet voor iedereen toegankelijk terrein stond en daarmee reeds buiten het verkeer tot stilstand was gebracht.
4. Het hof overweegt als volgt.
4.1 De vordering in vrijwaring is ingesteld voor het geval Lo-ve aansprakelijk is jegens [expeditiemedewerker A]. TVM en [X] c.s. hebben niet gesteld dat dit geval zich niet voordoet.
4.2 Het hof stelt vast dat niet is gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat het ongeval “heeft plaatsgevonden ten gevolge van het heen en weer rijden van de vrachtwagen door de vrachtwagenchauffeur [chauffeur B]”. Mitsdien staat tussen partijen vast dat de oorzaak van de letselschade van [expeditiemedewerker A] het heen en weer rijden met de vrachtwagen door bestuurder [chauffeur B] is.
4.3 Het handelen van [chauffeur B] is door de rechtbank terecht aangemerkt als “onzorgvuldig gedrag”. Toen het ontkoppelen handmatig niet lukte heeft [chauffeur B] zelf voorgesteld met de vrachtwagencombinatie heen en weer te gaan rijden om de spanning van de dissel te krijgen. In de conclusie van dupliek onder 3.6 stellen TVM en [X] c.s. dat [expeditiemedewerker A] zich kennelijk niet heeft gerealiseerd “dat de luchtdruk in de luchtbalg onder de dissel van de aanhangwagen er voor zorgt dat de dissel omhoog komt als de dissel daadwerkelijk uit de vangmuil wordt gereden”. Als vrachtwagenchauffeur wist [chauffeur B] dat de dissel omhoog zou (kunnen) komen, althans behoorde hij dit te weten. In aanmerking genomen het gevaar van het onder druk omhoog komen van de dissel had [chauffeur B] [expeditiemedewerker A] daarvoor moeten waarschuwen, althans had [chauffeur B] zich ervan dienen te overtuigen dat [expeditiemedewerker A] het gevaar onderkende. Niet is echter gesteld of gebleken dat [chauffeur B] bij [expeditiemedewerker A] navraag heeft gedaan over welke kennis laatstgenoemde beschikte. Het feit dat [expeditiemedewerker A] [chauffeur B] aanbood hem te helpen, noch het feit dat er dagelijks bij Kloosterboer voertuigen worden aan- en losgekoppeld, brengt mee dat [chauffeur B] daartoe niet gehouden was. Voor zover [expeditiemedewerker A] wist hoe de aanhangwagen losgekoppeld moest worden - alleen [chauffeur B] verklaart daarover tegenover de Arbeidsinspectie - impliceert die eventuele wetenschap niet dat [expeditiemedewerker A] wist dat de dissel omhoog zou (kunnen) komen op het moment dat deze uit de vangmuil los kwam. Desondanks is [chauffeur B] met de vrachtwagen-combinatie heen en weer gaan rijden terwijl hij wist dat [expeditiemedewerker A] zich bij het ontkoppelingsmechanisme bevond. Aldus heeft [chauffeur B] een gevaarlijke situatie in het leven geroepen voor [expeditiemedewerker A] en onzorgvuldig jegens hem gehandeld.
4.4 De rechtbank heeft impliciet geoordeeld dat artikel 185 WVW in het onderhavige geval van toepassing is, waar de rechtbank overweegt: “de vrachtwagen reed en (…) bevond (zich) op een in principe algemeen toegankelijk terrein.”
Het rapport van de Arbeidsinspectie vermeldt dat het bedrijfsterrein van Kloosterboer, waar het ongeval heeft plaatsgevonden, een parkeerterrein was dat door hekwerk was omheind en dat er vrachtwagens stonden opgesteld. Niet is gesteld of gebleken dat het terrein feitelijk was afgesloten of dat er bij de ingang een meldplicht was omdat Kloosterboer wilde weten wie toegang wenste te verkrijgen. Hieruit volgt dat het bedrijfsterrein van Kloosterboer feitelijk voor het openbaar rij- of ander verkeer openstond (in ieder geval gedurende de openings-tijden van het bedrijf) en dat het derhalve een weg was in de zin van artikel 1 lid 1 onder b WVW. Het verweer van TVM en [X] c.s. dat het bedrijfsterrein geen weg is, wordt dan ook verworpen.
Ook faalt het betoog van TVM en [X] c.s. dat sprake is geweest van loskoppelen van een aanhanger en niet van verkeersdeelname. Inderdaad heeft het ongeval tijdens het loskoppelen plaatsgevonden. De door [chauffeur B] gekozen methode van loskoppelen bestond echter uit het voor- en achteruitrijden met de vrachtwagencombinatie, hetgeen deelneming aan het verkeer is
(vgl. HR 12 november 1971, VR 1971/35).
[X] c.s. hebben zich terecht niet beroepen op overmacht van [chauffeur B]. [X] c.s. zijn aansprakelijk voor de aan [expeditiemedewerker A] toegebrachte schade op grond van de artikelen 185 WVW en 6:170 BW.
4.5 Voor zover TVM en [X] c.s. hebben bedoeld aan te voeren dat [expeditiemedewerker A] zelf schuld heeft aan het ongeval, geldt het volgende. Naar het hof begrijpt wensen TVM en [X] c.s. zich daarmee op het standpunt te stellen dat hun schadevergoedingsplicht vanwege eigen schuld van [expeditiemedewerker A] vermindert (artikel 6:101 BW). Het hof kan TVM en [X] c.s. daarin niet volgen. In de onderhavige zaak is [expeditiemedewerker A] geen partij, zodat een verdeling van de schade over [expeditiemedewerker A], TVM en [X] c.s. in dit geding niet aan de orde is.
4.6 TVM en [X] c.s. hebben zich beroepen op eigen schuld van Lo-ve, aangezien Lo-ve als formele werkgever van [expeditiemedewerker A] geen instructies aan hem heeft gegeven met betrekking tot het loskoppelen van aanhangwagens, noch hem de opdracht heeft gegeven zich te onthouden van deze werkzaamheden. Het hof verwerpt dit verweer. De causale bijdrage aan het ongeval doordat Lo-ve als formele werkgever van [expeditiemedewerker A] (beweerdelijk) is tekortgeschoten in haar verplichtingen ex artikel 7:658 BW valt in het niet bij die van [chauffeur B], zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.3 behandeld. Ook de mate van verwijtbaarheid aan de zijde van Lo-ve zinkt in het niet tegenover het verwijt dat [chauffeur B] is te maken, zodat de vergoedingsplicht van laatstgenoemde en van [X] c.s. geheel in stand dient te blijven. Nu [chauffeur B] en [X] c.s. voor de volle 100% aansprakelijk worden geacht voor de schade die [expeditiemedewerker A] heeft geleden ten gevolge van het ongeval, is er geen aanleiding om de al dan niet toepasselijkheid van de 50%-regel nader te onderzoeken.
4.7 Gelet op het voorgaande falen de grieven I en II.
4.8 Met de derde grief richten TVM en [X] c.s. zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de aansprakelijkheid van [X] c.s. valt onder de aansprakelijkheid waarop de WAM ziet. De vraag is of de aan [expeditiemedewerker A] toegebrachte schade in de zin van de WAM is veroorzaakt door een motorrijtuig in het verkeer.
Ingevolge de artikelen 1 en 2 WAM is sprake van deelneming aan het verkeer ingeval met een motorrijtuig wordt gereden op een terrein dat toegankelijk is voor het publiek of voor een zeker aantal personen die het recht hebben daar te komen. Het bedrijfsterrein van Kloosterboer is feitelijk toegankelijk voor het openbaar rij- of ander verkeer en derhalve een terrein waarop de WAM betrekking heeft.
In artikel 1 WAM is bepaald dat als deel van een motorrijtuig wordt aangemerkt al hetgeen aan het motorrijtuig is gekoppeld of na koppeling daarvan is losgemaakt of losgeraakt, zolang het nog niet buiten het verkeer tot stilstand is gekomen. Het rijden met een vrachtwagencombinatie op een terrein in de zin van artikel 1 WAM - ook al is in het onderhavige geval maar over afstanden van enige decimeters gereden - moet worden aangemerkt als verkeersdeelneming in de zin van de WAM.
De slotsom is dat de aan [expeditiemedewerker A] toegebrachte schade in de zin van de WAM is veroorzaakt door een motorrijtuig in het verkeer. Ook grief III faalt.
4.9 Gelet op het vorenstaande zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. De voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld is niet vervuld, zodat het hof aan het incidenteel appel niet toekomt. Met het dictum heeft de rechtbank kennelijk bedoeld het petitum toe te wijzen. De zinsnede “derhalve om aan Pluijm een schadevergoeding te betalen nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2001 tot de dag der algehele voldoening” moet als ongeschreven worden beschouwd.
4.10 Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen TVM en [X] c.s. worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 30 juli 2004 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen Lo-ve als eiseres en TVM en [X] c.s. als gedaagden;
- veroordeelt TVM en [X] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Lo-ve in de hoofdzaak begroot op € 1.135,- (waarvan € 241, - voor griffierecht en € 894,- voor salaris procureur) en in het incident op € 447,- voor salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, T.L. Tan en J.W. van Rijkom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2007 in bijzijn van de griffier.