15. De beschrijving van het octrooi begint met de vermelding dat de uitvinding betrekking heeft op een catheter die voldoet aan de aanhef van conclusie 1, zonder dat daarbij exact is aangegeven waarvan is uitgegaan. Een van de in het octrooi beknopt besproken documenten is de Europese octrooiaanvrage EP 0.351.687 A (“Machold”, productie 10 van Cordis), van welk document is vermeld dat dit de meest nabij gelegen “prior art” is (zie kol.3, regel 23).
Voor het bepalen van het meest nabij gelegen uitgangspunt wordt in de “Guidelines for examination in the European Patent Office” (June 2005, Part C, Chapter IV, 9.8.1) de volgende richtlijn gegeven:
“The closest prior art is that combination of features, disclosed in one single reference, which constitutes the most promising starting point for an obvious development leading to the invention. In selecting the closest prior art, the first consideration is that it should be directed to a similar purpose or effect as the invention or at least belong to the same or a closely related technical field as the claimed invention. In practice, the closest prior art is generally that which corresponds to a similar use and requires the minimum of structural and functional modifications to arrive at the claimed invention.”
Indien deze richtlijn wordt gevolgd, komt de PCT-octrooiaanvrage WO 92/11893 (“Lombardi”, productie 7 van Cordis of het corresponderende Amerikaanse octrooischrift US-A-5.254.090, productie 12 van Cordis) eerder in aanmerking als de “closest prior art” dan “Machold”. Ook Schneider onderschrijft dit (zie pleitnotities in hoger beroep onder 65 en 66): " Als de vakman vanuit Machold zou vertrekken, moet hij twee materialen wijzigen (...). Als de vakman vanuit Lombardi zou vertrekken, hoeft hij maar één materiaal te wijzigen (PU in PE)." Schneider meent dus dat bij een juiste afbakening van Lombardi onder het kenmerk van conclusie 1 slechts resteert, dat “the inner layer (2) forming the longitudinal lumen (12) of the catheter tube (1) is a polyethylene.”
Ook "Lombardi" wordt als secundaire stand der techniek in het Kastenhofer-octrooi beknopt besproken, waarbij als nadeel van de polyurethaan (PU) binnenlaag van de binnenbuis van de daaruit bekende catheter wordt vermeld (kol.1, regels 46-55): "This balloon apparatus cannot be loaded with a guidewire and moved into tortuous vessels with the guidewire loaded inside the elongated tube. The friction between guidewire and the elongated member increases distinctively when the elongated member is shaped into curves. The above procedure would therefore risk that the spiral wound guidewire could be captured in the soft elastomeric plastic material of the inner layer of the elongated member."
De gemiddelde vakman, die bij gebruik van een leidraad in deze bekende binnenbuis dit probleem heeft onderkend, zal op zoek gaan naar een harder materiaal met betere wrijvingseigenschappen en daarbij ongetwijfeld "a polyethylene" (in de gebruikelijke betekenis) kiezen, omdat hij weet dat dit (alledaagse) materiaal (PE en in het bijzonder HDPE) vanwege de lage wrijvingscoëfficient zeer algemeen wordt toegepast in catheterbinnenbuizen met (metalen) leidraden. In dit verband heeft Cordis gewezen op de volgende (tijdige) documenten, die in de procedures bij het EOB niet aan de orde zijn geweest:
- het Amerikaanse octrooischrift 5.169.386 (“Becker”, productie 43 van Cordis) waaruit een dilatatiecatheter bekend is met een schacht (82) van bij voorkeur " a high density polyethylene", welke schacht een centrale lumen bepaalt waarin een “guide wire” aanwezig is (zie kol.8, regel 55-kol.9, regel 28);
- het Amerikaanse octrooischrift 5.156.594 (“Keith”, productie 42 van Cordis), waaruit een dilatatiecatheter van het “over-the-wire" type bekend is met een "inner core tube (80), preferably formed from thin-walled high density polyethylene", welke buis (80) de leidraaddoorgang (52) definieert (zie kol.7, regels 31-33 en 44) en
- het Amerikaanse octrooischrift 5.047.045 (“Arney”, productie 41 van Cordis), waaruit eveneens een dilatatiecatheter van het “over-the-wire" type bekend is met een distaal eindgedeelte (24), zijnde “a thin wall, high density polyethylene tube, (…) which is a relatively lubricious material and therefore needs no lubricant treatment on its inner surface.” (kol.5, regels 16-19 en 4-6).
Kortom, het is de vakman volstrekt duidelijk dat (HD)PE als materiaal voor de binnenlaag die de leidraaddoorgang bepaalt zeer geschikt is. Daaraan doet niet af dat deze documenten catheters met enkellagige binnenbuizen betreffen; het gaat ook daar om het voorkomen van het vastlopen van de leidraad in de leidraaddoorgang. Derhalve is de keuze van (HD)PE (met inherent een passende knikweerstand) voor de hand liggend.
Nu weet de vakman dat PTFE (Teflon) een nog lagere wrijvingscoeffici?nt dan (HD)PE heeft (pleitnota in hoger beroep, onder 42 van Cordis) en dat dit materiaal ook reeds is voorgesteld als binnenlaag voor de catheterbinnenbuis (zie “Machold”). Echter, Teflon is een uitermate moeilijk te verwerken materiaal: ”Teflon tube is usually manufactured by “paste-extrusion” which is costly and requires subsequent sintering of the tube.” (brief van de gemachtigde van Schneider van 14 november 1997 aan het EOB, onder 5, laatste alinea), terwijl daarentegen (HD)PE, evenals PA (nylon), eenvoudig is te (co)extruderen tot een binnenbuis met (extrudeerbare) tussenlagen, bijvoorbeeld de “adhesive coatings” volgens het hierboven onder 8 en 12.5 geciteerde
US-A-4.506.056. De vakman zal aan (HD)PE dan ook sterk de voorkeur geven.
Dit houdt in dat de catheter volgens conclusie 1 met een binnenbuis die is voorzien van een PA-buitenlaag en van een (HD)PE-binnenlaag in zijn algemeenheid inventiviteit mist.