ECLI:NL:GHSGR:2007:BA1712

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/271
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.P.Ch. van Dijk
  • M. Hooykaas
  • J.C. van Apeldoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsende werking verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 maart 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarbij de appellant in staat van faillissement was verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. de Boorder, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 21 februari 2007, waarin de rechtbank oordeelde dat zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling geen schorsende werking had vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant niet tijdig een verzoekschrift had ingediend, waardoor het verzoek niet in behandeling kon worden genomen. De curator, mr. Tiethoff, had het faillissement aangevraagd en de rechtbank had geoordeeld dat de appellant in de toestand verkeerde dat hij had opgehouden te betalen.

Tijdens de zitting op 20 maart 2007 heeft de appellant betoogd dat de termijnoverschrijding niet fataal zou moeten zijn en dat er omstandigheden waren die rechtvaardigden dat zijn verzoek alsnog in behandeling genomen zou moeten worden. De curator en mr. Tiethoff c.s. hebben echter aangevoerd dat de termijn in artikel 3 lid 1 van de Faillissementswet een fatale termijn is, en dat het verzoek van de appellant dus niet in behandeling kon worden genomen.

Het hof heeft overwogen dat, ingevolge artikel 3a lid 2 van de Faillissementswet, indien gelijktijdig een verzoek tot faillietverklaring en een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling aanhangig zijn, het verzoek tot schuldsanering eerst behandeld dient te worden. Het hof concludeert dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de schorsende werking van het verzoek tot schuldsanering. Het hof vernietigt het bestreden vonnis en verwijst de zaak terug naar de rechtbank 's-Gravenhage voor verdere behandeling van het verzoek van de appellant om de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren.

Uitspraak

Uitspraak: 27 maart 2007
Rekestnummer: R07/271
Rekestnummer rechtbank: 281000/FT-RK 07.130
HET GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE, tweede civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[appellant]
wonende te ‘s-Gravenhage
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. M. de Boorder,
tegen
1. mr. Frederik Hendrik Tiethoff, wonende te Rijswijk, zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zwaga Autobedrijf B.V., statutair gevestigd te ’s-Gravenhage,
2. mr. Eduard Adelbert Eugene Gerardus Johannes Libosan, wonende te Utrecht, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zwagatax B.V., statutair
gevestigd te ’s-Gravenhage,
geïntimeerden,
hierna te noemen; mr. Tiethoff c.s.,
procureur: mr F.C. Struiksma.
Het geding
Bij vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 21 februari 2007 is [appellant] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. A.J.M. Slot tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. J.E. Tiems, advocaat en procureur te
s‘-Gravenhage, als curator. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 26 februari 2007, is [appellant] van voornoemd vonnis in hoger beroep geko-men en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen. De curator heeft bij brief van 14 maart 2007 schriftelijk verslag uitgebracht. De zaak is ter terechtzitting van 20 maart 2007 mondeling behandeld, waarbij zijn verschenen [appellant], bijgestaan door mr. M. De Boorder, advocaat te ‘s-Gravenhage, mr. F.C. Struiksma, advocaat te ‘s-Gravenhage, namens mr. Tiethoff c.s. en de curator voornoemd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen. De rechtbank heeft, naar aanleiding van de door geïntimeerden ingediende faillissementsaanvraag, bij brief van 29 januari 2007 [appellant] ervan in kennis gesteld dat hij binnen veertien dagen na de dag van verzending van die brief, derhalve tot uiterlijk 12 februari 2007, een verzoekschrift kon indienen tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. [appellant] heeft op 13 februari 2007 om 17.15 uur per fax een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bij de rechtbank ingediend. Op 21 februari 2007 heeft de rechtbank de faillissementsaanvraag behandeld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat door de termijnoverschrijding aan het verzoekschrift van [appellant] geen schorsende werking toekomt als bedoeld in artikel 3a lid 1 en 2 Fw. De rechtbank leidt uit de bewoordingen van de Memorie van Toelichting bij wetsontwerp 22969 af dat de strekking van de termijn genoemd in artikel 3 lid 1 Fw een tot de schuldenaar gerichte termijnstelling is. De vraag of er hier sprake is van een fatale termijn is in de literatuur en rechtspraak veelal ont-kennend beantwoord. Echter gelet op de strikte wijze waarop de Hoge Raad (10 juni 2005, NJ 2005,314) artikel 15b lid 1 Fw uitlegt zou volgens de rechtbank een opvatting waarin de termijn van veertien dagen als niet fataal wordt beschouwd aanleiding geven tot een niet te rechtvaardigen discrepantie tussen de onderhavige situatie en die waarin een eenmaal failliet verklaarde schuldenaar alsnog om toepassing van de schuldsaneringsregeling verzoekt. Een dergelijke uitleg zou onverenigbaar zijn met de in faillissementsprocedures geboden spoed en duidelijkheid.
Verder heeft de rechtbank in het bestreden vonnis overwogen dat summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden welke aantonen dat [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en van het vorderingsrecht van geïntimeerden. Daarop heeft de rechtbank [appellant] in staat van faillissement verklaard.
2. De grieven en argumenten van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat. Het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsanering was formeel gezien een dag te laat, maar is wel ruim voor de mondelinge behandeling van de faillissementsaanvraag ingediend. Ter zitting van het hof heeft [appellant] aangevoerd dat normaliter de rechtbank behandeling van faillissementsaanvragen op de eerste, of een latere zitting aanhoudt om alsnog een schuldsaneringsverzoek in te kunnen dienen. Daarnaast stelt [appellant] dat het door de rechtbank in het bestreden vonnis aangehaalde arrest van de Hoge Raad (10 juni 2005, NJ 2005,314) hier niet van toepassing is omdat in dat geval sprake is van een omzettingsverzoek. Bij de omzettingstoetsing achteraf geldt als criterium dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling vanwege niet toe te rekenen omstandigheden eerder is nagelaten. Het laatste is volgens [appellant] hier niet het geval. Dat achteraf alleen naar de omstandigheden in de eerste twee weken wordt gekeken doet overigens aan de inhoud van de toetsing niets af, daarover wordt in de praktijk ruimhartig geoordeeld. [appellant] stelt dan ook dat ondanks de termijnoverschrijding aan het verzoekschrift wel schorsende werking toekomt als bedoeld in artikel 3a lid 1 en 2 Fw.
3. Het verweer van mr. Tiethoff c.s. kan als volgt worden samengevat. De Hoge Raad heeft in het voornoemde arrest expliciet overwogen dat de in artikel 3 lid 1 Fw bedoelde termijn een fatale termijn is. Het overschrijden van die termijn heeft tot gevolg dat bij de behandeling van het verzoekschrift tot faillietverklaring aan het schuldsaneringsverzoek voorbij kan worden gegaan. Het schuldsaneringsverzoek is na de veertiendagentermijn ingediend zodat aan het verzoek geen schorsende werking toekomt.
4. De curator heeft in zijn brief van 14 maart 2007 verslag gedaan over de stand van de boedel.
5. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3a lid 2 Fw wordt, indien gelijktijdig een verzoek tot faillietverklaring en een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling aanhangig zijn, eerst het laatstgenoemde behandeld. De behandeling van het verzoek tot faillietverklaring wordt geschorst totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist op het verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verstrijken van de termijn van het eerste lid van artikel 3 Fw staat er niet aan in de weg dat de schuldenaar alsnog een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indient. In dat geval wordt de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring geschorst op grond van artikel 3a lid 2. Door geen beslissing te nemen op het verzoek van [appellant] om de schuldsanering op hem van toepassing te verklaren, is de rechtbank dan ook ten onrechte voorbijgegaan aan de schorsende werking van het schuld-saneringsverzoek. Het arrest van de HR, waar ook geïntimeerden een beroep op doen, leidt niet tot een ander oordeel. Dit arrest betreft niet de hier aan de orde zijnde situatie waarin gelijktijdig een verzoek tot faillietverklaring en een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling aanhangig zijn. Van een niet te rechtvaardigen discrepantie tussen de twee regelingen is geen sprake, terwijl ook de geboden spoed en duidelijkheid in faillissementsprocedures niet afdoen aan het beginsel van artikel 3a Fw dat een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling voorrang krijgt boven een gelijktijdig aanhangig verzoek tot faillietverklaring. Het hof zal daarom het bestreden vonnis vernietigen en de zaak verwijzen naar de rechtbank ’s-Gravenhage zodat alsnog op het verzoek van [appellant] om de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren, kan worden beslist.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.
Beslissing
Het hof:
– vernietigt het bestreden vonnis en verwijst de zaak naar de rechtbank ter verdere behandeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.P.Ch. van Dijk, M. Hooykaas en van J.C. van Apeldoorn en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2007 in aanwezigheid van de griffier.