Rolnummer: 22-004124-06
Parketnummer: 12-715094-06
Datum uitspraak: 17 april 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Middelburg van 5 juli 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
thans verblijvende [detentieadres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 6 maart 2007 en 3 april 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen en de vorderingen van de benadeelde partijen als vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Partiële nietigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van het onder 4 en 5 tenlastegelegde is de inhoud van vijf respectievelijk tien bij de verdachte aangetroffen afbeeldingen en films beschreven. Voor de overige afbeeldingen is volstaan met de wettekst van artikel 240b en zijn de seksuele gedragingen niet feitelijk omschreven terwijl ook in het dossier daaromtrent geen nadere feitelijke gegevens zijn te vinden. Voor wat betreft deze overige 294 respectievelijk 3423 afbeeldingen voldoet het tenlastegelegde derhalve niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en dient de inleidende dagvaarding op deze onderdelen nietig te worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde, te weten het door de verdachte seksueel binnendringen met zijn vinger(s) en/of zijn tong in de vagina van de aangeefster, overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft bij de politie verschillend verklaard in hoeverre hij met zijn vingertopje dan wel tong in de vagina van de aangeefster is geweest (p. 129 en 137 dossier). Ter terechtzitting in eerste aanleg verklaart de verdachte dat hij de vagina van de aangeefster met zijn tong heeft aangeraakt en niet zeker weet of hij met zijn tong in haar vagina is geweest. Ter terechtzitting in hoger beroep stelt de verdachte hieromtrent geen herinnering te hebben. De aangeefster zelf heeft op dit specifieke punt, het seksueel binnendringen, niets verklaard. De fototitels van de slideshow, welke naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van de verdachte ondersteunen nu enkele titels die de verdachte de verschillende afbeeldingen van de slideshow heeft gegeven ondubbelzinnig op het seksueel binnendringen van de aangeefster wijzen, acht het hof onvoldoende redengevend voor het bewijs. Niet bekend is of de afbeeldingen van deze slideshow daadwerkelijk overeenkomen met de door de verdachte hieraan gegeven betiteling. Het hof acht derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde te komen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het onder 4 bewezenverklaarde
De raadsvrouw van de verdachte heeft bij pleidooi de stelling betrokken dat de strafverzwarende omstandigheid van artikel 240b tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, te weten van het misdrijf een gewoonte maken, niet opgaat nu verdachte geen commerciële motieven had bij het maken van de afbeelding, zoals het verder uit wisselen.
Het hof overweegt dienaangaande dat taalkundig gezien sprake is van een gewoonte als men gewend is iets telkenmale gedurende een langere periode te doen. De verdachte heeft gedurende een aantal jaren kinderpornografische afbeeldingen op zijn computer binnengehaald en zelf vervaardigd waarna hij deze op de harde schijf en op andere gegevensdragers opsloeg. Van enige regelmaat gedurende langere tijd was derhalve sprake. Uit de wetsgeschiedenis, noch uit de relevante jurisprudentie of uit de strekking van artikel 240b tweede lid van het Wetboek van Strafrecht - welke met name is het tegengaan van seksueel misbruik van jeugdigen - kan het hof afleiden dat hiertoe een commercieel oogmerk is vereist.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het onder 5 bewezenverklaarde
Het hof overweegt met betrekking tot de leeftijd van de onder 5 bewezenverklaarde feitelijk omschreven afbeeldingen het volgende. Aan de hand van de afbeelding moet telkens een schatting worden gemaakt van de leeftijd van de jeugdige. In casu is dat gedaan door een inspecteur van de politie, werkzaam bij het Team Bestrijding Kinderpornografie van het Korps Landelijke Politiediensten. De beeldfiles worden door twee mensen werkzaam bij het team bekeken en onafhankelijk van elkaar wordt de leeftijd van de afgebeelde kinderen ongeveer bepaald. Dit geschiedt op basis van lichaamskenmerken van de afgebeelde kinderen. De leeftijdsbepaling wordt gedaan op basis van kennis en ervaring (proces-verbaal KP-3448 P-2006, p. 3). Deze methode is ter terechtzitting van 3 april 2007 door deze inspecteur van de politie,
D.G.J. van der Schans, nader toegelicht. Bovendien heeft het hof de betrokken foto's - die aan het dossier zijn toegevoegd - zelf waargenomen. Op grond van het vorenstaande acht het hof de schatting van de leeftijd van de bewezenverklaarde afbeeldingen betrouwbaar, dan wel is in ieder geval in voldoende mate vast komen te staan dat de betrokkenen jonger dan achttien jaar waren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Ontucht plegen met zijn minderjarig kind.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, terwijl de verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben, terwijl de verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft hierbij rekening gehouden met de ad-informandum gevoegde feiten.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft gedurende een periode van meer dan twee en een half jaar ontuchtige handelingen gepleegd met zijn minderjarige dochter, die bij de aanvang 9 jaar was, en gedurende een periode van een jaar met een - eveneens minderjarig - vriendinnetje van haar. De verdachte heeft van een groot deel van de handelingen met zijn dochter films en foto's gemaakt en deze op zijn computer opgeslagen. Hierbij heeft hij op grove wijze misbruik gemaakt van de tussen hem en zijn dochter bestaande vertrouwensrelatie en zijn psychische overwicht als vader, maar ook van het vertrouwen dat het andere slachtoffer had in de vader van haar vriendinnetje en zijn psychische overwicht in deze relatie. Als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen, dat slachtoffers van dit soort delicten vaak nog lang ernstige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Dit klemt te meer als het slachtoffer - zoals in de onderhavige zaak met betrekking tot zijn dochter het geval is geweest - reeds vanaf jonge leeftijd gedurende een lange periode tot het ondergaan en plegen van ontuchtige handelingen wordt gedwongen. Aldus handelende heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en emotionele integriteit en - naar het zich laat aanzien - de ongestoorde (seksuele) ontwikkeling van de slachtoffers. De verdachte heeft kennelijk de bevrediging van zijn lustgevoelens laten prevaleren zonder stil te staan bij het feit dat jonge slachtoffers van ontucht in de regel nog geruime tijd de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan ondervinden.
Dit laatste blijkt uit de schriftelijke verklaringen van beide slachtoffers welke door de pleegmoeder van verdachtes dochter, respectievelijk de moeder van haar vriendinnetje zijn opgesteld en welke ter terechtzitting in hoger beroep nader zijn toegelicht.
Voorts heeft de verdachte een gewoonte gemaakt van kinderpornografische afbeeldingen in bezit te hebben, door de afbeeldingen van zijn eigen dochter op te slaan op zijn personal computer. Daarnaast downloadde hij met regelmaat kinderpornografische afbeeldingen van het internet en sloeg deze op, op een cd-rom. Bij de vervaardiging van deze afbeeldingen worden kinderen seksueel misbruikt en geëxploiteerd. Algemeen bekend is dat zij daarvan grote psychische (en lichamelijke) schade kunnen ondervinden die hun verdere ontwikkeling ernstig kan schaden of belemmeren. Ook heeft de verdachte zijn geslachtsdeel ontbloot in het bijzijn van een vriendinnetje van zijn dochter.
Vast is komen te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 maart 2006, niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het navolgende.
- Pro Justitia Rapportage d.d. 27 april 2006, opgesteld en ondertekend door W.L.J. Lander, klinisch psycholoog. Uit dit rapport komt naar voren dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een parafilie Niet Anderszins Omschreven. In de persoonlijkheid zijn verder onrijpe en ontwijkende persoonlijkheidstrekken aanwijsbaar. Deze trekken zijn echter niet van zodanige aard dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis. Tevens is er sprake van alcoholmisbruik. Ten tijde van het plegen van het misbruik was de parafilie en het misbruik van alcohol actueel. Door de parafilie heeft betrokkene zich seksueel aangetrokken gevoeld tot de slachtoffers; door het misbruik van alcohol heeft betrokkene zijn innerlijke remmingen verloren. Betrokkene dient volledig toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. De kans op recidive van een soortgelijk delict wordt als klein geschat. Het verdient aanbeveling dat een deel van de straf voorwaardelijk wordt gesteld met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact.
- Voorlichtingsrapport Reclassering Nederland d.d. 27 maart 2006, opgesteld en ondertekend door R.C.M. van Diemen, unitmanager en H.E.M. van Koot, reclasseringswerker. Uit dit rapport komt naar voren dat de kans op recidive gering is. De verdachte heeft een gezonde seksuele ontwikkeling doorgemaakt en is in de kern geen pedofiel. Reclasseringstoezicht als juridisch kader tot begeleiding wordt geïndiceerd.
Het hof kan zich met de inhoud van de genoemde rapportages verenigen en komt mede op grond daarvan tot de conclusie dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het hof neemt het advies, inhoudende reclasseringstoezicht, ook als dat ambulante behandeling meebrengt, over.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend, dat hij zich ook heeft schuldig gemaakt aan een ander, niet tenlastegelegd feit, te weten het tonen van een afbeelding schadelijk voor personen onder de 16 jaren aan iemand onder de 16 jaren. Dit feit is door het openbaar ministerie onder parketnummer 12-715094-06 bij deze strafzaak gevoegd met het oog op de aan de verdachte op te leggen straf. Het hof heeft op dit feit acht geslagen bij de beslissing over de straf, waarbij ervan is uitgegaan dat de verdachte terzake van dit feit niet afzonderlijk zal worden vervolgd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
De advocaat-generaal heeft met betrekking tot de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze voorkomen op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, geconcludeerd tot verbeurdverklaring van 1 telefoontoestel en 1 videocamera en tot onttrekking aan het verkeer van 1 computer, 1 dataschijf en 2 cd-roms.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten 1 telefoontoestel en 1 videocamera, volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu dit voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 4 en 5 bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten 1 computer, 1 dataschijf en 2 cd-roms, met behulp waarvan het onder 4 en 5 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zich op de inbeslaggenomen dataschijf in een map genaamd "Foto's" nog beeldmateriaal bevindt dat de verdachte graag terug zou willen hebben nu dit uniek beeldmateriaal uit het verleden betreft, waaronder afbeeldingen van zijn overleden vrouw. Het hof gelast, indien en voor zover mogelijk, de teruggave van een kopie van dit materiaal aan de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] - in rechte vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordiger - zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte 2 en 4 tenlastegelegde tot een bedrag van
? 1.419,32 (waarvan ? 1.000,- ter zake van immateriële schade).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag ? 1.419,32.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist, in dier voege dat de verdediging matiging van het bedrag terzake van de geleden immateriële schade op zijn plaats vindt en niet ontvankelijkheid van het bedrag terzake van de geleden materiele schade bepleit nu dit naar het oordeel van de verdediging geen directe schade betreft.
Het hof heeft de verdachte van het onder 1 en 4 tenlastegelegde voor wat betreft [benadeelde partij 1] vrijgesproken. Naar het oordeel van het hof is evenwel in voldoende mate aannemelijk geworden dat er in casu immateriële schade is geleden en dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaarde. Ook voor wat betreft de gestelde materiële schade is het hof van oordeel dat genoegzaam is aangetoond dat deze schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve geheel worden toegewezen.
Het door het hof toegewezen bedrag terzake van de door de benadeelde partij geleden immateriële schade wordt toegewezen bij wijze van voorschot.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 2 bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van ? 1.419,32 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] - in rechte vertegenwoordigd door [naam indiener] - zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 en 4 tenlastegelegde tot een bedrag van ? 6.180,- (waarvan ? 6.000,- immateriële schade).
Met betrekking tot het indienen van de vordering door
[naam indiener] overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken in het dossier volgt - zoals bevestigd ter terechtzitting in hoger beroep - dat [naam indiener] sedert december 2002 de pleegmoeder is van [benade[benadeelde partij 2]partij 2] doch dat zij niet het wettig gezag over [benadeelde partij 2] heeft gehad. Naar moet worden aangenomen had de verdachte, na het overlijden van zijn vrouw, alleen het ouderlijk gezag over zijn minderjarige dochter en was dit het geval ten tijde van de voeging overeenkomstig artikel 51a Wetboek van Strafvordering.
Op 13 maart 2006 is de verdachte gedetineerd geraakt ter zake van de bewezen verklaarde feiten terwijl op 22 juni 2006 de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg plaatsvond alwaar het gegeven dat ter zake van een voeging zoals bedoelt in artikel 51a jo 51c Wetboek van Strafvordering, de verdachte de wettelijk vertegenwoordiger was van het slachtoffer, niet aan de orde is gekomen. Het hof zal, in overeenstemming met de strekking en geest van de wet, de benadeelde partij [benade[benadeelde partij 2]partij 2] ontvankelijk verklaren.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 maart 2007 heeft de pleegmoeder van [benade[benadeelde partij 2]partij 2] opgemerkt dat thans een voogdes wordt benoemd, L. Franse. De verdachte heeft daarop bevestigd dat hij thans niet meer het ouderlijke gezag heeft over [benadeelde partij 2]. Eén en ander blijkt uit de beschikking van de rechtbank Middelburg d.d. 21 maart 2007. L. Franse heeft in haar hoedanigheid van voogdes van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] [benadeelde partij 2] een bevestiging van onderhavige vordering, gedateerd 31 maart 2007, aan het hof doen toekomen, waarop - met instemming van de advocaat-generaal en de raadsman - het hof, alsnog, acht zal slaan.
Indien het hof tot een toewijzing (van een deel) van de vordering komt, zal het bepalen dat door tussenkomst van de wettelijk vertegenwoordiger (voogdes), vergoeding ten behoeve van het slachtoffer zal dienen te geschieden.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van ? 6.180,-.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot ? 6.000,-, met afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist, in dier voege dat de verdediging matiging van het bedrag terzake van de geleden immateriële schade op zijn plaats vind en niet ontvankelijkheid van het gevraagde bedrag terzake van de geleden materiële schade bepleit nu de directe schade naar het oordeel van de verdediging niet aan de verdachte is te wijten.
Naar het oordeel van het hof is evenwel in voldoende mate aannemelijk geworden dat er in casu immateriële schade is geleden en dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het ten laste van de verdachte onder 2 en 4 bewezenverklaarde. De vordering voor wat betreft de geleden materiële schade, bestaande uit de twee mp3-spelers, dient naar het oordeel van het hof te worden afgewezen nu - zoals namens de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard - één van deze mp3-spelers reeds is teruggeven aan de benadeelde partij en het hof aannemelijk acht dat de andere eveneens zal worden geretourneerd aan de benadeelde partij.
Het hof is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond in zoverre materiële schade te hebben geleden. De vordering zal derhalve voor het overige, het materiële deel, worden afgewezen.
Het door het hof toegewezen bedrag terzake van de door de benadeelde partij geleden immateriële schade wordt toegewezen bij wijze van voorschot.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[.]. [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 3 en 4 bewezenverklaarde feiten is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van ? 6.000,- ten behoeve van het slachtoffer [.]. [benadeelde partij 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 239, 240b, 240b(oud), 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig voorzover het betreft het onder 4 en 5 tenlastegelegde aantal afbeeldingen die niet feitelijk zijn omschreven, te weten 294 respectievelijk 3423 afbeeldingen.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders
is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN.
Bepaalt dat een op 6 (zes) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ressort Middelburg, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling door de GGZ (Emergis), zolang de Reclassering dit in overleg met deze instelling nodig acht.
Verstrekt aan deze instelling opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd: 1 telefoontoestel, 1 videocamera.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 computer, 1 dataschijf, 2 cd-roms.
Gelast, indien en voor zover mogelijk, de teruggave van een kopie van het beeldmateriaal dat zich bevindt op de inbeslaggenomen dataschijf in de map "Foto's" aan de verdachte.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot het gevorderde bedrag van
? 1.419,32 (duizend vierhonderdnegentien euro en tweeëndertig cent)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voorzover de vordering tot schadevergoeding is toegewezen terzake van door de benadeelde partij geleden immateriële schade, dit bedrag wordt toegewezen bij wijze van voorschot.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 1], Groenedijk 4, 4441 TJ Ovezande, van een bedrag van
? 1.419,32 (duizend vierhonderdnegentien euro en tweeëndertig cent)voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 28 (achtentwintig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeeld[.] partij 2] tot een bedrag van
? 6.000,- (zesduizend euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeeld[.] partij 2] voor het overige af.
Bepaalt dat voorzover de vordering tot schadevergoeding is toegewezen terzake van door de benadeelde partij geleden immateriële schade, dit bedrag wordt toegewezen bij wijze van voorschot.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeeld[.] partij 2], Zandstraat 58, 4551 LJ Sas van Gent, door tussenkomst van haar wettelijk vertegenwoordiger L. Franse-Nijpjes, Coudorp 22, 4455 VN Nieuwdorp, gemeente Borsele, van een bedrag van ? 6.000,- (zesduizend euro) voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein,
mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. G.J.W. van Oven, in bijzijn van de griffier mr. F.J.M. Noordhoff.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2007.