ECLI:NL:GHSGR:2007:BA3004

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1167-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • R. Reinking
  • A. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige omgangsregeling tussen ouders en kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van beide ouders tegen een tussenbeschikking van de rechtbank inzake een voorlopige omgangsregeling. De moeder verzoekt om beëindiging van deze regeling, terwijl de vader zich verzet en in incidenteel appel vraagt om sancties bij niet-nakoming en het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te laten zijn. Het hof wijst alle verzoeken af en bevestigt het beleid van de rechtbank. De rechtbank heeft een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de kinderen op regelmatige basis contact hebben met de vader. De moeder stelt dat de kinderen na contact met de vader in een depressieve staat verkeren en dat de omgangsregeling niet in hun belang is. De raad voor de kinderbescherming heeft ook aangegeven dat hulpverlening noodzakelijk is en dat de ouders destructief naar elkaar zijn, wat schadelijk is voor de kinderen. Het hof concludeert dat de situatie tussen de ouders niet is verbeterd en dat er geen nieuwe feiten zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De verzoeken van zowel de moeder als de vader worden afgewezen, en het hof benadrukt dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het welzijn van de kinderen. De zaak is behandeld op 7 maart 2007, en de uitspraak is gedaan op 4 april 2007.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 april 2007
Rekestnummer. : 1167-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-2202
[appellante],
wonende te Oegstgeest,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. H. Koning,
tegen
[verweerder],
wonende te Voorschoten,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. Z.B. Gyömörei.
Als informante is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 28 augustus 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 21 juli 2006.
De vader heeft op 22 februari 2007 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De moeder heeft op 6 maart 2007 een verweerschrift in incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 11 september 2006 en 26 oktober 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 26 februari 2007, met als bijlagen het raadsrapport van 25 januari 2007, laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 7 maart 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Büchner. Namens de raad is verschenen de heer O. Ente. Partijen, hun raadslieden en de raad hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. Bij die beschikking is onder meer een voorlopige omgangsregeling en een daaraan samenhangende dwangsom bepaald.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en de [vier minderjarige kinderen, geboren in 1995,1997en de tweeling in 1999, ]
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen, die bij de moeder verblijven. Voorts is in geschil de daarmee samenhangende dwangsom.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking voor zover het de voorlopige omgangsregeling en de daarmee samenhangende dwangsom betreft te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen voorlopig wordt beëindigd.
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende dat de moeder wordt veroordeeld om het echtscheidingsconvenant tussen partijen na te komen, met name voor wat betreft de kinderen, althans om de door de kinderrechter in eerste instantie vastgestelde omgangsregeling na te komen, althans een door het hof vastgestelde omgangsregeling na te komen, en de moeder te bevelen mee te werken aan deze omgangsregeling, op straffe van in gijzelstelling voor de duur van drie dagen voor iedere keer dat de moeder nalatig is aan dit bevel te voldoen, dan wel voor de duur en onder voorwaarden als door het hof te bepalen, en/danwel de vier minderjarige kinderen aan de vader toe te vertrouwen, met onmiddellijke ingang, met bevel tot afgifte van de kinderen, op straffe van in gijzelstelling, zoals hiervoor omschreven, alles met instandhouding van de veroordeling onder dwangsom, dan wel om alsnog de vorderingen van de vader in eerste instantie toe te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor het overige, alles, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad. De moeder verzet zich daartegen.
4. De moeder voert in haar grief aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij het in het belang van de kinderen acht dat zij op regelmatige basis omgang hebben met de vader conform de voorlopige en opbouwende omgangsregeling:
- in de zomervakantie: wekelijks een weekdag en iedere zaterdag (zonder overnachting) van 10.30 uur tot 19.00 uur;
- na de zomervakantie, wanneer de scholen weer zijn begonnen: in de oneven weken van zaterdag 10.30 uur tot zondag 19.00 uur, en in de even weken de woensdagmiddag na school tot 19.00 uur.
Ter toelichting stelt de moeder dat zij, na het sluiten van het echtscheidingsconvenant, er alles aan gedaan heeft om ervoor zorg te dragen dat de overeengekomen omgangsregeling tussen de vader en de kinderen op een consistente wijze werd uitgevoerd. In de loop van de opvolgende maanden heeft zij moeten bemerken dat het de kinderen telkenmale moeite kost om aan de omgangsregeling gevolg te geven. Bij herhaling heeft zij de kinderen moeten stimuleren om het contact met de vader te blijven onderhouden. Nadat het haar was gebleken dat de kinderen na een verblijf bij de vader in een zeer depressieve staat dan wel totaal buiten hun doen verkeerden, is de moeder zich grote zorgen gaan maken. Zij heeft zich daarna tot het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) gewend. In de verslaggeving van het AMK wordt er op gewezen dat partijen onderling met elkander op een effectieve wijze met elkaar overleg dienen te voeren omtrent de uitvoering van de omgangsregeling. De moeder meent dat zij de afgelopen jaren haar volledige inzet heeft gegeven om met de vader tot een inhoudelijk overleg te komen ter effectuering van de omgangsregeling, doch steeds was het de vader die eenzijdig zijn verlangens over de omgangsregeling aan de moeder wenste op te leggen. Op 15 mei 2006 heeft het AMK een melding gemaakt bij de raad. Volgens de moeder blijkt uit de melding dat de kinderen jegens de vader een groot gevoel van angst en onveiligheid hebben. Naast voormelde melding is er omtrent het gedrag van de kinderen door de kinderpsycholoog drs. J. Feenstra een psychologische rapportage tot stand gekomen. De conclusie dat de problematische situatie tot beschadiging leidt van alle vier de kinderen, is voor de moeder zeer verontrustend. De moeder meent al met al dat, zolang de angst van de kinderen jegens de vader bestaat, het onverantwoord is om uitvoering te geven aan de thans door de rechtbank opgelegde voorlopige omgangsregeling. Voormelde omgangsregeling is in ieder geval niet in het belang van de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen.
5. De vader heeft zich verweerd. Hij heeft ondanks de voorlopig vastgestelde omgangsregeling geen enkel contact meer kunnen krijgen met zijn kinderen. Volgens de vader worden de kinderen door de moeder opgesloten in huis, en houdt zij vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week de rolgordijnen neergelaten. Voor zover de vader weet, mogen de kinderen niet buiten spelen. De vader heeft geprobeerd om door middel van forensische mediation in overleg te komen met de moeder, hetgeen niet is gelukt. De mediator heeft daarover de rechtbank op 1 februari 2007 bericht. De vader wordt door de moeder slechts uitgescholden en dood gewenst. Uiteindelijk heeft de vader zich genoodzaakt gezien om de dwangsom te incasseren. De moeder weigert om de vader welk contact dan ook met de kinderen te laten krijgen. Hij heeft de moeder diverse mogelijke oplossingen aangedragen, welke evenwel door haar van tafel zijn geveegd. De vader stelt verder dat de moeder hem sedert 2003 blijft beschuldigen van seksueel misbruik van de kinderen, ondanks vier ingrijpende onderzoeken waaruit is gebleken dat er geen sprake is van seksueel misbruik. Uit de forensische mediation is naar voren gekomen dat de moeder vol haatgevoelens zit naar de vader toe. Haar gedrag wordt volgens de vader steeds extremer. De vader vraagt gelet op deze omstandigheden bescherming van de belangen van de kinderen en de belangen van hemzelf. Hij wenst in dit kader alsnog een voorlopige wijziging van de verblijfplaats van de kinderen en/of nakoming van het echtscheidingsconvenant, onder andere voor wat betreft de omgangsregeling, inhoudende dat de kinderen voor de helft van de tijd bij de vader zullen zijn, met als sanctie in gijzelstelling van de moeder.
6. De raad heeft ter zitting verklaard dat de raad in haar rapportage van 25 januari 2007 heeft vermeld dat hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk is. De ouders zijn niet in staat gebleken gezamenlijk de opvoeding van de kinderen op zich te nemen en stellen zich in hun houding destructief naar elkaar op hetgeen een beschadigende uitwerking heeft op de kinderen. Een gezinsvoogd wordt nodig geacht om de ouders te kunnen sturen gericht op de belangen van hun kinderen. De raad heeft inmiddels bij de rechtbank een verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen ingediend. De moeder ondersteunt het verzoek van de raad en kan zich vinden in een benoeming van een gezinsvoogd.
Voor wat betreft de omgangskwestie heeft de raad, gelet op de complexe problematiek en gezien het omvangrijke dossier, een extern deskundigenbureau (het FORA) ingeschakeld om diagnostisch onderzoek te laten doen. Voor de raad is het belangrijk om externe deskundigen te laten bezien welke mogelijkheden er zijn met betrekking tot de omgangsregeling. De raad meent dat er nog minimaal drie maanden nodig zijn voor onderzoek. Voor de huidige, concrete situatie acht de raad het vrijwel onmogelijk om te adviseren. De raad acht het zeer moeilijk in te schatten of de kinderen meer schade oplopen bij wel of geen contact van de vader met de kinderen. Wat in het belang van de kinderen is, is zeer moeilijk te zeggen. De raad meent verder dat het een zeer ingrijpende maatregel is om de verblijfplaats van de kinderen in dit stadium, waarin een voorlopige omgangsregeling is vastgesteld, te wijzigen. De oplossing behoort niet bij de kinderen te liggen, doch moet van de ouders komen, die hun verantwoordelijkheden moeten nemen.
7. Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de strijd tussen de ouders zeer hevig was en is en dat de situatie tussen partijen sedert de bestreden beschikking met betrekking tot de omgang niet is veranderd. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is het hof niet gebleken van feiten en/of omstandigheden welke thans een nieuw licht op de zaak zouden kunnen werpen. De rechtbank heeft in haar bestreden beschikking een bepaalde inschatting gemaakt, waarin zij geen reden heeft gevonden om hangende het onderzoek de omgang tussen de vader en de kinderen geheel te beëindigen. Het hof kan zich met de overwegingen in de bestreden beschikking alsmede met de daarop steunende beslissing verenigen en neemt deze hierbij over. Gebleken is dat de voorlopige omgang tussen de vader en de kinderen nog steeds niet van de grond is gekomen en dat de situatie tussen partijen sedert de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de omgang niet is veranderd, daar waar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen contra-indicaties aanwezig zijn voor de omgang tussen de vader en de kinderen hangende het onderzoek. De contra-indicaties zijn gelegen in de situatie tussen partijen, die dringend verbetering behoeft. Het hof wil in dit stadium, waarin het geheel onduidelijk is wat de gevolgen zullen zijn als de vader voorlopig wel of juist geen omgang heeft met de kinderen, niet treden in de voorlopige inschatting die de rechtbank heeft gemaakt, mede gelet op de complexe problematiek, het omvangrijke dossier en de verklaring en onderbouwing van de raad ter zitting. Het is momenteel volstrekt onduidelijk wat de effecten voor alle betrokkenen zullen zijn. Het hof acht in dit kader het verzoek van de vader om de verblijfplaats van de kinderen voorlopig - gedurende de voorlopig opgelegde omgangsregeling - te wijzigen te ingrijpend voor de kinderen, zodat zijn verzoek zal worden afgewezen. Gelet op bovengenoemde omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om de verzoeken van de moeder c.q. de vader toe te wijzen.
8. Mitsdien moet beslist worden als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst de verzoeken van de moeder in het principale appel en van de vader in het incidentele appel af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Leuven, Reinking en van der Burght, bijgestaan door Lekahena als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2007.