GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 februari 2007
Rekestnummer. : 1683-R-06 en 1773-R-06
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 04-1640
In de zaak, met rekestnummer 1683-R-06, van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. H.J.W. Alt,
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.R. Slingenberg-Beishuizen,
in de zaak, met rekestnummer 1773-R-06, van:
het Leger des Heils Jeugdzorg en Jeugdreclassering,
kantoor houdende te Alkmaar,
hierna te noemen: het LJ&R ,
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.R. Slingenberg-Beishuizen.
Als belanghebbenden is in beide zaken aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is in de zaak met rekestnummer 1683-R-06 op 29 november 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 november 2006 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam. Het LJ&R is op 14 december 2006 eveneens in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 november 2006 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam, onder rekestnummer 1773-R-06.
De vader heeft op 22 januari 2007 in zowel de zaak met rekestnummer 1683-R-06 als in de zaak met rekestnummer 1773-R-06 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 13 december 2006, 14 december 2006, 5 februari 2007 en 6 februari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 11 december 2006, 25 januari 2007, 1 februari 2007, 5 februari 2007 en 6 februari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van het LJ&R zijn bij het hof op 21 december 2006, 9 januari 2007 en 23 januari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 31 januari 2007 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen. Bij voornoemde brief zijn de raadsrapporten van 4 juli 2006 gevoegd.
Op 7 februari 2007 zijn beide zaken, wat betreft de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, gevoegd behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. F.S. Cuperus, de vader, bijgestaan door zijn procureur, namens het LJ&R: dhr. Manders en mw. C. Vos, bijgestaan door de advocaat, mr. G.R. Dorhout-Tielken, namens de raad: mw. T. Bastiaansen. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van 5 september 2005 van de rechtbank te Rotterdam.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat – voor zover in hoger beroep van belang – tussen de ouders het volgende vast.
Uit het huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
[de minderjarige sub 1], geboren [in] 1996 te [woonplaats], verder: [de minderjarige sub 1],
[de minderjarige sub 2], geboren [in] 1998 te [woonplaats], verder: [de minderjarige sub 2], en
[de minderjarige sub 3], geboren [in] 1999 te [woonplaats], verder: [de minderjarige sub 3].
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen.
[De minderjarige sub 2] verblijft bij de moeder en [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 3] verblijven bij de vader.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - onder meer bepaald dat [de minderjarige sub 2] na een termijn van drie maanden, na datum van de bestreden beschikking, zijn gewone hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE UITVOERBAARHEID BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING
1. In geschil is thans de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking.
2. De moeder verzoekt naar analogie van artikel 351 Rv bij incidentele beschikking de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking op te schorten. De moeder stelt dat een redelijke afweging van alle betrokken belangen, die van het kind daaronder begrepen, de opschorting rechtvaardigt.
3. Het LJ&R heeft bij faxbericht van 19 januari 2007 tevens een schorsingsverzoek ex artikel 360 lid 2 Rv juncto artikel 351 Rv ingediend. Het LJ&R is van mening dat het volstrekt onverantwoord en in strijd met de belangen van [de minderjarige sub 2] is dat hij op uiterlijk 3 februari 2007 naar zijn vader gaat, daar [de minderjarige sub 2] de vader sinds het weekend van 18/19 november 2006 niet meer gezien heeft, de vader in strijd met de omgangsregeling [de minderjarige sub 2] niet opgehaald heeft tijdens de kerstvakantie en [de minderjarige sub 2] niet weet dat de rechtbank bepaald heeft dat hij bij zijn vader moet gaan wonen.
4. De vader bestrijdt beide verzoeken en verzoekt de incidentele vordering van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring af te wijzen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking, alsmede het LJ&R niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dit af te wijzen.
5. Ter terechtzitting heeft de vader het verzoek van de moeder en het LJ&R gemotiveerd weersproken. Hij wenst de bestreden beschikking ten uitvoer te leggen.
6. Het hof overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het LJ&R als volgt. Het LJ&R is belanghebbende in de zin van artikel 806 juncto 798 Rv, en is derhalve gerechtigd hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beschikking.
7. Het hof overweegt voorts dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking voor [de minderjarige sub 2] een zeer ingrijpende verandering van omstandigheden met zich zou brengen, omdat [de minderjarige sub 2] niet alleen van hoofdverblijfplaats maar ook halverwege het schooljaar van school zou moeten veranderen. Door de moeder, alsmede door de raad wordt gesteld dat het thans niet goed gaat met [de minderjarige sub 2] en dat het niet in het belang van [de minderjarige sub 2] wordt geacht om op dit moment zijn hoofdverblijfplaats te wijzigen.
Nu zowel de moeder als ook het LJ&R van de beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige sub 2] in hoger beroep zijn gekomen en de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige sub 2] derhalve nog niet vaststaat, zal het hof het verzoek van de moeder alsmede van het LJ&R tot schorsing van de uitvoerbaarheid van de beschikking van de rechtbank toewijzen.
8. Derhalve wordt als volgt beslist.
alvorens verder te beslissen:
schorst de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Gerretsen-Visser en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Steenks als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2007.