Rolnummer: 22-002931-06
Parketnummer: 10-690248-05
Datum uitspraak: 8 februari 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 12 mei 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Dominica) op [geboortedag] 1965,
thans gedetineerd in PI Rijnmond –
Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
25 januari 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte feitelijk heeft deelgenomen aan het uiten van bedreigingen en daartoe een wapen heeft getoond. Evenmin is komen vast te staan dat hij wist dat de medeverdachte bedreigingen als tenlastegelegd zou gaan plegen. Onder deze omstandigheden kan de verdachte niet als medepleger van de door de medeverdachte geuite bedreigingen worden aangemerkt, zodat hij dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feitelijke gang van zaken met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit is aannemelijk geworden, gelet op hetgeen daarover door de verdachte, de medeverdachte en de getuigen [A] en [B] is verklaard, dat de verdachte in elk geval met de medeverdachte naar de Bleyenbeekstraat te Rotterdam is gereden om, desverzocht, genoemde [A] en [B] naar huis te brengen, en niet met de bedoeling om een al dan niet geweldadige confrontatie aan te gaan met de personen met wie de middag daarvoor op dezelfde locatie een discussie heeft plaatsgevonden en op welke gebeurtenis het onder 1 tenlastegelegde feit betrekking heeft.
Toen de auto met de inzittenden op de betreffende locatie bij de Bleyenbeekstraat aankwam, is door één of meer anderen op de auto geschoten. De medeverdachte heeft vervolgens teruggeschoten. Terzake kan niet afdoende worden vastgesteld dat er ten aanzien van dit schieten door die medeverdachte sprake was van een zodanige bewuste nauwe samenwerking van de kant van de verdachte, dat dit rechtens relevant medeplegen door de verdachte oplevert. De verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte voor de onder 1, 2, 3 impliciet subsidiair en 4 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het hof stelt voorop, dat de bewezenverklaarde feiten, en met name feit 3, zeer ernstig zijn. Verdachte en zijn mededader hebben kogels afgevuurd in de richting van enkele woningen en personen. Het is slechts een gelukkig toeval dat de door verdachte en zijn mededader afgevuurde kogels slechts materiële schade hebben veroorzaakt en niemand (dodelijk) hebben getroffen. Een dergelijk feit schokt de rechtsorde en leidt tot een groot gevoel van maatschappelijke onveiligheid, met name bij de directe buurtbewoners. De gebeurtenis moet voor de ter plaatse aanwezige personen, onder wie een aantal kinderen, een traumatische ervaring zijn geweest waarvan de gevolgen nog lang kunnen nawerken.
Voorts stelt het hof, gelet op een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 29 december 2006, vast dat de verdachte eerder, laatstelijk in 2003, is veroordeeld wegens handelen in strijd met bepalingen van de Wet wapens en munitie en tevens, zij het langer geleden, te weten in 1992, voor een ernstig geweldsdelict, te weten poging tot doodslag. Eén en ander heeft de verdachte er niet van weerhouden thans weer soortgelijke delicten te plegen. Daarenboven wenst de verdachte, blijkens zijn proceshouding, ook geen verantwoordelijkheid voor zijn strafbare handelen te nemen.
Het hof is dan ook van oordeel dat, mede gelet op de generale en speciale preventie, alleen een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en dan van na te melden duur passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45(oud), 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55(oud) van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.M. Horstink,
mr. N. Schaar en mr. W.P.C.M. Bruinsma, in bijzijn van de griffier mr. S.A. Commandeur.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 februari 2007.