Rolnummer: 22-005793-06
Parketnummer: 09-926241-05
Datum uitspraak: 6 april 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 27 september 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Haaglanden, P.C.S. Unit 2 te 's-Gravenhage.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 23 maart 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het primair, impliciet primair tenlastegelegde (moord) vrijgesproken en ter zake van het primair, impliciet subsidiair (doodslag) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd. Omtrent de vordering van de benadeelde partij is beslist als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, impliciet primair, is tenlastegelegd. Noch uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, noch uit de gedingstukken is komen vast te staan dat de verdachte met voorbedachten rade, dat wil zeggen na kalm beraad en rustig overleg, het slachtoffer van het leven heeft beroofd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair, tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op: Doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Verdachte is op grond van de hierna te bespreken rapportages van vier deskundigen in het licht van het hierna overwogene als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot vrijspraak van de verdachte ter zake van het primair, impliciet primair tenlastegelegde en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het primair, impliciet subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege.
Wat betreft de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is, na ruim alcoholgebruik en in het bezit van een die dag door hem gekocht mes, de straat opgegaan. Hij heeft eerst kort gesproken met een medewerker van de supermarkt, waarvan het (latere) slachtoffer mede-eigenaar was en heeft vervolgens het (latere) slachtoffer die naar buiten was gekomen – vermoedelijk om een sigaret te roken - aangesproken op een mededeling, die hem een dag eerder was gedaan, inhoudende dat hij niet meer op krediet mocht kopen en voortaan meteen moest betalen. Vervolgens heeft de verdachte het mes uit het foedraal onder zijn trui gepakt en heeft hij vanaf korte afstand twee maal gestoken in de richting van de borst en de hals van het (latere) slachtoffer. De verdachte had daarbij zijn ogen gesloten omdat hij bij de steek in de hals kracht moest uitoefenen, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard.
Het slachtoffer is als gevolg van de daardoor opgelopen verwondingen overleden.
Door dit handelen is een echtgenoot en vader van twee jonge kinderen het leven op wrede wijze ontnomen.
De verdachte heeft onherstelbaar leed toegebracht aan de gezins- en familieleden van het slachtoffer.
De nabestaanden van het slachtoffer van dergelijke misdrijven, waarbij bovendien een naaste de dood vond, ondervinden als gevolg hiervan vaak langdurig nadelige psychische en materiële gevolgen.
Door het plegen van dit misdrijf is de rechtsorde in hoge mate geschokt.
Anders dan de raadsvrouw stelt is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zijn mes eerst heeft gepakt nadat de ontmoeting met het (latere) slachtoffer escaleerde en de verdachte door het (latere) slachtoffer werd geslagen, vastgehouden en geduwd, waardoor een gevoel van bedreiging aanleiding gaf tot de uitval naar het (latere) slachtoffer. Uit de verklaring van getuige [medewerker van de supermarkt] op 15 maart 2006, afgelegd bij de rechter-commissaris, volgt namelijk dat de verdachte is begonnen met schreeuwen en slaan, waarna het (latere) slachtoffer hem meermalen verzocht weg te gaan en hem vasthield om de verdachte weer rustig te krijgen, waarna de verdachte echt boos werd en met een mes op het (latere) slachtoffer afliep en hem meermalen stak. Ook de getuige [schoonmaakster in de supermarkt] heeft in haar verklaring op 15 maart 2006 bij genoemde rechter-commissaris in die zin verklaard en daaraan toegevoegd dat het (latere) slachtoffer, toen de verdachte het mes pakte, met zijn gezicht naar de winkel en niet naar de verdachte toe stond.
Naar het oordeel van het hof is gelet op al het voorgaande een gevangenisstraf van na te melden duur op zijn plaats. Nu deze straf de duur van drie jaren te boven gaat, is in verband met het bepaalde in artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht oplegging van terbeschikkingstelling onder voorwaarden, zoals bepleit door de raadsvrouw, reeds hierom onmogelijk.
Bij de duur van de op te leggen gevangenisstraf is mede rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke delicten is veroordeeld, alsmede met de hierna opgenomen en toegelichte conclusies van de deskundigen, dat de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit licht verminderd toerekeningsvatbaar is te achten, welke conclusies het hof overneemt.
Wat betreft de persoon van de verdachte en de op te leggen maatregel heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen de inhoud van het de verdachte betreffend rapport d.d. 7 maart 2006, opgemaakt door drs. R. Thomassen, psychiater, alsmede de inhoud van het de verdachte betreffend rapport d.d. 8 maart 2006, opgemaakt door drs. S.M.J. Van Zeijl, psycholoog, welke rapporten ieder voor zich tot de navolgende conclusie leiden, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven-:
Bij betrokkene is sprake van een cluster B persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline en antisociale elementen; ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van een persoonlijkheids-stoornis niet anders omschreven (NAO) en was de verdachte sterk onder invloed van alcohol. Beperkingen vanuit de persoonlijkheid in combinatie met alcohol leidden tot impulscontroleverlies. Het tenlastegelegde feit, indien bewezen, kan in licht verminderde mate aan betrokkene worden toegerekend.
Essentieel is de noodzaak van abstinentie van alcohol om het “delict recidive risico” te beperken. Drs. Thomassen heeft aangegeven dat het hier een langdurig behandelproces betreft, dat alleen veilig kan worden geboden vanuit een TBS kliniek. Alleen door plaatsing in een TBS kliniek kan vanuit een maximaal veilige setting een behandelproces in gang worden gezet waarbij ook bij het niet slagen van een behandeling maximale veiligheid gewaarborgd kan blijven. Beide deskundigen adviseren een maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de omtrent de persoon van verdachte opgestelde afzonderlijke rapporten van 19 juni 2006, opgemaakt door drs. T.V. Van Lent, psychiater, en door W.J.L.Lander, klinisch psycholoog, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, dat bij de verdachte sprake is van eerdergenoemde persoonlijkheidsstoornis NAO in combinatie met alcoholmisbruik, doch tevens dat er sterke aanwijzingen zijn dat er sprake is geweest van een chronisch sombere stemming, verhoogde prikkelbaarheid en lusteloosheid in het kader van een dysthyme stoornis. Ook zij concluderen dat de verdachte met betrekking tot het tenlastegelegde feit, indien bewezen, enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
Beide deskundigen geven aan dat de kans dat de verdachte opnieuw een gewelddadig delict zal plegen vooral hoog wordt ingeschat als hij zijn alcoholmisbruik niet zal staken. Drs. Van Lent heeft overwogen dat de behandeling uit oogpunt van veiligheid gestart zou dienen te worden vanuit een klinische setting om op die wijze voor voldoende structuur te zorgen en om het noodzakelijke toezicht te houden.
Het hof neemt de conclusie van de vier deskundigen inzake de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte alsmede inzake de noodzaak tot klinische behandeling over en maakt die tot de zijne.
Op verzoek van de raadsvrouw zijn alle hierboven genoemde rapporteurs als getuige-deskundige gehoord bij de rechter-commissaris in de rechtbank te ’s-Gravenhage op 24 en 29 augustus 2006. Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van deze verhoren.
Het hof neemt voorts het advies van de deskundigen Thomassen en Van Zeijl tot oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging over.
Weliswaar voldoen de rapportages van drs. Thomassen en drs. Van Zeijl d.d. resp. 7 en 8 maart 2006, uitgaande van het tijdstip van aanvang van de zitting in hoger beroep op 23 maart 2007, niet aan de voorwaarde van artikel 37, tweede lid, juncto 37a van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot de ouderdom van deze rapporten, maar er is slechts sprake van een geringe overschrijding van de termijn van één jaar.
De raadsvrouw heeft zich bovendien ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2007 niet expliciet tegen de inhoud van de rapporten verzet, behoudens ten aanzien van het advies tot oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Daar komt bij dat het hof, zoals uit het voorgaande blijkt, wat de mate van toerekeningsvatbaarheid en de noodzaak tot klinische behandeling betreft, zijn oordeel mede baseert op de rapporten van Van Lent en Lander d.d. 19 juni 2006, die wel voldoen aan de hiervoor bedoelde termijn van een jaar.
Gelet op vorenstaande, mede in het licht van het bepaalde in artikel 37a, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, ziet het hof in de geringe termijnoverschrijding geen beletsel om tevens van de twee eerst uitgebrachte rapporten gebruik te maken.
Het hof acht zich door alle uitgebrachte rapporten en verhoren van de getuigen-deskundigen bij de rechter-commissaris voldoende voorgelicht en acht verdere of nieuwe rapportage niet noodzakelijk. Het daartoe strekkende verzoek van de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep wordt daarom afgewezen.
Het hof komt tot het oordeel dat sprake is van een reële kans dat de verdachte zich, zonder behandeling van zijn persoonlijkheidsproblematiek en het alcoholmisbruik, waardoor zijn impulscontrole verloren gaat, in de toekomst nogmaals aan een (dergelijk) ernstig agressiedelict schuldig maakt.
Alle hiervoor genoemde deskundigen zijn van oordeel dat behandeling van de stoornis eerst tot resultaten kan leiden nadat – tevens - de alcoholproblematiek wordt aangepakt. Hoewel de verdachte zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard zich te laten behandelen aan zowel de persoonlijkheidsstoornis als het alcoholprobleem, is het hof van oordeel dat, gezien de ernst van het feit, de geconstateerde stoornis in samenhang met het alcoholmisbruik, gevoegd bij de daarvoor vereiste langdurige behandeling waarvoor een hoge en langdurige gemotiveerdheid noodzakelijk is, alsmede de verhoogde kans op recidive, alleen een terbeschikkingstelling met dwangverpleging voldoende bescherming biedt.
Aan het advies van de deskundigen Van Lent en Lander tot oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden gaat het hof mede gelet op de hoogte van de overwogen gevangenisstraf dan ook voorbij.
Het hof is derhalve van oordeel is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, nu ook overigens aan de wettelijke vereisten is voldaan, oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging vereist.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a(oud), 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, impliciet primair, tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair, tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. D.J.C. van den Broek en mr. W.F. Groos, in bijzijn van de griffier mr. E.M.M. Koonings.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 april 2007.